Een kind dat ‘terug’ moet naar het geboorteland van zijn vader

‘Dat klopt niet’, denkt Mirza (10) als hij op een dag uit school komt en daar zijn vader ziet die hem zonder uitleg gebiedt in zijn volgepakte auto te stappen, waarna ze samen wegsjezen. Niet naar huis, waar boezemvriendje Lucas op Mirza wacht, maar, verraadt het on-Nederlandse landschap, steeds verder er vandaan. Mirza is dan ook stomverbaasd als hij bij een wegrestaurant zijn vader ‘home’ hoort antwoorden op de vraag van de eigenaar waar naartoe de reis gaat: ‘Naar huis? Wat bedoelt hij? Waarom zou hij liegen? We gaan niet naar huis. […] Wat is er aan de hand?’

Vaders geboorteland

Een beter begin voor haar vluchtverhaal Vandaag komen we niet meer thuis had Enne Koens niet kunnen verzinnen. Behalve dat de vluchtreis met onbekende bestemming het direct spannend maakt, laat Koens hier haar lezers in één klap treffend ondervinden dat wat je thuis noemt niet door een paspoort of grens wordt bepaald, maar door je gevoel: je thuis is waar je hart ligt. Dus terwijl Mirza’s vader bij het naderen van zijn geboorteland (ooit een oorlogsgebied) steeds blijer wordt, wordt Mirza steeds bedrukter. Sinds zijn moeder overleed, vormt hij met zijn vader een team, denkt hij. ‘Maar nu voel ik me zo anders dan hij. Dat wil ik hem vertellen. Ik zoek naar woorden. Ik wil naar huis. Mijn huis.’

Als Mirza ontdekt waarom zijn vader (zonder mobiel!) is teruggevlucht naar het land en het berghuis van zijn overleden ouders – onder het motto ‘als je een keer kunt vluchten kun je het ook een tweede keer’ – beseft hij echter dat er geen weg terug meer is. In oprechte, heldere zinnen en beeldende taal, en met veel empathie beschrijft Koens vervolgens hoe Mirza worstelt met zijn nieuwe bestaan: ‘Alles is hier groter,’ zegt hij tegen Lucas met wie hij (soms wat te) lange denkbeeldige gesprekken voert. ‘Harder, sneller, steiler, moeilijker.’ En wat ook al niet helpt is dat zijn nieuwe klasgenoten hem negeren. ‘Dit is geen land waar ze elkaar helpen’, merkt de jongen fijntjes op. ‘In elk geval niet met de dingen waarvan ze denken dat je het kunt. En als je nog nooit ergens vreemd bent geweest, weet je niet hoe moeilijk dingen zijn die je zelf makkelijk kunt.’

Liftpoging naar huis

Zoals gewoonlijk ziet Koens er vakkundig op toe dat de zware thematiek niet overheerst. Geestig bijvoorbeeld is Mirza’s liftpoging naar huis en zijn treffen met een vrouwelijke vrachtwagenchauffeur uit Nederland. Misschien is dit niet helemaal geloofwaardig, maar het zij Koens vergeven: Annie is leuk en voor Mirza de juiste persoon op het juiste moment. Als zij hem vertelt hoe vaak zij zelf wel niet heeft ‘meegemaakt dat dingen die in het begin niet passen, uiteindelijk toch passen’, zolang je maar ‘volhoudt en gewoon jezelf blijft’, stoppen Mirza’s wanhoopstranen en kantelt zijn gemoedstoestand. Hij beseft dat hij zijn vaders land en taal (die ‘klinkt als een stofzuiger die over het kleed, het hout en dan weer over koude stenen tegels gaat’) moet leren kennen, om zich thuis te voelen.

Dat land en die taal (een woordenboek is toegevoegd) zijn overigens fictief. Een slimme zet van Koens: zo houdt ze het vluchtverhaal universeel en maakt ze Mirza’s gevoel van ontheemding voor iedereen lovenswaardig invoelbaar, daarbij geholpen door Maartje Kuipers gestileerde zachtoranje illustraties die krachtig in hun eenvoud zijn. Veelzeggend is haar beeld van Mirza als ‘een blinde reiziger’ met een deken over zijn hoofd. Ook raak: de terugkerende boom waarin Mirza elke dag een ‘gevangenisstreepje’ kerft. Pas wanneer hij daarmee stopt, en ook Lucas’ stem verzwakt, weet je: gelukkig komt alles goed. In het meisje Selin vindt hij een nieuwe boezemvriend(in), en een buitenstaander voelt hij zich niet meer: ‘Ze zien me. Kijk. Ik. Mirza. Ik besta.’

Wie het huidige migratiedebat volgt, zou kunnen bepleiten dat zo’n gelukkig slot ongeloofwaardig is. Toch zou je willen dat onze werkelijkheid net zo hoopvol eindigt als die van Mirza.