Minstens één keer per jaar ga ik met de trein naar Parijs om me onder te dompelen in de stad en nieuwe restaurants te ontdekken. Een mini-solotrip waarin ik uren door de stad loop en wanhopig word van al het heerlijks in de vitrines, dat je uitdaagt voorbij te lopen zonder te zwichten.
Geregeld is er een modeweek bezig; vroeger droomde ik ervan de grote modeshows bij te wonen, inmiddels weet ik dat die onbereikbaar zijn. De culinaire tempels, daarentegen, zijn toegankelijker.
Er zijn veel overeenkomsten tussen de mode- en de culinaire wereld: beide zijn trendgevoelig. In de couture wordt geregeld teruggegrepen op oude stijlen, internationale invloeden en oude technieken, in de culinaire wereld op ‘vergeten’ groenten, exotische ingrediënten, oude technieken, die opnieuw geïntroduceerd worden.
Om op te vallen, moet je je onderscheiden. De populariteit van modehuizen komt en gaat afhankelijk van wie de hoofdontwerper is. Dit zie je ook bij toprestaurants: er zijn veel generieke restaurants die braaf de trends volgen (niet zo lang geleden werd je overvoerd met yuzu) en je hebt chefs die erin slagen een eigen draai aan trends te geven.
Randy Dieterman van het Zevenbergse restaurant Zeste is daar, samen met partner, gastvrouw en sommelier Marisca Dieterman, één van. Zeste voert een Franse keuken met Indische invloeden, voor chef-kok Dieterman een eerbetoon aan zijn culturele achtergrond. Het restaurant werkt met een signaturemenu van vier (59 euro) tot acht gangen (110 euro) en heeft daarnaast een à-la-cartemenu.
De invloeden beperken zich evenwel niet tot de Indische keuken, maar vindt de chef bijvoorbeeld ook in India. Zo is er een frisse en fruitige amuse van pani puri (gefrituurd deegkrokantje) met crème van pompoen en appel, de boter is subtiel geparfumeerd met curry-madraskruiden en er is een luchtig en knapperig hapje met crème van biet verrijkt met tandoorikruiden. Japan komt ook voorbij: een brosse amuse van zoete aardappel en aardpeer krijgt een tik umami door de miso, het geheel is zo ziltig dat ik parmezaanse kaas dacht te proeven.
De tartaar van tonijn is een voltreffer en ziet eruit als een hapje dat niet zou misstaan tijdens Koningsdag: het heeft een hoge ‘Oranje boven’-uitstraling door de kleur van de mango waar de tartaar in is verpakt. Met de combinatie van tonijn met soja en frisse rettich kun je bijna niet missen. De mango zorgt voor een fijn lichtzoetige toon, de nori voegt wat prettige kruidigheid en ziltigheid toe.
In een ander gerecht is een hoofdrol voor skrei: die is gepekeld en op 48 graden sous-vide gegaard. Het resultaat is een boterzachte vis die op de tong smelt; de heerlijke beurre blanc erbij valt op door het limoenachtige aroma van djeroek poeroet en de pikante druppels chili-olie die er een licht scherp randje aan geven. Geslaagd en overtuigend.
Met de knolselderij demonstreert de chef dat groenten en dus vegetariërs in goede handen zijn bij hem. De knolselderij is net als de skrei sous-vide gegaard en daarna gegrild, waardoor-ie iets rokerigs krijgt. Ook in dit gerecht is er de mooie samensmelting van Oost en West: beurre noisette (gerookte boter) met soja en dashi. Bij de eerste hap treden meteen de rijke umamismaak en het lichte zuurtje naar voren. De hazelnoten versterken de notige smaak en geven crunch aan dit prikkelende en hartverwarmende gerecht.
De gebakken tarbot is het meest Indisch van alle gerechten, door de boontjes, de perkedel (een Indische bitterbal) en de saus van vadouvan met citroengras en limoenblad. Heel goed.
Franse chefs pochen altijd dat de Franse keuken zo goed is in sauzen. Ik vind daar vaak wel wat op af te dingen: te boterig, te zwaar, te machtig. Maar bij chef Dieterman zijn de sauzen echt zijn kracht, valt tijdens dit diner op. Ze zijn rijk, maar niet overdadig en goed gekruid. Daarom is het jammer dat het heerlijke brood – superkrokante korst en met een structuur van een luchtige baguette – niet wordt aangevuld, waardoor we niet alles op kunnen soppen. Dit zijn sauzen die erom smeken helemaal opgeveegd te worden.
Net als het dessert, een tartelette met amandel, weldadige curd van bloedsinaasappel en kostelijk lychee-ijs. Ik begrijp alleen niet waarom we ieder de helft van de tartelette krijgen, veel te zuinig. Dit is een dessert dat geen concessies verdient. Het is licht, fantastisch fris en zoet en voelt als een oppepper.
Van de friandises wil ik de bonbon van pinda-ijs gedipt in karamel noemen – die is perfect. Daarbij steken de bonbon met tonkaboon en het taartje met frambozencrémeux wat saai af.
De keuken bij Zeste is heel elegant. Onmiskenbaar Frans maar met mooie Aziatische accenten die de gerechten eigenheid geven. De bijzonder vriendelijke bediening en de originele mocktails van de hartelijke gastvrouw maken het geheel af.
Ik vond het altijd een pathetisch gebaar. Peter Fonda die in een van de eerste scènes van Easy Rider (1969) zijn Harley stopt, zijn horloge van zijn pols haalt en het op straat gooit. En dan samen met Dennis Hopper de wenkende verte in rijdt, verlost van die knellende band van de burgermaatschappij.
Onlangs zag ik die scène nog een keer, en nu zag ik welke tijd dat horloge aangeeft als het op de grond ligt: zeven over half twaalf. En opeens voelde ik me iets meer betrokken bij die twee bikers, want ik zag die scène op precies hetzelfde moment, óók om zeven over half twaalf.
Dat was geen toeval, want ik keek naar het verbluffende meesterwerk The Clock van videokunstenaar Christian Marclay. Het is een film die 24 uur duurt, en geheel bestaat uit duizenden korte speelfilmfragmenten waarin een klok voorkomt, of een wekker, of iemand die op zijn horloge kijkt en zegt: het is kwart over tien. En die tijdstippen lopen synchroon met de werkelijke tijd, 24 uur lang. Als Harold Lloyd om kwart voor drie aan de grote wijzer van die klok in Los Angeles hangt, is het ook kwart voor drie voor de toeschouwers.
Marclay laat de fragmenten soepel op elkaar aansluiten. Als het ene fragment eindigt met een deur die opengaat, gaat er in het volgende fragment meestal een deur dicht. Als een scène eindigt met een rinkelende telefoon, wordt die vaak in de volgende scène opgenomen. Ook de soundtrack is aangepast, de filmgeluiden lopen vloeiend van de ene naar de andere scène door. Dat alles maakt The Clock tot een continu en verslavend spektakel dat bij elke vertoning drommen bezoekers trekt.
Wijzerplaat
The Clock dateert van 2010 en is op gezette tijden in zijn volle lengte te zien. Onlangs was dat in Stuttgart. In een donkere zaal in het glazen Kunstmuseum keken de toeschouwers gefascineerd naar de voortrollende beelden. Soms twee, soms drie uur lang. Dan gingen we even weg om wat te eten of te drinken, en daarna sloten we zo snel mogelijk weer aan bij de rij die voor de zaal stond, om de volgende drie uur mee te maken.
Toen het buiten donker werd, ging het ook schemeren in de film. Mensen die thuiskomen van hun werk, de avondmaaltijd, kinderen die naar bed gaan. Toen de nacht aanbrak, werd het ook nacht in de film. Cafés, bars, hotels, verlaten straten, inbrekers, gangsters, minnaars. ’s Ochtends werd het licht en de mensen in de films gingen naar hun werk. Overdag gebeurden alle dingen die je je kunt voorstellen. Ruzies, aanrijdingen, iemand die koffie drinkt, een rechtszaak die begint, een man op een luchthaven. En altijd in beeld: een klok, een horloge of een digitaal instrument. Meestal staan die in het middelpunt van de handeling, maar het gebeurt ook wel dat er een klok aan de muur hangt die toevallig half een aanwijst en geen rol speelt in de scène. Maar als kijker van The Clock merk je hem wel meteen op. Voortdurend keken we naar mensen die een tiental seconden onze tijdgenoten waren.
The Clock gaat natuurlijk over film, en over de dramatische mogelijkheden die bewegende wijzers en een wijzerplaat nu eenmaal bieden: de spanning of de trein op tijd komt, of de bom die James Bond heeft geplaatst ook werkelijk afgaat, en of de man met wie Lee Van Cleef gaat duelleren op het afgesproken tijdstip komt opdagen. Voor filmliefhebbers is het een feest, je zit voortdurend te denken: dat is Hugh Grant, die daar om kwart voor elf door drie wekkers wakker wordt gemaakt, maar in welke film was dat ook alweer? Op wie wacht Meryl Streep om vier over zes op dat station? En waar is Oliver Hardy als Stan Laurel met een kolenschep een almaar door tingelende pendule tot zwijgen brengt?
Foto China News Service
Maar The Clock gaat ook over tijd, en dagenlang kun je geen klok horen en geen wijzerplaat zien of je denkt: ja, tijd. Wat is dat eigenlijk? Bestaat er wel tijd?
Zandlopers en tandwielen
Zestienhonderd jaar geleden stelde Augustinus die vragen ook al. Het verleden is er niet meer, schrijft hij in zijn Belijdenissen (398 na Chr.), de toekomst is er nog niet, en als je er goed over nadenkt, bestaat de tegenwoordige tijd ook niet, immers „de enige reden van zijn bestaan is het feit, dat hij niet kan blijven”. En hoe kan iets dat niet kan blijven, toch bestaan? Augustinus vraagt het aan God, maar omdat God niet antwoordt, komt hij uiteindelijk zelf met de oplossing: tijd bestaat in de geest. In ons geheugen, en in onze verwachtingen. We herinneren ons allerlei gebeurtenissen, voorzien weer andere en weten nog hoe lang iets duurde. Augustinus zegt het zo: „In u, mijn ziel, meet ik de tijd.”
Terug in Nederland bezocht ik in het Designmuseum in Den Bosch de tentoonstelling Alle tijd van de wereld. Er zijn ook daar vooral uurwerken te zien, oude kerkklokken, dure polshorloges, maar ook een digitale tijdmeter. De tentoonstelling gaat over de manieren waarop mensen ‘grip proberen te krijgen op de tijd’. Als je net in je Augustinus hebt zitten bladeren, denk je opeens: kan dat dan? En kan dat met een klok? Is tijd iets wat weliswaar moeilijk waarneembaar is, maar toch bestaat en meetbaar is, zoals radioactieve straling, of het CO2-gehalte van de atmosfeer?
Daar krijg je in Den Bosch geen antwoord op. Dat is de tentoonstellingsmakers maar gedeeltelijk aan te rekenen, want ze laten alleen maar zien hoe de mensheid na Augustinus heeft geprobeerd de tijdmeting te verhuizen, van de ziel naar zandlopers, tandwielen en wijzers. Nu hebben we de atoomklok, een instrument dat weergaloos nauwkeurig is. Maar wat meet de atoomklok? De tijd? Nee, de atoomklok producéért iets: de seconde. Een eenheid die de mensen zelf hebben bedacht en die alle andere klokken op de voet volgen.
Omloopsnelheid
Dat is het voorlopige eindpunt in een ontwikkeling waarin de samenleving ingewikkelder werd en de mensen gedwongen werden hun handelingen steeds fijner op elkaar af te stemmen. Als je kinderen opvoedt, is een belangrijk onderdeel daarvan dat je ze leert dat er bij eten, slapen en school speciale configuraties van de grote en de kleine wijzer horen. Dat leerproces neemt jaren in beslag, maar het leidt ertoe dat de meeste mensen niet langer hun ziel, maar de kloktijd als maatstaf nemen. En dat ze niet gaan eten of gaan slapen als ze hongerig of moe zijn, maar eerst op hun horloge kijken of het daar al tijd voor is. En uiteindelijk krijgen ze honger als het half twee is, en worden ze wakker net voordat de wekker gaat. Ze hebben grip op de tijd, maar de tijd ook op hen.
Een ander resultaat van dat leerproces is het idee dat tijd een stroom is die onafhankelijk van de mensen altijd maar doorgaat en die zijn dwingende invloed doet gelden op alles en iedereen. Je hebt niet eens Einsteins relativiteitstheorie nodig om de beperkingen van dat idee te zien. De Brits-Duitse socioloog Norbert Elias wijst er in zijn boek Een essay over tijd (1982) op dat de klok een heel merkwaardig meetinstrument is. Want hij beweegt! En wat meet je ermee? Een andere beweging – zoals de omloopsnelheid van de aarde om de zon, de veranderingen in een koolstofatoom of het groeien en uiteenvallen van de cellen in een menselijk lichaam. Tijd is het vergelijken van twee bewegingen, zegt Elias, waarvan er één – het tikken van de klok – is gestandaardiseerd.
Elias was geen natuurkundige, maar zijn theorie over tijd komt dicht bij theorieën uit de quantummechanica. We hebben de tijd niet nodig om de wereld te begrijpen, zegt quantumfysicus Carlo Rovelli in zijn prachtige boek Het mysterie van de tijd (2017). We hoeven alleen te weten „hoe de dingen die we in de wereld zien veranderen ten opzichte van elkáár veranderen”.
De pure duur
En daarom is een klok zo handig. De ene beweging – die van de klok – houdt iedereen in de gaten en je eigen bewegingen stem je daarop af. Daarom kon Humphrey Bogart om vijf uur met Ingrid Bergman op Gare du Nord afspreken. Dat Bergman niet komt opdagen, en dat hij haar pas veel later in Casablanca terugziet, is triest voor hem, maar voor de film een uitkomst. Zo’n tijdstip is ook onontbeerlijk als je een ultimatum wil stellen, zoals de atoomgeleerde die in Seven Days to Noon dreigt zondag om twaalf uur Londen van de kaart te vegen.
In het gewone leven kunnen we ook moeilijk zonder tijdstippen. Kinderen gaan om half negen naar school, om vijf uur houden de meeste mensen op met hun werk en om acht uur ’s avonds is het televisiejournaal. Die schema’s kunnen beknellend zijn. Dat vond Peter Fonda al toen hij zijn horloge weggooide, en in The Clock zijn daar meer voorbeelden van te zien. Charlie Chaplin is in Modern Times een bekend geval van iemand die gek wordt van de tijdsdruk. Ik zag ook een paar in woede weggeworpen wekkers, een man die zijn horloge vertrapt, een exploderende klok, en je hebt natuurlijk Orson Welles die in The Stranger om twaalf uur ’s nachts door een metalen ridder uit een klokkenspel aan zijn lans wordt gespietst.
‘The Clock’ tijdens een vertoning in Venetië, in juni 2011. Foto Marco Secchi/Getty Images)
Is er aan die beknelling te ontkomen? Kun je je bevrijden van de grip van de tijd? In haar boek Stil de Tijd (uit 2009, ook opgenomen in haar recente bundel Tijd is Hoop) onderscheidt filosoof Joke Hermsen twee soorten tijd. De kloktijd, dat is de tijd van de samenleving. En dan is er volgens Hermsen, die zich vooral baseert op ‘de pure duur’ van de Franse filosoof Henri Bergson, ook een tijd die in onszelf ligt opgeslagen. Een tijd die „vele malen waardevoller voor ons leven is dan de kloktijd”. Het is een tijd „die ons kan bevrijden van het economisch juk van de klok”, een tijd die niet als de kloktijd kan worden opgedeeld in een tikkende secondewijzer, maar die de „werkelijke tijd” is, die we innerlijk beleven. Het klinkt buitengewoon sympathiek. Maar wat is dat precies, die innerlijke, werkelijke tijd? Die pure duur?
Was het wat Peter Fonda voelde toen hij zijn horloge weggooide? Dat lijkt me toch niet, ik denk dat hij, net als Charlie Chaplin, vooral uit verzet handelde. Misschien hebben die twee bikers de pure duur ervaren toen ze verderop in de film aan een langdradige lsd-trip begonnen, maar dat zal Hermsen niet bedoeld hebben. Het gaat haar weliswaar om een ontsnapping aan het regime van de kloktijd, zoals wanneer we overrompeld worden door een intense ervaring, of wanneer we door diepe concentratie in een ‘flow’ zijn geraakt, maar ze heeft daarbij niet het gebruik van psychedelica op het oog.
En hoe zit het met Paul Newman? De held van al die prachtfilms uit de jaren zestig en zeventig is in Paris Blues een jazzmuzikant die in Parijs is neergestreken en daar een vriendinnetje (Joanne Woodward) heeft opgedaan. In het fragment uit The Clock komt Woodward op een ochtend zijn rommelige appartement binnen. Newman ligt nog in bed. Ze maakt hem wakker, Newman gaat op de rand van zijn bed zitten, wrijft zich de slaap uit zijn ogen en vraagt hoe laat het is. „Kwart over elf”, zegt ze. Onmiddellijk kruipt Newman weer tussen de lakens.
Waarom deed hij dat? Was zijn innerlijke, werkelijke tijd nog niet toe aan de nieuwe dag? Bevrijdde hij zich van het juk van de kloktijd toen hij de dekens over zich heentrok? Het lijkt me niet waarschijnlijk. Ik denk dat hij even rekende en dacht: „Kwart over elf? Dan mag een jazzmuzikant die tot vier uur ’s nachts heeft doorgespeeld zich best nog even omdraaien.”
Zodat je na een etmaal kijken naar The Clock in ieder geval tot één conclusie komt: hoe waardevol en werkelijk de pure duur misschien ook is, hij is erg lastig te verfilmen.
De tentoonstelling Alle tijd van de wereld is tot en met 24 augustus te zien in het Design Museum in Den Bosch.
Moeder: „Onze 7-jarige heeft veel meegemaakt. Hij heeft diepgaande trauma- en hechtingsproblematiek. Dat vertaalt zich in hyperalert gedrag, en een onvermogen om met veel prikkels om te gaan. Door nieuwe of drukke situaties kan hij totaal overstuur raken. Hij stort dan letterlijk neer: op de grond liggen, huilen, boosheid. We houden thuis een vast ritme aan van eten, slapen, sport en activiteiten. Uitstapjes bespreken we vooraf. We leggen uit wat we gaan doen, laten foto’s of video’s zien en beantwoorden vragen. Dan lukt het vaak om een leuke dag te hebben zonder een meltdown bij thuiskomst. Als school of andere ouders iets organiseren doet hij niet aan alles mee. Voorheen ging dit vrij makkelijk. Nu hij ouder wordt, is het aanpassen moeilijker. Zo lopen we slechts één avond van de avondvierdaagse mee. Dikke tranen omdat hij, net als zijn klasgenoten, alle avonden mee wil doen. We zijn bij ons standpunt gebleven. Vier avonden overprikkeling en veel te laat naar bed, trekt hij niet. Toch voel ik mij ergens schuldig. Ontzeg ik hem te veel? Moet hij niet ‘gewoon’ leren omgaan met zijn overprikkeling? Moeten wij zijn meltdowns voor lief nemen?”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Traumabehandeling zoeken
Renée Uittenbogaard: „Bij trauma- en gehechtheidsproblematiek kan het zenuwstelsel zo ontregeld zijn, dat het moeite heeft om prikkels te verwerken. Het is dan tot op zekere hoogte inderdaad belangrijk om overprikkeling te voorkomen.
„Daarnaast wordt bij trauma in het heden steeds opnieuw iets geraakt dat hoort bij gebeurtenissen uit het verleden. Als er ook sprake is van gehechtheidsproblemen, kan het zijn dat uw zoon er onvoldoende op durft te vertrouwen dat u er voor hem bent en blijft om hem te helpen. Hij heeft het daarom op moeilijke momenten extra nodig dat u hem helpt om zijn emoties te begrijpen en te reguleren. Dit vraagt om therapeutisch opvoeden, waarbij het goed is om professionele pedagogische ondersteuning te krijgen.
„Daarnaast raad ik voor uw zoon traumabehandeling aan waarin ook het gezin betrokken wordt. Om zijn draagkracht en prikkeltolerantie te vergroten, moet het (gehechtheids)trauma zelf worden behandeld, anders blijft hij daar last van houden. De maatschappij zal altijd overprikkelend blijven, en u kunt hem daar niet tegen blijven beschermen. Bij het ouder worden zal hij meer behoefte krijgen aan een grotere ontdekkingsruimte, waarbij u hem ook weer wat meer los moet durven laten.”
Regie geven
Tischa Neve: „De prikkelgevoeligheid van uw 7-jarige zal waarschijnlijk niet veranderen zonder traumatherapie door een professional. Ondertussen kunt u met uw zoon gaan oefenen in het oprekken van grenzen. Toen hij jonger was had hij niet door wat hij miste, nu wel. Dat maakt het een goed moment om hem te gaan meenemen in de besluitvorming.
„Stel dat er tijdens de zomervakantie elke dag een groepsactiviteit is, zoals een zwempartijtje, een speurtocht, een bonte avond. Jullie bepalen de kaders: hij mag bijvoorbeeld om de dag aan iets meedoen. Laat hem dan meedenken: hoe zouden we dit zo kunnen doen dat het niet te veel wordt? Wat rust nemen ervoor, wat eerder weg misschien? Zo leert hij doseren, en ervaart hij ook regie.
„Voel mee met zijn teleurstelling dat het niet allemáál kan, en geef er woorden aan: ‘Ik snap dat je baalt.’
„En soms weegt de ontlading op tegen hoe leuk het was. Als dat gebeurt, blijf dan liefdevol bij hem zodat hij zich veilig genoeg voelt om zijn emoties te verwerken. Praat rustig tegen hem, zeg dat je er bent en niet weggaat. Het kan zijn dat die ineenstortingen daardoor ook minder heftig worden.”
Renée Uittenbogaard is psychotherapeut en directeur van zorgketen Basic Trust. Tischa Neve is kinderpsycholoog en opvoedkundige.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Best een ding, de eerste testauto die ik niet zelf bestuur. Maar de demonstratierit door een matineus Hamburg vol stoplichten, overstekend volk en slingerende fietsers verloopt vlekkeloos. De mijnheer die voor de veiligheid achter het stuur zit om in noodgevallen in te kunnen grijpen hoeft geen vinger te verroeren, knapknapknap. De soms wat bruuske rem- en stuuringrepen van de auto had je zelf niet beter uitgevoerd. De stad is de stad, één pot paniekvoetbal.
Wie had dat gedacht, een autonoom rijdende VW? Liep Europa niet ver achter in de ontwikkeling van zelfrijdende auto’s? VW nam de vlucht naar voren met het Israëlische Mobileye, ontwikkelaar van zelfrijtech. Een bestaand elektrisch VW-busje werd door VW’s techdochter MOIA – een veredeld deelautobedrijf – met dertien camera’s, negen lidar- en vijf radarsensoren omgebouwd tot autonome taxi. Die heet dan ID Buzz AD, van Autonomous Driving. Voor niet-intimi: Lidar is een soort laserradar die extreem nauwkeurig de omgeving scant, onmisbaar bestanddeel van de zelfrijdende auto.
Mooi. Maar de cliffhanger van de ervaring is toch hoe je blind vertrouwt op experimentele hightech die je zonder menselijke interventie door een wereldstad gaat sleuren. Ik snap het wel. De in zijn online spinnenweb gevangen burger snakt naar avontuur, naar het ondenkbare. Dat is, gok ik, de geheime drang achter de innovatiekoorts, die jacht op de graal. De hoop op een wonder, al sleurt het je nog dieper de Matrix in, al wordt het je dood. Reken maar dat straks iedereen met Musk naar Mars wil. Tredmolen uit, het duister in – maar even vrij. De flirt met grensverleggende techniek is utopisch en suïcidaal, dossier voor denkers. Die zijn helaas net zo op drift als wij. Controle heeft niemand. Daar gaat dit echt over. Dat we tech alle wegen kunnen laten vinden, behalve de weg die we kwijt zijn.
Wat een tijd. Tien jaar begonnen Tesla en andere ambitieuze fabrikanten zelfstandig rijdende auto’s aan te kondigen. Alleen kwamen ze niet. Musk beloofde gouden bergen tot geen mens hem meer geloofde. Aan zijn verbroken geloften is zelfs een Wikipagina gewijd, lachen.
Het is ook niet niks. De zelfrijdende auto is intellectuele topsport. Hij moet alle wegen kennen, elk obstakel supersnel kunnen herkennen en ontwijken, het verschil zien tussen een kartonnen doos en een betonblok, elke wegopbreking en snelwegdemo op zijn netvlies hebben. Zijn waarnemingsinstrumenten moeten bij mist en sneeuw zo feilloos functioneren als op windstille zomerdagen.
Het autonome evolutietraject reikt van Level 0 tot Level 5. Nul staat voor nul assistentiesystemen, vijf voor compleet zelfstandig rijden in een auto zonder stuur en pedalen. In de praktijk kwam nog geen autofabrikant ondanks overmoedige beloften verder dan niveau 2, een beetje zelf sturen en remmen voor voorliggers. Moet de bestuurder wel elke tien seconden het stuur vastpakken om te bewijzen dat hij er nog zit. De fabrikanten kunnen veel meer, maar overheden dwarsboomden met wetten en praktische bezwaren.
Veiligere optie
Nu gaat het licht in steeds meer landen op groen. In mei zag ik welke vlucht autonoom rijden in de VS heeft genomen. In San Francisco en Los Angeles rijden honderden perfect functionerende autonome taxi’s van techbedrijf Waymo rond, verbouwde elektrische Jaguars. Er doen zich incidenten voor, maar op termijn is autonoom rijden de veiligere optie. Daarom doen fabrikanten er zo vroom menslievend over. Het marktpotentieel voor deelauto-achtig autonoom vervoer is enorm.
Daarom was dit miniritje misschien een van de belangrijkste in mijn autoleven. Op lange termijn wordt ook je privé-auto geheid de Bob – en wil je hem nog hebben als je even makkelijk en voor minder geld een autonome taxi naar je toe appt? De maatschappelijke gevolgen kunnen enorm zijn, ten goede en ten kwade. Meer verveling, meer afstompende schermtijd op de smartphone. Dramatische inkomstenderving voor de overheid door het wegvallen van boete-inkomsten, want aan doortrappen doet Mobileye natuurlijk niet, veiligheid voor alles. Dan het grootste, chronisch onderschatte risico: een verlies van menselijke vaardigheden dat de hulpeloos geworden mens opnieuw afhankelijker maakt van een paar techgiganten. De nieuwe mens hoeft steeds minder te kunnen. Hij wordt speelveld en afwerkplek van de technologie die hij zelf creëerde. Zijn laatste vaardigheden: coachen, tiktokken en twitteren. Vanuit die toekomst staar ik uit het raampje van de Buzz AD bekommerd naar het vreedzame kantoor- en caféheden van buzzing Hamburg. En denk: Heer, waarom heeft u ons verlaten?