Het gaat niet heel goed met de vispassages in Nederland. Of liever gezegd: het kan veel beter. Zo passeert gemiddeld slechts een kwart van alle jonge paling de speciaal voor deze glasaal aangelegde doorgangen in sluizen en gemalen die een blokkade vormen tussen zout en zoet water, blijkt uit onderzoek. En het gáát al zo slecht met de paling. Over heel Europa zijn de aantallen glasaal de afgelopen vijftig jaar met zo’n 95 tot 99 procent gedaald. Maar met relatief eenvoudige wijzigingen kan behoorlijk veel meer jonge paling de Nederlandse rivieren op. Misschien wel driekwart, zegt Sanne Ploegaert, visonderzoeker bij RAVON, een organisatie van natuurbeschermers voor reptielen, amfibieën en vissen die in Zeeland veel samenwerkt met waterschap, provincie en Rijkswaterstaat.
Ze worden gelokt door het zoete water en wachten voor de sluisdeuren tot ze naar binnen kunnen
Neem de Bathse Spuisluis in het oosten van Zeeland, waar vanuit een kilometers lang kanaal enorme hoeveelheden zoet water uit de Nederlandse rivieren op zee, in de Westerschelde, worden geloosd. Ploegaert vertelt, staand langs de reling boven de sluisdeuren, dat op al dat zoete water elk voorjaar opnieuw gigantische hoeveelheden jonge palingen afkomen, glasaal genoemd. Ze worden gelokt door het zoete water en wachten voor de sluisdeuren tot ze naar binnen kunnen, de rivieren op, om daar op te groeien tot vette paling. Ze zijn bij Bath doorgaans met een miljoen. Maar slechts 6 procent slaagt erin binnen te komen.
Een bruisende bel zoet water
Het is ochtend en een van de zes kolken van de Bathse Spuisluis staat open en braakt een bruisende bel zoet water uit. Ploegaert wijst op allerlei soorten vis die er op af zijn gekomen; haring, dunlipharder, bot, aal. Opgejaagd door een zeehond en door honderden sterns en visdieven. Ploegaert: „Ik houd me met alle onderwaterleven bezig, maar heb een speciale belangstelling voor de aal. Het is een bijzonder verschijnsel dat als wij hier de glasalen in het voorjaar met z’n allen voor de sluis zien, ze twee tot drie jaar oud zijn en de hele Atlantische Oceaan hebben overgestoken, waar ze, in de Sargassozee, geboren zijn. Maar als ze bij het perfect ingerichte Nederland aankomen, blijkt hier alles dicht te zijn gemaakt.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data135264930-1fe785.jpg|https://images.nrc.nl/eZpPXNQCs6tqPOLKgNn_yt16ZzM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data135264930-1fe785.jpg|https://images.nrc.nl/xmlLMcBXykvv2N9urTqx348RWh8=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data135264930-1fe785.jpg)
Sanne Ploegaert: „Ik kan als gedragsecoloog aan civiele ingenieurs vertellen hoe een sluis of een gemaal het beste voor deze soort kan worden ingericht.” Foto Walter Herfst
Ploegaert (37) doet dit werk acht jaar. „Wat ik heel tof vind, is dat ik als gedragsecoloog aan civiele ingenieurs kan vertellen hoe een sluis of een gemaal het beste voor deze soort kan worden ingericht. Het mooie is dat die ingenieurs dat ook fantastisch leuk vinden. En wat mij stimuleert, is dat er met onze bevindingen ook echt iets wordt gedaan. Ik zie resultaat.”
De glasaal arriveert te laat
Intrigerend is wat na uitgebreid onderzoek van Ploegaert en de zijnen bij de Bathse Spuisluis aan het licht kwam, onder meer dankzij het merken van zevenduizend gevangen en weer teruggezette glasaaltjes. Veruit de meeste van de dieren arriveren net te laat bij de vispassage om er gebruik van te kunnen maken.
Als het spuien van overtollig zoet water naar zee stopt vanwege het opkomende tij in de Westerschelde, blijft één deur van de zes kolken op een kier staan. Tien minuten. Minuten waarin de aal met een kleine zoute stroom, onderaan de deur en op enkele meters diepte, mee naar binnen glipt. „Dat zijn de gouden tien minuten”, zegt Ploegaert.
Helaas arriveren de meeste jonge alen pas bij deze stroom als de kier weer dicht is, gehinderd door het kolkende water uit de spuisluis. Ploegaert heeft kunnen experimenteren met een ander spuiregime. Bijvoorbeeld: wanneer er ’s nachts niet wordt gespuid maar de kier open blijft staan, weten er 4,5 keer meer glasalen tot voor de deur te komen en gebruik te kunnen maken van die gouden tien minuten. Er werd 26 procent ‘succesvolle intrek’ gemeten. „Grote winst!”, aldus Ploegaert.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data135264925-1d1eb7.jpg|https://images.nrc.nl/tI8iMOUzENR9Ssq5cX5n_L4i6Dc=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data135264925-1d1eb7.jpg|https://images.nrc.nl/_2NSO10r3sHEhWpKl9CCpkhtP3A=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data135264925-1d1eb7.jpg)
Het spuien van zoetwater uit het Bathse Spuikanaal. Foto Walter Herfst
Wat je volgens de bioloog ook kunt doen, is de deur verder open zetten, zodat meer glasalen naar binnen spoelen, of die tien minuten verlengen. De effectiviteit van de vispassage kan verder worden vergroot door het aanleggen van luwtes aan weerszijden van de sluizen, zodat de aal dicht bij de voordeur kan rusten.
Tenslotte zou je meer sluisdeuren op een kier kunnen zetten en grootschaliger visvriendelijk spuien, „zodat het hier iets meer op een natuurlijke zoet-zoutovergang gaat lijken”, aldus Ploegaert. Bang dat er in dat geval te veel zout water het land in komt, hoef je volgens hem niet te zijn. „De mogelijkheden en de ruimte zijn er hier om dat gecontroleerd te kunnen doen.”
De grens tussen visgedrag en techniek moet zo dicht mogelijk bij elkaar komen
Als al zijn voorstellen worden doorgevoerd, zou naar schatting niet 6 procent maar bijna driekwart van alle jonge paling naar binnen kunnen zwemmen. Ploegaert: „De grens tussen visgedrag en techniek moet zo dicht mogelijk bij elkaar komen.”
Een kwestie van maatwerk
In het hele land worden al decennialang vispassages aangelegd, en maatregelen genomen om die passages te verbeteren, zoals bij de Afsluitdijk en bij het Haringvliet. Dit alles om trekvissen zoals aal maar ook bijvoorbeeld zalm de kans te bieden naar de Rijn in Duitsland, Frankrijk of Zwitserland te zwemmen en daar te paaien of op te groeien.
Ook op de Nederlandse rivieren zijn veel vispassages te vinden, Nederland heeft zich gecommitteerd aan verdragen, richtlijnen en samenwerkingsverbanden. De kosten voor een grote vispassage variëren volgens Rijkswaterstaat van enkele honderdduizenden tot miljoenen euro’s. Het onderzoek van RAVON laat volgens Rijkswaterstaat zien „dat vispassages niet vanzelfsprekend goed functioneren, maar dat er sprake is van maatwerk en voortdurende aandacht”. Vispassages dienen volgens Rijkswaterstaat „attractief en passeerbaar” te zijn. Techniek helpt daarbij. „De wens is om altijd te optimaliseren binnen de mogelijkheden.”
Lees ook
De schade aan de Doggersbank is ‘nihil’ zeggen vissers, maar volgens onderzoekers is de zandbank juist ‘kapot gevist’
