N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Risico Ondanks internationale ambities om de ongelijkheid te verkleinen is die de laatste jaren juist gegroeid. Een grote groep gerenommeerde economen maakt zich daar zorgen om.
Doe snel wat aan de groeiende ongelijkheid in de wereld, anders zullen de gevolgen voor de aarde groot zijn. Dat is de boodschap van meer dan tweehonderd economen, waaronder bekende namen als Joseph Stiglitz, in een maandagavond gepubliceerde open brief aan de baas van de Wereldbank, Ajay Banga, en aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN) António Guterres.
Volgens de wetenschappers blijkt uit data dat de ongelijkheid in de wereld de afgelopen jaren is toegenomen tot nieuwe hoogten. Tussen 2019 en 2020 is de wereldwijde ongelijkheid zelfs harder gegroeid dan ooit sinds de Tweede Wereldoorlog. De rijkste 10 procent van de wereldbevolking verdient iets meer dan de helft van al het inkomen. De armste helft blijft steken op 8,5 procent.
Dit staat in contrast met het doel dat alle overheden zich in 2015 stelden, toen ze zich aansloten bij de ‘sustainable development goals’ van de VN. Eén daarvan behandelt het terugdringen van ongelijkheid. Hier is volgens de economen mede door de coronacrisis weinig van terechtgekomen. Ook de huidige hoge inflatie zou de verschillen juist vergroten.
De hieruit resulterende groeiende ongelijkheid is risicovol: funest voor het vertrouwen van burgers in politiek, zo blijkt uit onderzoeken, en dat verschil kan zo het oplossen van het klimaatprobleem bemoeilijken. Ook betekent het simpelweg dat armoede toeneemt, wat volgens doelen van de VN voorkomen zou moeten worden.
Lees ook: Moeten we af van de obsessie met groei? De ongemakkelijke vragen van alternatieve economen
Specifiek wijzen de economen op twee punten: de doelen voor ongelijkheidsbestrijding van de VN moeten aangescherpt worden, en de meetmethodes (waar de doelen zelf ook op gebaseerd zijn) moeten beter. Volgens de open brief zijn de rekenmethodes die de Wereldbank hanteert – en waar ook de VN op vaart om ongelijkheid te monitoren – niet goed bruikbaar. „Nu wordt bijvoorbeeld vaak de Gini-coëfficiënt gebruikt”, zegt ontwikkelingseconoom en mede-ondertekenaar Irene van Staveren van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dat is een complexe methode voor het berekenen van ongelijkheid, waarbij gekeken worden naar de inkomens van álle huishoudens in een land.
Sceptisch over de Gini
Volgens Van Staveren zijn veel economen al langere tijd sceptisch over het gebruik van deze Gini-coëfficiënt. De methode is niet erg gevoelig voor verschuivingen aan de extreme kanten van het spectrum, waardoor ongelijkheid volgens velen niet altijd goed wordt gemeten. In plaats daarvan reageert de Gini vooral hevig op verschuivingen in het midden, die relatief weinig zouden plaatsvinden.
Onder economen wordt volgens Van Staveren vaker gekeken naar de Palma-ratio, die gevoeliger is voor verschuivingen aan de uiteinden van het spectrum: de Palma-ratio verandert sneller als rijke mensen extra rijk worden, of arme mensen extra arm. Van Staveren: „De ongelijkheid blijkt dan vaak groter.” Zo zijn er landen, zoals Chili en Vietnam, waar de ongelijkheid volgens de Gini-methode de afgelopen jaren is afgenomen, maar juist toegenomen volgens de Palma-ratio.
De economen willen dat ook de Wereldbank deze meetmethode gaat hanteren. De komende maanden evalueert het instituut de meetmethoden; vandaar de timing van de oproep van de economen. Dit is een „kans” voor de Wereldbank, aldus de economen.
Een van de bekendste ondertekenaars van de brief is de Amerikaanse econoom Joseph Stiglitz, die in de jaren negentig hoofdeconoom van de Wereldbank was, maar inmiddels zeer kritisch is op zijn voormalige werkgever. De andere bij het brede publiek bekende naam is Thomas Piketty, de Franse econoom die enkele jaren geleden grote bekendheid verwierf met zijn boek Kapitaal in de 21e eeuw.