Het zijn haast poëtische woorden: „De mobilisatie van het eigene”. Beter en mooier kan de ontwikkelingsgedachte van een land op weg naar onafhankelijkheid nauwelijks worden uitgedrukt. Deze zinsnede was het in 1975 geformuleerde ideaal van de Surinaamse, aan de Nederlandse Landbouwhogeschool in Wageningen opgeleide bosbouwingenieur Frank Essed. Ooit, eind jaren vijftig, was hij de eerste minister van Opbouw van Suriname. Zijn vijftien jaar later neergeschreven doel stond in het ontwikkelingsplan voor zijn land dat toen op het punt stond onafhankelijk van Nederland te worden.
Volkomen terecht heeft journalist Roy Khemradj deze aan Essed vastgeklonken woorden als titel gebruikt voor zijn biografie over de in 1988 overleden ziener van Suriname, die op zoveel terreinen zo nadrukkelijk zijn stempel wist te zetten. Want waar was hij eigenlijk niet bij betrokken? In 1975 schreef Wilfred Lionarons, hoofdredacteur van het Surinaamse weekblad De Vrije Stem in een raillerend commentaar: „Het schijnt dat geen enkele kommissie of bestuur in Suriname mogelijk is zonder dat Dr. Ir. Frank Essed erbij is. Of het nu welvaartsplanning, voetbal, vrijmetselarij, foresters of wetenschappelijke of puur technische kommissies betreft, Dr. Ir. Frank Essed zal nooit ontbreken.” Lionarons conclusie was dat „onze alwetende nooit neen kan zeggen”.
En inderdaad, het woord ‘nee’ kwam niet voor in Esseds vocabulaire. Net zomin als het woord ‘onmogelijk’. Hij was de man met een overduidelijk idee waarbij eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van de nieuw te vormen natie voorop stonden. Een programma dat, zoals Essed schreef, „als instrument diende voor motivatie, mobilisatie en participatie van het eigen volk”. En alweer dichterlijk: „ook wij moeten groeien uit onze eigen wortels.”
Bulderende stem
Het nu eindelijk in bijna 600 pagina’s opgeschreven verhaal over Frank Essed is het verhaal over zijn geliefde land, rijk aan natuurlijke hulpbronnen dat zo slordig is omgegaan met dat eigene. Van de hoopvolle toekomst die Frank Essed in de jaren zeventig voorzag en die hij talloze malen met zijn karakteristieke bulderende stemgeluid uitdroeg is bitter weinig terechtgekomen. Zijn Suriname, dat in november van dit jaar een halve eeuw onafhankelijkheid viert, is een uitgesproken probleemland geworden.
En het had allemaal zo anders kunnen gaan; beter. Althans in de ogen van doctor ingenieur Frank Essed, want inclusief deze titels werd hij doorgaans aangesproken. Dat was volgens biograaf Khemradj „een uiting van respect voor zijn intelligentie – cum laude afgestudeerd en cum laude gepromoveerd – en bewondering voor zijn visionaire gave om de Surinaamse bevolking te inspireren met wat hij zag als de ontwikkelingsrichting van het land”.
Deze bewondering geldt trouwens ook voor de auteur die op diverse plaatsen in de biografie doorklinkt. Zijn engagement maakt het boek er niet minder leesbaar om, integendeel. Het is hierdoor een gedreven verhaal over een gedrevene geworden. Tegelijk heeft Khemradj via de persoon van Essed een uitermate boeiend en goed gedocumenteerd boek over de naoorlogse geschiedenis van Suriname weten te schrijven.
Essed was een man met een missie en een uitgesproken persoonlijkheid. Joviaal en onverzettelijk. Dat hebben de Nederlanders gemerkt die in de jaren zeventig met hem aan tafel zaten om te onderhandelen over de ‘bruidsschat’ die het vertrekkende rijksdeel mee zou krijgen. Na weer een moeizaam en niet vlottend „heen-en-weer-gesprek” veegde bij alle papieren van tafel en zette met brede handgebaren uiteen waarom de rekensommen van de Nederlanders niet klopten. „Ik ben wel een neger, maar rekenen heb ik geleerd”, schalde hij. Inspelen op het Nederlandse schuldgevoel kon hij als de beste. „Deskundig en dominant”, noemt de Nederlandse oud-minister voor Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk hem in het boek.
Sociëteit De Kring
Esseds zeer aanwezige en soms onconventionele optreden maakte hem ook in Nederland een bekende Surinamer met overal contacten tot aan de Amsterdamse kunstenaarssociëteit De Kring toe. Daar kwam hij mensen tegen zoals Harry Mulisch, Simon Carmiggelt en de journalisten W.L. Brugsma en Jan Blokker. „Ze vonden het chique om in hun sociëteit de zwarte goedlachse en welbespraakte Surinamer in hun midden te hebben”, schrijft Khemradj cynisch.
Toch was die aanhoudende stijging op de sociale ladder bijzonder voor een gewone Surinaamse jongen die wist wat armoede betekende. Hij was naar eigen zeggen een „buitenechtelijk kind van een creoolse volksvrouw met hoofddoek”. Maar die moeder stelde alles in het werk om haar kinderen goed terecht te laten komen. Khemradj beschrijft Esseds jeugd uitvoerig en beeldend met oog voor detail waardoor zijn omgeving in Paramaribo echt tot leven komt en je de stad bijna ruikt. Hij mocht ‘doorleren’ op de mulo, waar hij politiek engagement mee kreeg van zijn „Multatuli-achtige” tekenleraar, volgde de opleiding voor landmeter, ging het vak in en belandde in 1950 als veelbelovend landskind uiteindelijk met een Surinaamse overheidsbeurs in Wageningen om daar bosbouw te studeren. Het was de universiteit van ‘het Groene Front’ die in die tijd diverse planologen voor diverse werelddelen afleverde.
En plannen deed Essed als de beste. Eigenlijk was hij meer technocraat dan politicus. Als minister van Opbouw stond hij in 1958 aan de wieg van ‘Operatie Sprinkhaan’ een plan om door de aanleg van zeven kleine airstrips het immense, bebosde achterland van Suriname te ontsluiten. Zo konden de natuurlijke hulpbronnen bereikt worden. Maar Essed dacht graag groots en verder. Daardoor ontstond zijn ontwikkelingsplan voor het afgelegen West-Suriname. In de buurt van het Bakhuisgebergte moest een nieuw stuwmeer verrijzen om elektriciteit op te wekken, nodig voor de daar aangetroffen winning van bauxiet. Die grondstof zou vervolgens via een nieuw aan te leggen, ruim 70 kilometer lange goederenspoorlijn vervoerd worden naar het aan de Corantijnrivier gelegen plaatsje Apoera om daar te kunnen worden overgetakeld in vrachtschepen.
Mislukt ontwikkelingsproject
Het project zou bekend komen te staan als het grootste en duurste mislukte ontwikkelingsproject van Suriname. Belangrijkste oorzaak: de wereldhandelsprijzen voor bauxiet waren dramatisch gedaald waardoor exploitatie van het nieuwe wingebied nooit rendabel kon worden. Waarschuwingen onder andere vanuit Nederland om rekening te houden met het beperkte absorptievermogen van de Surinaamse economie werden terzijde geschoven. De militairen die onder leiding van Desi Bouterse door middel van een staatsgreep in 1980 de macht in Suriname grepen, gebruikten het West-Suriname plan maar al te graag als voorbeeld van het geldverslindende wanbestuur door de oude politiek. „De spoorlijn van ergens naar nergens”, waren de gevleugelde woorden van de door de militairen aangestelde premier Chin a Sen. Essed werd zelfs tweemaal gevangen gezet op verdenking van corruptie, maar het Bijzonder Gerechtshof heeft nooit enig belastend bewijsmateriaal gevonden.
Aan het slot van de biografie wijdt Khemradj een apart hoofdstuk aan de kritiek op het West-Surinameproject waarmee Essed werd vereenzelvigd. Juist hier had hij wel wat meer afstand van zijn onderwerp kunnen nemen. Het beeld dat hij schetst is dat Esseds plan vooral slachtoffer van de omstandigheden is geworden. Dat klopt, maar het plan was natuurlijk ook zijn ‘kind’ waarop geen kritiek geleverd mocht worden. De visionair had geen oog meer voor de werkelijkheid.
Ondanks zijn grote verdiensten en betekenis heeft de in 1988 bij een verkeersongeluk omgekomen Essed behalve een klein borstbeeld voor het gebouw van het Planbureau nooit een officieel teken van erkenning gekregen. „Een bittere pil”, stelt Khemradj teleurgesteld vast. Maar wie weet is de viering van 50 jaar onafhankelijkheid eind dit jaar een goed moment om Frank Essed alsnog die eer te geven. Want dat hij met zijn aanhoudende geloof in de mobilisatie van het eigene van Suriname een inspiratiebron is geweest voor talloze Surinamers en dat het land veel aan hem te danken heeft, laat deze biografie op nagenoeg elke bladzijde zien.
