Hoewel het concept van deze rubriek helder is (lezer haalt boek uit kastje, leest het en geeft het door), had ik de sterke aanvechting om De man in het midden zelf te houden. Het werk van (in deze uitgave uit 1982 nog J.) Bernlef is mij om persoonlijke redenen zeer dierbaar. Bovendien werd ik aangegrepen door de kalme wijze waarop de hoofdpersoon probeert de geest van zijn grootvader te vangen aan de hand van de materie die deze heeft achtergelaten.
Ik vond het boek in Houten, waar de trap van het perron merkwaardig genoeg rechtstreeks de fietsenkelder in leidt, alwaar nog voor de uitcheckpoortjes een grote boekenkast staat, opgetrokken uit metaal dat her en der al wat roest: de goederentrein onder de straatbibliotheken. Met daarin deze dunne Bernlef, een herdruk uit 1982 die bestaat uit twee delen. In ‘Gebroken wit’ heeft de verteller het over zijn grootvader, in ‘Een jongen van veertig’ over zijn vader. Het tweede deel is zeer de moeite waard, maar over het onvergetelijke eerste deel ga ik het hebben.
„Met een lift zakt hij de vergetelheid in”, begint de verteller het verhaal over zijn grootvader. „Ik hoor het ding in de stilte van de aula zoemen. Zijn hele leven had hij zich met kranen, bruggen en liften bezig gehouden. Heel consequent dus eigenlijk.” Op zijn werk werd hij de ‘machinedokter’ genoemd. Na de plechtigheid sluit de kleinzoon zich niet aan bij de rouwenden in de koffiekamer, maar gaat hij naar het verlaten huis.
Scharrelend tussen de spullen van zijn grootvader haalt hij herinneringen op. Orde woog zwaar; hier hadden de dingen een vaste plaats. Het leven werd naar vermogen vastgelegd in harde feiten, zoals de afmetingen van een kamer. De overledene liet een grote hoeveelheid lijsten na, zoals die van alle ontvangen salarisverhogingen 1901-1946. Om zachte dingen gaf hij niet: „Hij hield niet van pruimen, kersen, fluwelen stoffen. Hij had geen belangstelling voor kleren, maar wel heb ik hem eens met oneindige zorg een schroef in hout zien draaien.”
Als een vriend of kennis overleed dan pakte hij een pen en liniaal, om op de verjaardagskalender de betreffende naam secuur door te strepen. Dat deed hij ook met die van zijn vrouw, toen zij overleed.
In boeken onderstreepte hij graag, schreef hij opmerkingen met potlood. Met name in het zesdelige De Socialisten, personen en stelsels van mr. H.P.G. Quack, dat hij uit zijn boekenkast met glazen deurtjes haalde en aan zijn kleinzoon gaf met de woorden: „Hier staat alles in.” In het midden blijft of hij naar de tekst van Quack verwees of dat hij bedoelde dat zijn bijdragen in de marge alles over zijn innerlijk leven vertelden.
Zijn hele bestaan was hij communist geweest, tot het neerslaan van de Hongaarse Opstand hem van die ankers lossloeg. 1956 was ook het sterfjaar van zijn vrouw. Daarna begon hij met drinken en verdween hij in een mist die vooruit lijkt te wijzen naar Hersenschimmen, de roman die Bernlef een paar jaar later schreef.
De laatste lijst van de grootvader is er een van de afstanden tussen zijn stoel bij het raam en andere locaties in zijn woning: drie stappen naar de tafel, tien naar ‘Dressoir (thee)’, vijfentwintig naar de wc. Dan schrijft Bernlef: „De sleutel tot de betekenis van dit lijstje is misschien dat de afstand van zijn stoel tot de buitendeur ontbreekt.”
Zo’n boek wil je bij je houden. Gelukkig ontdekte ik op de tweede rij van de boekenkast dat ik het al in bezit had. Een erfstuk.