Het gebeurt vaak dat mensen hun overleden partner idealiseren. Ik denk niet dat ik dat doe, al weet ik dat al die idealiserende mensen dat ook denken. Ik herinner me onze moeilijke momenten nog goed. Hoe we elkaar soms tot het uiterste dreven. Maar ik herinner me ook dat we allebei altijd wisten dat we samen wilden zijn. Het paste precies tussen ons.
We waren ruim dertien jaar bij elkaar toen Roel stierf in de zomer van 2022. Natuurlijk stierf daarmee niet mijn liefde voor hem. En ook niet mijn overtuiging dat we, als we allebei oud zouden zijn geworden, bij elkaar zouden zijn gebleven.
In de eerste herfst na zijn dood zag ik op televisie hoe culinair schrijver en ondernemer Nadia Zerouali (47) geïnterviewd werd over háár overleden man. Nadia en ik kenden elkaar persoonlijk, maar in die tijd leefde ik onder een stolp. Daarin was zo weinig ruimte voor anderen, dat ik de meeste berichtjes en telefoontjes onbeantwoord liet. Ook die van haar. Tot dit interview, dat ik ervaarde als een bepalend moment. Nog dezelfde avond zocht ik contact met Nadia. Haar woorden verlichtten de eenzaamheid van mijn rouw. Ik herkende mezelf in haar. Ze vertelde hoe ze tegelijkertijd diep verdrietig was en toch gelukkig kon zijn met haar kind. Het allermooiste vond ik het inzicht dat je kunt doorleven zonder je dode geliefde te hoeven loslaten. Dat je opnieuw een goed leven kunt krijgen terwijl je hem bij je houdt.
Aan de kant zetten
Zij leeft al bijna negentien jaar zo. Ik wil graag weten: hoe heeft ze dat precies gedaan? Maar kort voordat ik haar hierover zou interviewen, kwam daar onverwacht nog een vraag bij na een gesprek met mijn vroegere groepstherapeut Mahmoed Chamanyzadeh. Namelijk: móéten we onze gestorven geliefde wel zo dicht bij ons houden, in ons hart en in ons hoofd?
Hij vroeg: „Als jij je nog steeds zijn partner voelt, hoe ver ben jij dan in het aanvaarden van zijn dood? In hoeverre kun jij aanvaarden dat je hem, ook al blijft hij altijd een deel van je leven, toch ook aan de kant moet zetten? Want dat heb je nodig om verder te gaan.”
Ik reageerde gepikeerd, maar hij hield niet op.
Chamanyzadeh: „Je kunt je tot het einde van je leven zijn partner blijven voelen. Maar dan blijf je op dezelfde plek. Wanneer denk jij dat je niet meer zijn partner bent?”
Over die vraag had ik nooit eerder nagedacht. Ik kan me ook niet voorstellen, zei ik, dat een ander hem kan overtreffen of zelfs evenaren.
„Nee”, zei hij, „want al je deuren zitten potdicht. Wat houd jij nog vast?” Het leven dat we samen opbouwden, antwoordde ik. Dat is zwaar in mijn eentje, maar tegelijkertijd ook fijn. Want het was óns leven.
„Dat beeld hoef je niet los te laten. Die mooie herinneringen zijn er. Dat stuk, daar moet je om rouwen. Maar in hoeverre voel je ruimte om je nieuwe leven zonder hem in te kleuren?”
Met die vragen in mijn gedachten rijd ik naar Winterswijk, waar Nadia Zerouali een paar maanden eerder naartoe is verhuisd, terug naar waar ze is opgegroeid en waar nog altijd haar familie woont. Tot die tijd woonde ze met haar zoon Tariq in het huis in Almere waarin ze ook met haar man Hakim Meliani leefde. Dat was heel lang fijn, vertelt ze in een gesprek in de tuin van de herenboerderij waar ze nu woont met haar zoon en het gezin van haar jongste zus. „Het was een soort troost. In dat huis was Hakim overal, hij heeft er echt álles gemaakt. Totdat ik dacht: nu zit ik na achttien jaar nog stééds tussen alles van Hakim. Als ik hier nog langer blijf, ga ik nooit meer verder met mijn leven. Ik wil niet eenzaam in dit huis blijven wachten op… ja, op wat?”
Hakim was haar jeugdliefde, ze was vijftien toen ze iets met hem kreeg. Hij was elf jaar ouder. Al vanaf zijn jeugd leed hij aan zware depressies. Nadia kon daar, zegt ze, niet goed mee omgaan. „Ik dacht: kom op, je moet erover praten, dat helpt, en daarna gaan we iets leuks doen. Maar hij wilde op die momenten niet praten. En als hij weg wilde, een rondje lopen om tot zichzelf te komen, trok ik hem terug aan zijn jas. Ik ging vaak net zo lang door totdat hij heel boos werd.”
Dat gebeurde ook op 14 april 2005, de dag dat het misging. Drie maanden eerder was hun zoon geboren. „Ik weet niet meer wat er voorgevallen is, ik weet alleen dat we knallende ruzie kregen. We stonden in de gang. Hakim was heel boos en hij wilde weg. Ik hield hem vast en schreeuwde dat hij niet weg mocht gaan. We sloegen elkaar, duwden elkaar. Hij vertrok in zijn werkauto.”
Nooit boos geweest
In de daaropvolgende uren probeerde Nadia hem non-stop tevergeefs te bellen. Ze herinnert zich dat haar zus ineens in haar huis was en dat die haar naar de douche dirigeerde. Uiteindelijk viel ze in haar badjas in slaap op de bank. Totdat de politie voor de deur stond. Hakim was tegen een boom gereden, bij Sint Annaparochie in Friesland.
Geen zelfmoord, ze heeft alles laten onderzoeken om dát te kunnen uitsluiten. Hij reed niet hard, 60 kilometer per uur over een provinciale weg. Uit de autopsie kwam niets raars. Niets geslikt, niets gedronken. Mensen die achter hem reden hadden niets vreemds gezien, geen plotselinge zwenk aan het stuur. Op de stoel naast hem lag een wegenkaart, vermoedelijk heeft hij daarop gekeken en even niet goed opgelet. Nadia: „Het helpt me dat ik, als moslim, kan geloven dat het zijn dag was. Ik ben nooit boos geweest. Ik was alleen heel erg verdrietig en in shock. Ik kan me van de eerste twee jaar niets herinneren.” Toch denkt ze dat ze in die tijd echt heeft geleefd, echt heeft gelachen en echt heeft genoten van Tariq. „Maar mijn familie zei jaren later tegen me: nú ben je pas echt weer jezelf.”
Wat ze nu nog het verdrietigste vindt, is dat ze niet de kans hebben gehad om het weer goed te maken. „Ik heb geen idee of wij nog getrouwd zouden zijn, snap je?”
Wat denk je?, vraag ik.
„Als ik zie wat wij in de veertien jaar daarvoor samen hebben meegemaakt, denk ik: we zouden gewoon samen negentig geworden zijn.”
Ze kan zich nog altijd niet voorstellen dat ze met een andere man verder gaat. „Ik denk serieus dat Hakim de liefde van mijn leven was. En echte liefde, dat gebeurt gewoon niet zo vaak.”
Hakim is nu vooral nog bij haar als de vader van Tariq, zegt ze. „Als ik me afvraag of het goed gaat met Tariq, en of ik het goed doe met hem, dan denk ik daarover na met Hakim in mijn gedachten. Dat is een tweede natuur geworden. Ik heb niet het gevoel dat ik hem helemaal alleen opvoed, omdat ik ergens nog weet wat Hakim belangrijk zou vinden. Waar hij trots op zou zijn.”
Want ja: dat vindt ze dus nog belangrijk.
Daarnaast is hij er nog als haar vriend, als de jongen met wie ze opgroeide. De jeugdvriend met wie ze op vakantie ging, met wie ze voor het eerst zoende. Met wie ze volwassen werd. Hij is deel van wie ze is geworden. „En hij hoort nog zo bij mijn familie. Maar hij is niet meer mijn man.” Ze heeft, zegt ze, niet het gevoel dat ze getrouwd is, of dat ze een man heeft. „Je man is iemand met wie je knuffelt en met wie je boodschappen doet. Ik koken, hij afwassen. Dat is hij niet. Hij zet de vuilnisbak niet buiten.”
Herkenning
Dat gevoel was niet meteen weg, integendeel. Waar ze na hun huwelijk haar eigen naam hield en geen trouwring droeg, kocht ze die na zijn overlijden alsnog en zette ze zijn naam in haar paspoort. Jarenlang vertelde ze niet dat ze weduwe was aan mensen die ze leerde kennen. En nog steeds praat ze vaak over Hakim in de tegenwoordige tijd. „Ik heb de afgelopen jaren wel kortere relaties gehad, maar als zo’n kerel het over Hakim had als mijn ex, was dat ongeveer het recept voor de deur. Hij is gewoon mijn man. We zijn niet gescheiden. Maar ik vind dat niet een reden om er geen tweede man bij te kunnen nemen.”
Daar dringen de woorden van Mahmoed Chamanyzadeh zich op. Ik vraag haar hoe het zit: eerder zei ze juist dat Hakim níét meer bij haar is als haar man. Nadia: „Dat weet ik niet! Ik ben, denk ik, niet meer getrouwd met hem. Maar in mijn lijf nog wel. Hij was perfect voor mij. Dat zeg ik niet omdat hij dood is. Ik weet: alle mannen die in de afgelopen negentien jaar voorbijkwamen, zijn gewoon niet híj.”
Ik vertel haar wat Chamanyzadeh tegen mij zei: dan heb je dus al je deuren nog dicht.
Nadia: „Dat geloof ik niet! Er zijn genoeg mannen in mijn leven. Maar niet één is er net zo leuk. Ik ken er niet één die in zijn blauwe werktenue, met stinkende trui en werkschoenen met metalen neuzen, tegen mij durft te zeggen: ‘Ik ga me niet omkleden als ik met jou naar een sterrenrestaurant ga. Waarom zou ik? Ben ik niet goed genoeg?’ En dat ménen tot in zijn tenen. Een servicemonteur die totaal niet onder de indruk is van welke opleiding, naam of baan dan ook. Die tegelijkertijd mijn grootste supporter is en nooit zegt: kan niet, mag niet. Ik ken geen andere Marokkaanse boer uit Winterswijk die rode wijn drinkt uit een Marokkaans theeglaasje. Ik denk gewoon écht dat ik het geluk heb gehad dat ik een van de weinige leuke mannen die er zijn ben tegengekomen.”
Dat denk ik ook, zeg ik, maar Chamanyzadeh leidt als systeemtherapeut, seksuoloog en EFT-registertherapeut al jaren groepstherapieën met mensen die hun partner verloren, en hij denkt van niet. „Maar waar zijn die mannen dan?”, vraagt Nadia. Je wilt ze niet zien, zeg ik, jij ziet alleen Hakim. Ze zwijgt even. „Ik weet niet of ik zo’n goede gesprekspartner voor je ben.” We lachen hard. Daarna: „Mijn ouders houden echt niet meer van mij dan van hun andere kinderen. Waarom zou de liefde voor de één ten koste moeten gaan van de liefde voor de ander? Waarom zouden we Hakim en Roel moeten wegduwen? Ze zijn er alleen niet meer, dus de helft van de tijd heb je niets aan ze.” Ze vertelt over een vriendin, die ook haar man verloor na een jarenlange relatie en die een paar jaar later een nieuwe liefde ontmoette. Ze gaat, zegt ze, aan haar vragen of zij haar overleden man wél heeft ‘weggeduwd’. „Ik geloof er niks van.”
Twee dagen later appt ze. „Echt schokkend”, kondigt ze aan. Die vriendin waarover ze vertelde? Die heeft al snel na het overlijden van haar man tegen zichzelf gezegd dat ze geen partner meer had. „Zij heeft hem eruit gezet zonder te stoppen met van hem te houden.” Nu is ook Nadia in verwarring. „Ik weet niet meer of ik echt geen relaties wil aangaan, of dat ik onbewust nog te veel aan Hakim hecht.” Ze schrijft: „Ik moet naar jouw therapeut.”
De herkenning die ik in mijn vriendschap met Nadia vind, heeft me de afgelopen anderhalf jaar geholpen. Verdriet is beter te dragen als er mensen zijn die precies weten wat je voelt. Maar ik weet nu niet meer zo zeker of het wel zo’n zegen is om een dode geliefde zo dichtbij te houden. De vraag is alleen: is het mogelijk om daarmee te stoppen?