N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Boeken
Mauro CoronaZijn nieuwe, persoonlijke roman bestrijkt vijftien vormende jaren uit het leven van een alpinist, die het alter ego is van de schrijver zelf.
‘Het voelde alsof een miljard vliegtuigen tegelijkertijd boven ons hoofd vloog’, vertelt de Italiaanse schrijver Mauro Corona in een interview over de doorbraak van de -Vajont-dam zestig jaar geleden op zes kilometer van zijn huis. De ramp uit 1963 is onlosmakelijk verbonden met het Noord-Italiaanse dorp Erto waar hij altijd is blijven wonen. Door een aardbeving belandde een deel van de berg Monte Toc in het hoge stuwmeer boven een lint aan dorpen. Waar al voor gevreesd werd, gebeurde. De dam brak en een vloedgolf aan rotsen en water raasde vanaf 262 meter hoogte over het gebied. De toen dertienjarige Corona was overdag nog naar school geweest in het dal, in Longarone, en zag de volgende dag het dorp en zijn bewoners onder de modder waren verdwenen.
Het leven van de Italiaanse schrijver is niet alleen door deze ramp getekend. Ook het vertrek van zijn moeder op zijn zesde beschouwt hij als een onoverkomelijk verlies, al zou zijn moeder zich later weer bij het gezin voegen. Hij en zijn twee jongere broertjes – de laatste nog een baby – gingen met hun vader bij diens ouders wonen. Die vader bemoeide zich nauwelijks met zijn kinderen en was soms weken op jacht. ‘We waren wezen van ouders die nog leefden’, aldus de schrijver.
In Italië is Corona (1950) een geliefd auteur van romans en verhalen die een enkele keer in de prijzen zijn gevallen of tot een shortlist zijn doorgedrongen. Daarnaast is hij vanuit zijn studiootje aan huis in Erto een vaste gast bij de talkshow Cartabianca van Bianca Berlinguer waarin hij meepraat over actuele zaken. Zo hekelde hij enkele weken geleden het vluchtelingenbeleid van de regering en begreep hij niet waarom reddingsboten bij de scheepsramp voor de kust van Calabrië, waarbij meer dan zeventig vluchtelingen verdronken, rechtsomkeert hadden gemaakt wegens zwaar weer.
Autobiografisch
Flarden van zijn traumatische jeugd keren steeds terug in zijn werk, dat niet eerder dan vorig jaar in het Nederlands werd vertaald.
Als een steen in de stroom is exemplarisch voor Corona’s stijl: dicht op de huid van zijn personages, autobiografisch, allegorisch, en de liefde voor de bergen spat er vanaf. Niet voor niets wordt hij als een voorloper van Paolo Cognetti gezien, die met De acht bergen de wereld veroverde en net als Corona de bergen als achtergrond voor zijn romans koos. Overeenkomsten zijn er genoeg: het wandelen in de bergen, het intense gevoel van vrijheid, maar ook de gecompliceerde zwijgzame mannen die het verleden met zich mee lijken te torsen.
Waar Cognetti geïnspireerd is door Amerikaanse schrijvers als Henry David Thoreau (Walden) en Walt Whitman, werd Corona gevormd door de grote hoeveelheid boeken die zijn moeder achterliet: van Don Quichot tot Dostojevski. Beiden bewonderen ook streekgenoot Mario Rigoni Stern (Sergeant in de sneeuw). Rigono Stern schreef over zijn ervaringen als sergeant van de Italiaanse Alpenjagers in de winter van 1942-’43 aan het Oostfront; een boek over kameraadschap en tegen de oorlog gericht. Vele boeken volgden, waardoor hij de voorloper werd van literatuur die zich afspeelt in de bergen van Noordoost-Italië. Er is zelfs een prijs naar de hem vernoemd voor fictie of non-fictie over de Alpen.
Het verschil tussen Corona en Cognetti is dat de laatste net wat meer een verhaal vertelt, waar Corona in zichzelf gekeerd is (‘gebrandmerkt door het bestaan’) en zijn verbeelding melodramatisch onder woorden brengt.
Corona noemde in 2011 Als een steen in de stroom zijn meest persoonlijke roman tot dan toe. Nu is er de roman Het leven van Celio, die nog veel persoonlijker is. Wederom keert Corona terug naar (de trauma’s van) zijn jeugd en kiest voor het alter ego Celio – een ‘brutaal Pessoaans heteroniem’ zegt hij in het voorwoord: een afsplitsing van zichzelf. Zoals kinderen een imaginair vriendje of vriendinnetje kunnen hebben, zo bedacht Corona een volwassen man aan wie hij zich kon optrekken en aan wie hij kon vertellen waarover hij doorgaans zwijgt. Ze dalen samen af naar de hel van zijn jeugd om daar gelouterd uit te komen. Het boek bestrijkt vijftien vormende jaren van de schrijver, en mag niet gelezen worden als een testament, zo benadrukte hij bij verschijning – Corona wilde afrekenen met zijn traumatische jeugd, maar ook, en misschien wel vooral, de buitenwereld laten zien hoe hij de persoon geworden is die hij nu is. Zijn imago van veeldrinker en kluizenaar moest aan de kant, al zal hij vasthouden aan zijn zorgvuldig opgebouwde imago van literaire hippie uit de bergen. Een verkapte autobiografie van zijn jeugd zou je het wel kunnen noemen.
Dat de ik-persoon Mauro (Corona dus) opkijkt naar de veertig jaar oudere Celio moge duidelijk zijn. Niet eerder las ik een roman waarin een personage zo wordt opgehemeld als Celio: van ‘geniale alpinist’, ‘uiterst bekwaam handwerksman’ tot ‘scherpzinnig denker’ of ‘pre-socratische leermeester’. En dat gaat pagina’s lang door. Zo ontwikkeld en geniaal is het alter ego van Corona dus: schaamteloze zelfverheerlijking kun je zeggen, maar Corona doet het op niveau. Want Het leven van Celio is geestig op zijn tijd (‘Ik beschouw het als een uniek privilege, een opmerkelijk geluk, dat ik in zijn nabijheid heb mogen verkeren’) en bedachtzaam als hij over slijtage van de geest of over de mens filosofeert.
Celio is dan wel superlatief in alles, halverwege kantelt de verafgoding en blijkt de man ook sarcastisch te zijn, flauwe humor te hebben en is hij helemaal niet zo’n prater. Eigenschappen van de schrijver zelf die we kennen uit Als een steen in de stroom waar hij als een soort egel ‘altijd bereid is om met stekels van sarcasme te verwonden’.
Celio weigert daarnaast ‘waarom-vragen’ te beantwoorden, waardoor de jonge Mauro geen antwoord krijgt op zijn vragen. Het is inventief hoe hij die waarom-vragen omzeilt en via een omweg ontdekt waarom Celio in de bergen niet in een tent wil slapen. Mauro geeft nog eens aan hoe lekker beschut je in een tent kan zitten en dan volgt vanzelf het antwoord: Celio slaapt liever in de buitenlucht om dreigend gevaar met eigen ogen te zien zonder tentdoek ertussen. Weg tent, want Celio krijgt altijd zijn zin. Ze keerden trouwens ook wel eens onverrichter zake terug vanwege slecht weer of ‘katerweemoed’, zoals vertaalster Marieke van Laake dat gevoel origineel vertaalde.
Een ander voorbeeld van een mooie woordkeuze in de vertaling is als Corona vertederd over zijn held schrijft: ‘Celio was een zoon van het hele dorp, hij had er vaders, moeders, broers, zussen, ooms en tantes bij gebrek aan een moeder.’ En dan vervolgt de vertaalster: ‘Hij was die mensen zoveel schuldig dat een algemeen dankjewel beter was dan individuele strijkages. Als hij dronk, proostte hij op de gemeenschap’.
Kalme gekte
Corona springt zeker in het laatste deel te veel van de hak op de tak – hij verontschuldigt zich daar zelfs voor wanneer hij schrijft: ‘Ik kan er niets aan doen. Deze biografie leeft van emoties, herinneringen en feiten uit een ver verleden die plotseling opspringen als kraaien uit het gras’. Dan wil hij ze vangen en moeten ze alsnog in het verhaal gepropt worden, waardoor Corona te lang blijft hangen in de laatste twee jaar en in herhalingen vervalt.
Ontroerend is hij echter weer in de beschrijvingen van het delirium tremens, de ‘kalme gekte’ waar Celio kort voor zijn dood door wordt getroffen. In zijn wanen heeft hij ziekenhuizen opgericht voor gewonde gemzen, want hij heeft spijt dat hij er zoveel heeft gedood. Als lezer voel je dat het einde van dat verzonnen leven nadert. Voor Corona is het een teken dat hij zelf volwassen is geworden, zijn jeugd overtuigend van zich af heeft geworpen.
De schrijver is nu 72 jaar en kan in alle rust aan zijn troisième âge beginnen. Mephaken, karabijnhaken en rotshamers zullen hem vergezellen – voor de nodige houvast.