Een golf van Kaapverdische muziek in havenstad Rotterdam

Antropologie In Rotterdam wonen veel Kaapverdianen. Voor een stille minderheid maken zij opvallend veel muziek. Seger Kersbergen onderzocht hun geschiedenis.

Langspeelplatenverzameling van Kaapverdische muziek uit Rotterdam.
Langspeelplatenverzameling van Kaapverdische muziek uit Rotterdam.

Foto Andreas Terlaak

De Kaapverdianen in Rotterdam vormen een minder bekend hoofdstuk van de geschiedenis van de migratie naar Nederland. „Ze worden vaak gezien als stille migranten”, zegt Seger Kersbergen. „Hardwerkend, op de achtergrond blijvend. Dat suggereert een soort passiviteit. Terwijl er binnen die groep onwijs veel gebeurt.”

Wat het meest opvalt: de Kaapverdiaanse Rotterdammers hebben sinds de jaren zestig bovengemiddeld veel muziek geproduceerd. Er was een periode dat er in Rotterdam meer dan tien Kaapverdiaanse platenlabels actief waren. Kersbergen interviewde voor zijn dissertatie Nightlife in the Cabo Verdean Diaspora oudere en jongere Kaapverdianen. Hij ging op zoek naar de plekken waar ze ooit samenkwamen: bars, zaaltjes, voormalige pensions. En hij luisterde naar waar ze in hun muziek over zongen.

Laten we naar Tipoia gaan, ik heb zin om te drinken, ik heb zin om te leven

Uit een Kaapverdisch liedje Tipoia was een bar op de hoek van de Nieuwe Binnenweg en de Aelbrechtskade

„Want”, zegt hij, „geen migrantengroep in Nederland heeft zo veel over Nederland gezongen. Of eigenlijk moet ik zeggen: over Rotterdam.” In de teksten van hun „morna’s” en „coladeira’s”, melancholieke liederen, die een beetje Portugees klinken maar ook een beetje Afrikaans, hebben allerlei Kaapverdianen in de afgelopen zestig jaar verslag gedaan van hun ervaringen in Rotterdam. De liedjes zijn in het Kriolu, de Kaapverdiaanse taal die uit het Portugees is voortgekomen. „Zo’n morna vertelt altijd een verhaaltje”, zegt Kersbergen. „Een van de liedjes over Rotterdam is een denkbeeldige brief aan een geliefde die op de eilanden is achtergebleven: ik ben net aangekomen, het is zo koud hier en ik mis je zo.”


Lees ook: Hoe Rotterdam de muziekstad van Kaapverdië werd

De Kaapverdianen waren geen gastarbeiders. Ze werkten in de zeevaart, kwamen daardoor in Rotterdam en merkten dat die havenstad de ideale uitvalsbasis was voor het werk dat ze deden. Een liedje uit de jaren zestig vertelt over het leven van zo’n Kaapverdiaanse matroos: „Het geld kwam binnen, hij ging meteen naar Vigmar [een bar]. Toen het geld op was, moest hij weer de zee op.” Een ander liedje: „Dit is geen leven: hard werken op zee. Laten we naar Tipoia [een bar] gaan, ik heb zin om te drinken, ik heb zin om te leven.”

Zeevaart en heimwee

De Kaapverdianen zijn dus een zeevarend volk. Hun liedjes gaan van oudsher veel over zeevaart en over heimwee. En over het wachten op een schip: „Vroeg op, naar ‘het gebouwtje’ [het arbeidsbureau voor de scheepvaart], op een bankje zitten, wachten op een wonder uit de hemel. […] Een schip dat me verlost uit dit leven van geld uitgeven zonder geld te hebben. […] En als ik niet bij het gebouwtje ben, dan kun je me vinden bij Papa Dedona [een bar] of in de bar van Poia. Want als ik terug ga naar mijn bed, vind ik daar misschien een enkele reis naar de grens.”

Dat laatste is een verwijzing naar het illegaal in Nederland zijn. In sommige liedjes gaat het over een plein in Rotterdam, waar ze elkaar ontmoetten: „Ik zat op het plein, toen jij naar mij kwam. Je zei dat ik terug moest, naar mijn land, naar Kaapverdië.”

Holland is van Juliana

Kersbergen: „Dat gaat over het Heemraadsplein, dat in het Kriolu de bijnaam ‘Pracinha d’Quebrôd’ heeft gekregen: het pleintje van de mannen die blut zijn. Mannen die geen geld hadden om naar een café te gaan, gingen daarheen om landgenoten te kunnen vinden. En nog steeds speelt dat plein een rol in hun leven. Sommigen die ik wilde interviewen zeiden: Ja, kom maar naar het pleintje toe.”

Rond 1980, als velen van hen inmiddels tien, twintig jaar in Rotterdam wonen en ze allang niet meer op schepen werken, maar in fabrieken als Van Nelle en Heineken, komt in hun liedjes deze vraag voorbij: ben ik nu een Nederlander? Nee, zegt een van de liedjes: „Holland is van de Hollanders, Holland is van Juliana, laat je niet voor de gek houden […], ze kunnen je terugsturen, je terug laten zwemmen en dan kom je thuis aan met zeewier tussen je tanden.”

Als je daar ergens op bezoek gaat, schijnt er altijd wel iemand te zijn die een gitaar pakt en daarop begint te spelen

Seger Kersbergen onderzoeker

Op dit liedje kwamen reacties, in de vorm van andere liedjes. Een van de zangers gaf er deze draai aan: „Ik ben een Hollander, mijn paspoort is Hollands, ik ben getrouwd met een Hollandse […] Ik heb een zaak, ik heb een discotheek, ik werk op het vasteland, ik heb een bar.”

Als je een Kaapverdiaan nu – inmiddels hebben we het over de derde of vierde generatie – vraagt wát hij zich voelt, is de kans groot dat dit het antwoord is: Kaapverdiaan én Rotterdammer. Kersbergen: „In een van de interviews zei iemand: als het Nederlands Elftal speelt, kan me dat niks schelen, maar zodra Feyenoord speelt: ik zou doodgaan voor die club.”

Veel Kaapverdianen zeggen dat de muziek „in hun bloed” zit. „Ze hebben het vaak over een soort van inherente muzikaliteit. Muziek speelt op de Kaapverdische Eilanden een grote rol, is overal aanwezig. Als je daar ergens op bezoek gaat, schijnt er altijd wel iemand te zijn die een gitaar pakt en daarop begint te spelen.”

Portugezen vonden dat een ketterse stijl, te rebels en te actueel

Seger Kersbergen onderzoeker

Bovendien, zeevaart en muziek gaan heel goed samen. Op schepen heb je veel lege momenten, en aan wal, tijdens het wachten op een schip, ook. „Veel van die muziek werd aanvankelijk, in de jaren zestig en zeventig, ook geschreven óp de vaart. Als je op zee bent en je hebt tijd over, dan kun je daar ook muziek maken en liedjes bedenken. En als je in de haven bent, heb je natuurlijk ook alle tijd. In de zeemanspensions werd veel muziek gemaakt. Mensen kwamen daar om te eten, om elkaar te spreken én om muziek te spelen. Ook waren er muzikanten die de zeevaart gebruikten om vooruit te komen, om in Europa te belanden en daar een kans te wagen in de muziek. Een soort reizende zeemannen-muzikanten. Die kwamen dan uiteindelijk in Rotterdam aan, maar ze speelden overal, ook in andere havensteden.”

Dat de Kaapverdiaanse muziek ook de nodige Zuid-Amerikaanse elementen bevat, heeft alles te maken met het internationale scheepvaartverkeer. Een belangrijk moment was de oprichting van de platenmaatschappij Morabeza Records, in Rotterdam in 1965, door João Silva, een ondernemende pionier. In Kaapverdië zelf, toen nog een Portugese kolonie, was inmiddels een onafhankelijkheidsstrijd begonnen.”

Politieke boodschappen

Morabeza Records speelde een sleutelrol in de emancipatie van die muziek. „Ze zetten in Rotterdam van alles op de plaat en dat smokkelden ze dan naar Kaapverdië. Muziek met half verhulde politieke boodschappen: je zingt dan bijvoorbeeld over je moeder, dat je die mist, maar de goede verstaander begrijpt dat je het moederland bedoelt en de strijd om onafhankelijkheid.”

In de koloniale tijd werd een deel van de muziek onderdrukt. „Morna’s klinken vrij Portugees en zijn vrij ingetogen. Daar had de kolonisator minder moeite mee. Anders lag het voor batuko, drummuziek, die veel Afrikaanser en wilder klinkt. De mensen zitten daarbij in een halve cirkel waarin ze zingen of dansen. De teksten verwijzen vaak heel direct naar de situatie waarin ze leven. De katholieke Portugezen vonden dat een ketterse stijl, te rebels en te actueel, en ook vond men dat dansen veel te sensueel. Dat mocht niet in het openbaar gespeeld worden, dus het gebeurde vaak in het geheim.”

Cabozouk

Na de onafhankelijkheid (in 1975) werd in Rotterdam een hele reeks muziekstudio’s opgericht, die nu ook commerciëler gingen opereren. Rotterdam had een grote aantrekkingskracht op Kaapverdiaanse muzikanten en speelde een vooraanstaande rol in de modernisering van de muziek, en ook in de ontwikkeling van nieuwe genres, zoals de cabozouk, een Kaapverdische variant van de zeer dansbare zouk van de Franse Antillen. Bij de jongere generatie kwam later ook hiphop in beeld.

In de populaire Nederlandse hiphopband Broederliefde zitten bijvoorbeeld drie Kaapverdianen. „Het valt je misschien niet op als je ernaar luistert, maar er wordt door die jongens heel veel gesampled met Kaapverdische stijlen, dat wordt er naadloos in verwerkt.”

Dat muziek nog steeds heel belangrijk is in het dagelijks leven van de Rotterdamse Kaapverdianen merk je bijvoorbeeld als je bij een doopfeest bent. „Een van de dj’s die ik heb gesproken, zei daarover: om vier uur ‘s middags gaat de muziek aan en die loopt tot 4 uur ’s nachts door en gaat alleen heel even uit als de taart wordt aangesneden.”