Een Deense klassieker over een liefde als een ‘boekhouding van beleefdheden’

Heerlijk dweepziek begint de roman Koude vlammen uit 1940 van de Deense auteur Knud Sønderby: ‘Ik hou van je!’ Aan het woord is Vera, ‘een nette jongedame’, die voor de betrekkelijk vage Kristian haar man heeft verlaten. ‘Zeg het nog een keer dan!’ vraagt Kristian. Ja, opnieuw Vera’s hartstochtelijke bekentenis.

Hoe verliefd het tweetal op die eerste bladzijden ook is, Sønderby (1909-1966) plaatst op vernuftige wijze allerlei kleine explosieve zinnen die juist het tegendeel suggereren. Het tweetal scheept zich in vanuit de haven van Kopenhagen naar het onherbergzame Groenland. Kristian is beginnend filmer en fotograaf die op Groenland de snelheid waarmee het ijs zich beweegt wil vastleggen. Niet uit klimatologisch oogpunt – het boek is geen klimaatroman avant la lettre, hoewel je die er wel in kunt lezen. Hij wil de schoonheid van de afkalvende ijsbergen vastleggen en de foto’s eventueel verkopen. Of iets bewijzen wat geen bewijs nodig heeft, zoals hij haar met een leugentje vertelt, namelijk die bewegingen van ijsbergen. Onvermijdelijk denk je aan Nooit meer slapen (1966) van W.F. Hermans, eveneens een roman over vergeefsheid van wetenschappelijk onderzoek in de ruige noordelijke natuur.

Een fatale vooruitwijzing zit meteen op het moment dat het schip de haven uitvaart: een man verschijnt op de kade, neemt zijn hoed af en zoekt tussen de passagiers naar haar: het is Otto, Vera’s man. Kort hebben ze oogcontact. Dit moment en nog tal van gebeurtenissen op die eerste dag van hun reis zijn alle onheilspellende flash forwards. Sønderby is daarin een meester.

Je kunt Koude vlammen op twee manieren lezen: de eerste is die van een jong Deens stel dat het aandurft in een vreemde, soms vijandelijke omgeving hun geluk te beproeven. De tweede verhaallijn is die van bespiegelingen over de vluchtigheid van de liefde. Het prille stel komt terecht in de hechte gemeenschap van Groenlanders, waarin ze zich een plaats moeten verwerven. Ze worden geconfronteerd met grimmige situaties en zelfs een moordpartij. Ook krijgt Vera allerlei verleidingen te weerstaan.

Deze plotwendingen zijn niet de sterkste kant van de roman, soms voorspelbaar, soms onwaarschijnlijk. Ook geeft de auteur net iets te veel weg van wat je als lezer algauw vermoedt: Vera en Kristian vervreemden van elkaar. Ofwel, symbolisch: de vlammen van verliefdheid verkillen onherroepelijk. Daar staat tegenover dat de weergave van dat proces van verkillen en de kracht van de alomtegenwoordige natuur schitterend zijn gedaan. Uit een enkele observatie, wanneer Vera als ze op de bank zit haar benen onder zich optrekt, begrijp je dat het niet meer goed komt. Kristian vraagt zich af ‘wat haar houding en haar manier van doen’ betekenden. Hij beschrijft hun relatie ‘als een boekhouding van beleefdheden’. Dat is een schitterende vondst. Ook Vera bespeurt dat haar geliefde zich langzaam van haar verwijdert, wat versterkt wordt door de ‘verrotte plek’ waar ze zich bevinden. Knallende ruzie krijgen ze.

Dat aan het slot alles goed komt, na een drama dat zich op het ijs afspeelt, klinkt onwerkelijk. Maar bij nadere beschouwing klopt het toch. Het lijkt of Sønderby welbewust elementen uit de romantische literatuur in Koude vlammen heeft verwerkt. Dat de mens nietig is in de grootse natuur, weet hij overtuigend in beelden te vangen. Zoals in deze passage over een fataal onderzoek van een halve eeuw terug waarbij enkele wetenschappers omkwamen: ‘De expeditie had de snelheid en de beweging van de gletsjer gemeten, nu lagen die twee al vijftig jaar lang in het ijs en bewogen zich voort met de snelheid die ze hadden gemeten.’ Zinlozer en vergeefser kan het bijna niet, en ondanks de happy end geldt dat in Sønderby’s visie ook voor de liefde.