Gezond vegetarisch comfortfood. Het bestaat en het heet ‘minestrone van Janneke Vreugdenhil’. Ik sloeg aan op de arboriorijst in het recept, want er stond al een tijd een restje in de kast. Ik volgde vrijwel letterlijk het recept. Rozemarijn, snijbonen, tuinbonen, courgette, andijvie. Wat een hoop groenten! Ik koos wel voor cannellinibonen uit blik. En even, die Parmezaankorsten – kun je die los kopen? Ik had er maar één. Nu smaakte de soep romig, fluweel en zacht en kwam de smaak van de snijbonen en de rozemarijn goed naar voren. Het ‘umamibommetje’ had de smaak denk ik net wat meer diepgang gegeven. Ik maakte de soep zoals gesuggereerd een dag van tevoren, voor twee avonden met z’n drieën. De lepel bleef er fier rechtop in staan, dus ik lengde de soep aan met water. Geserveerd met verse pesto, grove Parmezaan en stokbrood. Zelfs de 8-jarige vond het „echt súúúperlekker!” en at al die groenten met smaak op. De soep vulde meer dan verwacht en er is nog steeds over. Laten we dat nou helemaal niet erg vinden.
Het stortregent in Dickson. Het plenst hier wel vaker in oktober, maar zelden twee dagen achter elkaar en zo striemend. En nooit, nooit eerder, bezweren de inwoners van het dorp, was het in deze maand zo koud. Ze hullen zich in winterkleding. Ze dragen bodywarmers, gevoerde nepleren jacks. Overdag is het amper 15 graden.
De 84-jarige weduwe Sesiria Ernesto komt afum Fanyel Dickson, het dorpshoofd, op het dorpsplein vertellen dat ze vannacht op haar rieten mat heeft liggen rillen. Terwijl dit altijd de warmste tijd van het jaar was: chilimwe, het hete seizoen. Tussen de 30 en 35 graden zou het overdag moeten zijn.
Dit is Dickson, of Dickisoni, zoals de meeste Malawiërs het uitspreken. Het dorp waar NRC al vaker over schreef. De eerste keer in 2002, toen er hongersnood heerste, en in 2005 met een reportage over alledaagse armoede. En nu omdat opnieuw honger dreigt in het dorp, chronisch, want de klimaatcrisis bedreigt kleinschalige landbouw in heel zuidelijk Afrika.
Zambia riep al in februari de noodtoestand uit. Daarna volgden Malawi, Zimbabwe en Namibië. Heel zuidelijk Afrika is begin dit jaar getroffen door de ergste droogte in meer dan honderd jaar. In sommige streken steeg de temperatuur vijf graden boven het gemiddelde. Het klimaatfenomeen El Niño, dat overal ter wereld het weer in de war gooit, versterkte de droogte op een aantal plaatsen. Elders zorgde het voor krachtiger cyclonen en meer overstromingen. Ruim dertig miljoen mensen in zuidelijk Afrika hebben tot april volgend jaar voedselhulp nodig. Meer dan ooit tevoren.
Alleen al in Malawi zijn de komende maanden 5,7 miljoen mensen afhankelijk van voedselhulp, ruim een kwart van de bevolking. Nog eens 6,7 miljoen Malawiërs weten niet zeker of ze in die periode genoeg te eten hebben. Eén op de zes kinderen is al ondervoed, bijna 10 procent van de volwassenen heeft ondergewicht.
En weer dreigt vanaf half maart volgend jaar een schrale oogst. Voor komend regenseizoen, tussen half november en half maart, wordt uitzonderlijk weer voorspeld. Waar het dit jaar langdurig droog bleef, valt waarschijnlijk begin volgend jaar te veel regen.
De prijs van klimaatverandering
Malawi is een van de landen die het zwaarst door klimaatverandering worden getroffen. In de ND-GAIN Index van de Amerikaanse University of Notre Dame, die landen rangschikt op de mate waarin ze in staat zijn zich aan te passen aan de klimaatverandering, staat Malawi op plaats 167 van de 187. „Als de Malawische economie op het huidige lage niveau blijft groeien, leidt klimaatverandering tot een daling van het bruto nationaal product van 3 tot 9 procent in 2030”, schreef de Wereldbank in 2022 in een rapport. Per hoofd van de bevolking wordt het land jaarlijks armer. De economie groeit dit jaar met hooguit 2 procent, de bevolking met 2,6 procent.
De Wereldbank schat dat Malawi de komende jaren in totaal meer dan 46 miljard dollar moet uitgeven om zich aan te passen aan klimaatverandering. Dat kan het land, dat in een economische crisis verkeert en waar 72 procent van de bevolking onder de absolute armoedegrens leeft van 2,15 dollar per dag, niet opbrengen.
De Malawische minister Khumbize Kandodo Chiponda schreef in een opiniestuk in The Guardian: „Miljoenen mensen in Malawi worden geconfronteerd met ongekende existentiële crises als gevolg van de ineenstorting van het klimaat. […] Zij die worden getroffen, leven in gemeenschappen die het minst in staat zijn om zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering of om die te beperken. […] Zij betalen de hoogste prijs.” Afrika ten zuiden van de Sahara is verantwoordelijk voor minder dan 4 procent van de mondiale broeikasuitstoot die de opwarming van de aarde aanjaagt. China, de Verenigde Staten, de Europese Unie, India, Rusland en Japan tekenen samen voor 62 procent.
In Malawi (ruim 21 miljoen inwoners) zijn vier op de vijf personen kleine boeren, met lapjes grond van minder dan een hectare. En zij betalen de prijs. Ze verbouwen overwegend maïs voor eigen consumptie. Nsima, klonten van gekookt maïsmeel, is hun basisvoeding. Geld voor basisbenodigdheden zoals zeep en zout verdienen ze met de verkoop van andere gewassen, zoals sojabonen of pinda’s. Wie zich kunstmest en bestrijdingsmiddelen kan permitteren, verbouwt tabak. Zowel maïs als tabak is extreem gevoelig voor het weer.
Een vrouw met een bord nsima, gekookt maismeel, het basisvoedsel.
Foto’s: Thoko Chikondi
Twee emmers vol geoost
Dickson ligt ruim tachtig kilometer van de hoofdstad. De laatste dertig kilometer voeren over stoffige, roodbruine zandwegen, vol bulten en kuilen. Het landschap ligt er kaal en kleurloos bij. Er wonen tegenwoordig zo’n 650 mensen, twee keer zoveel als in 2005. Het aantal bakstenen huizen met golfplaten daken is sindsdien flink toegenomen, een teken van welstand. Er klinken radio’s en mobiele telefoons.
Malieta Siment (50) woont in een lemen huis, met haar man en jongste zoon van twaalf. Haar vier andere kinderen zijn getrouwd. Twee wonen er in Dickson, twee in een naburig dorp. Ze hebben dit jaar niets geoogst, zegt ze. Van de onvolgroeide maïsstokken plukten ze de maïskolven die nog groen waren. Twee emmers vol. Die aten ze nog dezelfde maand.
Haar man verhuurt zich als dagloner op een van de omliggende plantages. Voor 2000 Malawische kwacha. Een euro per dag. Zo houden ze het hoofd voorlopig boven water, zolang de plantages nog werk hebben.
Als droogtes steeds vaker terugkeren, zoals voorspeld wordt, zijn wij verloren
En nee, zegt Malieta Siment, ze hebben geen reserves. Geen geiten of varkens die ze bij nood kunnen verkopen. „Als droogtes steeds vaker terugkeren, zoals voorspeld wordt, zijn wij verloren. Wat heeft boeren nog voor zin als je er niet van kunt leven? We kunnen niet anders. We kunnen nergens heen.”
Ruwweg een op de drie huishoudens in Dickson heeft geen maïs geoogst. De meeste andere bleven steken op 50 tot 200 kilo maïs. Een gezin met drie kinderen heeft per maand zo’n 75 kilo maïs nodig om drie maaltijden per dag te kunnen eten.
Andere jaren als er weinig geoogst was, konden inwoners van het dorp terugvallen op hun tuintjes op drassig lager gelegen terrein. Daar verbouwden ze groenten, tomaten, mosterdzaad. Maar dit jaar was ook de laaggelegen vlakte opgedroogd. Alleen een paar tuinen in de buurt van de bron ogen groen. Verder is het hier net zo dor en kaal als op de akkers.
Ossenkar en pick-up
Ze zijn in juli getrouwd: Anodi Frank (24) uit Dickson en Agnes Levison (20) uit het dorp Chinanga. Sindsdien wonen ze in het kleine lemen huis van zijn overleden opa, dat leeg stond. Dat heeft de familie zo beslist. De familie helpt hun straks ook aan een lap grond. Daar gaan ze in elk geval vanuit.
Het jonge paar heeft vertrouwen in de toekomst, ze hebben plannen. Maar naarmate ze die plannen uit de doeken doen, beginnen ze zichtbaar te twijfelen. Hoe realistisch zijn die plannen? Uiteindelijk zegt Anodi Frank: „We gaan het heel moeilijk krijgen de komende maanden.”
Er is één boer in het dorp die zeker geen honger zal lijden, dat is Hammard Anderson (46). Vijftig zakken maïs van elk 50 kilo heeft hij dit jaar geoogst, plus achttien balen tabak. Dat kon, zegt hij, „omdat ik mijn akkers liet bevloeien. Omdat ik over kapitaal beschik.”
We gaan het heel moeilijk krijgen de komende maanden
Hammard Anderson had genoeg kunstmest, genoeg vaten die hij bij de dorpspomp met water liet vullen. Hij had ook een ossenkar en een pick-up, een Mazda F8 uit 1992, om de vaten naar zijn land te brengen. Het werk liet hij doen door losse krachten, die hij meestal betaalde met maïs. Toch zegt ook hij: „Ik sta stil. Ik ga zelfs achteruit. Gelukkig val ik niet helemaal terug zoals de meesten in het dorp.”
Rosemary Makanga (52) zorgt voor haar jongste zoon Stephen van 14 en voor twee kleinkinderen, Rebecca van 8 en Bryan van 4. Ze zit half achter een doek die de toegang naar de slaapkamer verbergt. Op drie plaatsen druppelt de regen door het strooien dak op de vloer.
Vanochtend probeerde ze los werk te vinden, net zoals gisteren. Beide keren werd ze weggestuurd. Familieleden hebben haar een schotel kaf gegeven. Vanavond hebben ze in elk geval te eten. In januari, februari en maart zijn veel huishoudens gewend maaltijden over te slaan. Eerst het ontbijt, later het middageten. Dat noemen ze niet voor niets ‘de magere maanden’. „Met minderen zijn we nu al begonnen”, zegt Rosemary Makanga. De laatste tijd denkt ze steeds vaker aan haar tante die 22 jaar geleden tijdens de hongersnood overleed.
Lege maag
Het dorpscomité belegt een dorpsbijeenkomst. Ook de klimaatcrisis komt aan bod. Afum Fanyel Dickson vertelt over de mondiale klimaattop van de Verenigde Naties die half november in Azerbeidzjan plaatsvindt. Wat moeten de deelnemers over de nood in Dickson weten? Het blijft minutenlang stil.
Totdat een vrouw haar stem verheft, nadat ze door andere vrouwen is aangemoedigd. „Wat ze moeten weten? Dat wij honger lijden omdat het weer veranderd is. En dat de vrouwen het hier zwaar te verduren hebben. Als een man thuis komt van zijn zoektocht naar werk en het is hem niet gelukt, dus er is geen geld voor maïs, gaat hij zitten. Maar een vrouw kan niet zomaar toestaan dat haar kinderen met een lege maag naar bed gaan.”
Ze legt uit: „Een vrouw loopt in gedachten alle huizen na. Een schotel maïs of kaf, van wie kan ze die lenen? Wie heeft er misschien wat etensresten over? Bij wie kan ze een bankbiljet lenen van 200 kwacha [10 eurocent]? Al weet ze dat ze dat geld binnen een maand moet terugbetalen met 50 procent rente. En dan begint ze aan haar bedeltocht. Of ze slaagt, is nooit zeker.”
Ze krijgt onmiddellijk bijval. Er wordt gejoeld. Een van de mannen staat op. „Wij horen dat rijke landen zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Laat ze ook arme landen helpen zich aan te passen. Laat ze alles doen wat in hun macht ligt om de opwarming van de aarde te beperken. Dat is in ieders belang.”
Laatst kreeg ik van een lezer via de japkeddenktmee-mail de volgende vraag: „Er zijn steeds meer mensen die ’s ochtends ontbijten in de trein. Zojuist ook weer (ik zit nu in de trein), toen een vrouw achter mij haar yoghurtbakje erbij pakte en allereerst hoorbaar het cellofaantje begon af te likken waarna ze smakkend op haar telefoon kijkend de yoghurt verorberde. Naast het smakgeluid ruikt de hele coupé naar yoghurt. Kan dat niet gewoon achter de keukentafel? Hebben meer mensen hier last van?”
Lieve lezer, je was me nét voor. Want dit was mij zelf ook al opgevallen: de trein is de laatste jaren een rollend ontbijtbuffet geworden. En ja, er zijn meer mensen die zich hieraan ergeren.
Op zich is het natuurlijk prachtig om te zien dat reizigers zich blijkbaar zo ‘veilig voelen’ in de trein dat ze daar ook durven te ontbijten. Dat is een heel groot compliment voor Wouter Koolmees. Maar het gevolg is wel dat het in de trein een stinkende takkeherrie is geworden.
Tuurlijk, niemand heeft een probleem met een bammetje met appelstroop dat prima geur- en geluidloos naar binnen kan worden gewerkt. Maar zo onschuldig is het allang niet meer. Want in Nederland hebben we sinds een paar jaar al die lulkoek gekregen over eiwitten, gezonde vetten, vezels en het ‘ontbijt is de belangrijkste maaltijd van de dag’-geneuzel.
En dus komen er tegenwoordig in de trein allemaal grote bakken krokante muesli, knapperige noten, krakende glutenvrije crackers en knappende pitten en zaden uit de tas. Je zou er bijna misofonie van krijgen. Ook omdat de meeste treineters oortjes in hebben, en zichzelf niet (meer) horen.
En ja, de geur!
Van pindakaas, rijstwafels (!!), gekookte eieren, zure avocadopulp en overrijpe bananen. Om half zeven ’s ochtends. Om over de nawalmende, plakkende troep die achterblijft nog maar te zwijgen, die NOOIT in die kleine k*tprullenbakjes past en vaak maar op de tafeltjes of nog erger, de stoelen wordt achtergelaten. Kennen jullie de lucht van kwark- en yoghurtresten die al vier uur op en neer treinen van Schiphol naar Maastricht?
O ja en een stiltecoupé waar iemand een kilo cruesli zit weg te knagen, met daarna een kilo wortels, een appel en een slurpende sinaasappel is geen stiltecoupé.
Woonden we maar in Italië. Daar gaat iedereen ’s ochtends goedgekleed naar de koffiebar voor een espressootje en een chocoladebroodje, en dan van twaalf tot half drie weer lunchen. Hier in Nederland zit er, als je pech hebt, een idioot met een bak hummus naast je in de trein. Heb je er ook nog een gratis knoflookwalm bij.
Misschien moeten we de treinen nóg korter maken. Zodat mensen geen ruimte meer hebben om te ontbijten – daar werkt de NS al hard aan.
Misschien moeten we aparte coupés maken. Voor stinkontbijt, voor ‘stil ontbijt’, voor lawaaiig stinkontbijt en een coupé waar je BESLIST NIET mag ontbijten.
We moeten sowieso iets met decibellen: hoeveel eetgeluid je maximaal mag produceren. Daar zou je gepensioneerde boomers op kunnen zetten, die dat in de trein met metertjes controleren. Maar ik vrees dat dat matten wordt.
Want het zijn namelijk vaak mensen met vouwfietsen die krakende noten en zaden met stinkyoghurt eten. En geloof me, daar wil je echt geen ruzie mee.
Het beste lijkt me dan ook om ontbijten in de trein maar helemaal te gaan verbieden. Wat zeg ik: verbied meteen ál het eten in de trein! Ook de patatjes oorlog, de frikandelbroodjes, de shoarma, de salami, de rolmopsen, de bloemkool met kaas, de broccolischotels, de haring, de makreel, de Red Bulls (ruikt naar studentenkots) en de zakken chips in de avondspits.
Of, en ik ben hier al serieus mee bezig om dit mogelijk te maken: intraveneuze voeding. Allemaal bij het instappen een slangetje in de kokkerd, een schortje om en bij het uitstappen een nat washandje over het gezicht.
Hoe zullen we het zeggen? Dat de roman Oersoep van Bregje Hofstede gaat over grensverleggende seks, intense pijn, hallucinante drugstrips? Dat ze beschrijft hoe ze bij die ervaringen toegang kreeg tot de onzichtbare wereld die schuilt onder de zichtbare oppervlakte? Dat die wereld er dus ís.
„Ik heb nog steeds niet het ideale antwoord op de vraag waar mijn boek over gaat”, twijfelt ze. „Als je de plot beschrijft, blijft er niet veel over: een vrouw bevalt, heeft een heftige ervaring en gaat dan op zoek naar parallelle ervaringen, in seks, in drugs. Dus ik probeer liever een stapje dieper te gaan: het gaat over de angst én het verlangen om de controle te verliezen. En hoe je daarbij je tegen de wanden van je ik aan loopt, hoe eng het is om daaruit te breken, maar ook hoe moeilijk het is om daarin opgesloten te blijven. Maar dat is weer zo abstract.”
Je zou ook kunnen zeggen: Oersoep, de derde roman van Bregje Hofstede (1988), is een boek over wat het leven de moeite waard maakt.
Het is in elk geval een van de vijf kanshebbers om deze woensdag de Boekenbon Literatuurprijs (50.000 euro) te winnen. En een boek dat de meningen verdeelde: bij recensenten en andere lezers was er zowel grote lof als sceptisch, niet-overtuigd schouderophalen. „Ik ben niet beledigd als mensen niets met mijn boek kunnen. Dat je zegt: leuk dat jij een weirde ervaring had tijdens je bevalling, maar wat heeft dit met mij te maken? Ik herken dat wel: mensen die je per se willen vertellen over de zaligheid die ze bereikt hebben met hun laatste paddotrip, geven mij de indruk dat ze vooral bevestiging zoeken. Dat ze er helemaal geen rust hebben gevonden, maar zoeken naar erkenning voor hun verlichte staat. Daar ben ik niet op uit. Maar ik wil het wel communiceren, natuurlijk, vanuit de overtuiging dat het het waardevolste is dat ik heb.”
Dat is: ‘het vage, bijna niet te benoemen gevoel dat er iets achter de tastbare dingen ligt, iets goddelijks, iets goeds’, om een formulering uit Oersoep te lenen. Haar bevalling maakte dat gevoel in haar los. „De ochtend na die nacht kon ik nog niet eens rechtop zitten, maar begon ik liggend in bed wel voicenotes op te nemen, om te beschrijven wat ik had meegemaakt. Ik dacht: hier zit wat. Behalve erg pijnlijk vond ik bevallen ook waanzinnig. Ik had het gevoel dat ik in mijn eigen lichaam opgesloten zat én dat ik daar met die baby uit moest: we waren twee mensen in één lichaam en er was maar één uitgang. Ik was bij het ontstaan van het leven en voelde me ook vlak bij de dood – en ik was niet alleen, zodat ik niet eens goed kon spreken van ‘ik’, een omkaderd ‘ik’, een zelf.”
Je was onderdeel van iets groters. Of je was, zou je kunnen zeggen, aan het trippen. Wat maakte dat je dacht: hier moet ik iets mee?
„Het deed me denken aan wat ik vroeger zo meeslepend vond aan rugby spelen. Het is fysiek overweldigend, volledige chaos. De normale grenzen van schoon, droog en warm blijven, gelden niet. Er wordt aan je gesjord, heen en weer gesmeten, maar ik vond dat, in een tijd dat ik slechter in mijn vel zat dan nu, zeg maar heel strák in mijn vel zat, heel bevrijdend.”
Ontsnapping in fysieke ervaringen is een thema in haar boeken. In haar roman Drift (2018) besluit een vrouw te vertrekken uit het zorgvuldig opgebouwde, maar ingedutte, onbevredigende leven en huwelijk dat ze heeft. In haar essay De herontdekking van het lichaam (2016) beschrijft Hofstede hoe een burn-out haar deed beseffen dat ze zo met haar hoofd leefde, dat ze haar lichaam genegeerd had.
„Die bevalling was een vorm van zelfverlies, iets waar ik in mijn leven vaak bang voor was geweest, maar waar ik ook telkens bevrijding in vond. Je hoeft geen kind te hebben gebaard zonder pijnstilling om dit te weten. Zelfverlies opent een poortje. Veel mensen zijn daar actief naar op zoek. Het is inmiddels in mijn omgeving bijna banaal geworden om ervaringen op te doen met paddotrips of ayahuasca – en dan de stem van Moeder Aarde te horen. Denk ook aan mensen die 36 uur lang door de Alpen rennen, zo’n ultramarathon, waarna ze gaan hallucineren, bijna het leven laten. Wat die mensen beschrijven, is dat alles uiteindelijk helder en stil wordt.”
Een bijna spirituele ervaring.
„Ja, een manier voor moderne westerse mensen zonder godsdienst om niet alleen bezig te zijn met het dagelijks brood, om een vorm van verlichting te bereiken. Zonder naar de kerk te gaan of Mariaverschijningen te ervaren.”
Hoe stond jij in je leven tegenover religie?
„Ik kom uit Ede, we waren een niet-religieus gezin in de Biblebelt, en mijn beeld van religie was dat van een vrij knorrig christendom. Er waren veel dingen die niet mochten. Ik kon daar geen chocola van maken, want wat zou die vriendelijke, zielige Jezus nou echt gewild hebben dat onze buurmeisjes naar binnen werden gehaald als wij op straat kwamen spelen?”
Je kende dus ook de andere kant van die religie, voorbij de voorschriften en regels.
„Ja, toen ik een jaar of zeven, acht was had ik ook een soort religieus verlangen – het leek me zo fijn dat er een groot verhaal was, dat niet voorbijging, dat een leven niet betekenisloos was. En ik dacht ooit op vakantie: dit mooie kerkje kan toch niet neergezet zijn voor iets wat helemaal niet bestaat? Later ging ik er ook op neerkijken, op de dan-hoef-ik-wel-niet-naar-je-stomme-feestje-manier, en ik werd achterdochtig over de machtsstructuren die bij de georganiseerde religie komen kijken. Maar de troost en zingeving die mensen eruit halen, bleef ik missen. Inmiddels kan ik de mystiek goed waarderen – dat gaat sterk over de persoonlijke ervaring, zonder autoriteitsfiguur die tussen jou en dat grote komt te staan.”
Waardeer je dan de manier waarop de mystici die persoonlijke religieuze ervaringen zoeken? Of geloof je ook echt in het bestaan van dat hogere?
„Tja, de vraag is: wil ik dit geloven of geloof ik dit echt? Op momenten – zoals tijdens mijn bevalling, of tijdens een heftige drugstrip, of tijdens heel intense seks, als je niet meer precies weet waar de grens is tussen jou en de ander – was er nul twijfel, toen was het een heel overtuigende realiteit. En of er méér is buiten ons bewustzijn, is eigenlijk de vraag niet: er is steeds meer onderzoek naar de intelligentie van planten. Hoe reageren die op hun omgeving, wat kunnen ze voelen en communiceren? Dat gaat buiten onze directe waarneming om, maar we ontdekken er steeds meer over. Dat is mijn beste werkhypothese: dat het menselijk bewustzijn misschien niet slim of gevoelig genoeg is om alle andere vormen van bewustzijn helemaal te doorzien. Maar dat het er soms toch aan kan raken.”
Je schrijft ook over de elektromagnetische straling die planten hebben, als ze wel of niet bevrucht zijn, wat bijen dan weer kunnen aanvoelen. Die bijen weten natuurlijk ook niet van welk systeem zij daarmee deel uitmaken, terwijl die ordening er toch echt is.
„In zo’n systeem leven wij mensen ook, hè: er is heel weinig individueel aan mij. Ik kan niet eten zonder dat andere mensen eten verbouwen en naar de supermarkt brengen. Ik schrijf geleende taal. De individuen die we zijn, bestaan niet zonder anderen.”
Zou het erg zijn als het niet waar was, dat er niet méér is, als het toch allemaal een illusie blijkt?
„Ja, maar nee. Dan is het toch mooi dat het zo werkt: dat we behalve werkende longen en een spijsverteringssysteem ook dit vermogen kregen waarmee we met onze existentiële angst kunnen omgaan. Dat die illusie mij in staat stelt te geloven dat alles met alles te maken heeft – ik weet dat dat ook dicht bij gekte komt – is een vorm van zielzorg. Ik vind het dan eigenlijk prima, dat ik actief dat soort illusies creëer en ervan leef, als schrijver.”
Beschouw je schrijven als zielzorg?
„Het is misschien niet zo literair om te zeggen – want we vinden nog erg dat kunst autonoom moet zijn – maar mijn schrijven is heel performatief, het heeft een bedoeling. Het is een instrument om mijn weg te vinden in het leven. Voordat ik aan Oersoep begon was ik met een heel ander boek bezig, heel anders, niet persoonlijk, niet over mezelf, maar dat voelde lui. Het is best gemakkelijk om van alles te verzinnen en al die dingen met elkaar te laten kloppen en resoneren, zodat het iets gaat betekenen. Want ja, jij hebt als almachtige schrijver de controle. Maar waar ik dan mee worstel is: ik heb niet zo’n leven waarin alles met alles echoot, ik heb een gewoon chaotisch leven waarin ik het moet doen met de dingen die op mijn pad komen, en daar moet ik dan zin en betekenis uit sleuren. Dat vond ik een veel uitdagender opdracht.”
Door van je leven een roman te maken, waarin lezers ervan uitgaan dat alles met alles samenhangt, ontstaat toch weer orde? Is dat dan geen illusie?
„Ja, wel als je die orde al te bewust aanbrengt, maar dan voelt wat je schrijft kunstmatig. Daarom is schrijven ook veel werk, heel veel weggooien, de ideeën laten bezinken en composteren, pas tevreden zijn als wat er staat helemaal waarachtig voelt. Daarin probeer ik dus ook een soort orde of waarheid buiten mezelf te laten neerslaan. Daarom moesten sommige passages ook extreem intiem worden, soms best ongemakkelijk. Maar ik weet: als je maar genoeg inzoomt, zien alle mensen er hetzelfde uit. En daarmee wordt het weer anoniem en gaat het ook minder over mij. Hoe intiemer het wordt, hoe gênanter en gedetailleerder ik mezelf blootgeef, hoe meer mensen zeggen dat ze zich erin herkennen.”
Je beschrijft vergaande ervaringen, pijn bijvoorbeeld of high zijn, die je buiten dat normale bewustzijn brengen. Wat ik me afvroeg: als er echt iets achter de dingen is, iets goeds, waarom kunnen we dat dan zo moeilijk bereiken? Wat zijn jouw gedachten daarover?
„Ik moet denken aan een worm die door de aarde kruipt, die moet het drukverschil kunnen voelen tussen aarde die hij opzij kan graven en een wortel waar hij niet voorbij kan. Want als hij daartegen blijft duwen, verliest hij, dan gaat hij kapot. Zelfbewustzijn is een noodzakelijke voorwaarde voor een bewegend lichaam, om zichzelf in stand te houden. Als je geen grenzen kent en constant high en beaat door de wereld beweegt, is dat gevaarlijk.”
Omdat je kwetsbaar bent?
„Ja, grenzen dienen tot zelfbehoud. Ik denk dat ik lang die strategie had: ik houd mezelf in stand en weiger daarom kwetsbaar te zijn. Nu hanteer ik de omgekeerde strategie: iedereen mag weten hoe ik me voel. Er zit uiteindelijk meer rust en meer leven in die overgave. Tenminste: dat is de theorie, de praktijk is weerbarstiger. Het is nog steeds beangstigend om zo poreus te zijn.”