Het klinkt volgens de gemeente Amsterdam „futuristisch” en inderdaad kan de invoering ervan nog lang op zich laten wachten. Maar dat gemeenten de snelheid van elektrische fietsen op afstand kunnen afremmen, is technisch mogelijk. „We hebben er nu zelf een digitale infrastructuur voor ontwikkeld”, zegt ingenieur Paul Timmer van stichting Townmaking Institute, een non-profitorganisatie die programma’s maakt op het gebied van mobiliteit en veiligheid.
Vorige week reed de Amsterdamse D66-wethouder Melanie van der Horst (Verkeer) tijdens een testrit op een e-bike waarvan de trapondersteuning wegvalt zodra er een min of meer kwetsbaar gebied opdoemt: een school, een park, een druk kruispunt of fietspad, wegwerkzaamheden, de plaats van een ongeval. Van der Horst: „Ik kreeg op mijn schermpje een spelend kind met een voetbal te zien. Even later kwam ik in het rood te staan en werd mijn snelheid afgeremd tot 15 kilometer per uur”, vertelt ze.
Het systeem bevindt zich nog in een experimentele fase. Maar het zou wat wethouder Van der Horst betreft een welkom middel zijn om de stad Amsterdam weer wat veiliger te maken. Ruim de helft van alle verkeersslachtoffers in Amsterdam zat op een fiets, blijkt uit cijfers over 2022, en van de fietsslachtoffers zat ten minste één op de tien op een elektrische fiets. Van der Horst: „Het aantal ongevallen met fietsers is schrikbarend hoog. Kinderen durven niet meer te fietsen, ouderen stappen af als er weer eens een opgevoerde fatbike aan komt. Meer dan de helft van alle elektrische fietsers rijdt harder dan de toegestane 25 kilometer per uur. Elektrische fietsen zijn tegenwoordig ook veel méér dan een fiets die wat sneller rijdt; het zijn soms zware bakbeesten, die bij een ongeval ernstig letsel veroorzaken.”
Lees ook Zes kilometer harder op een fatbike dan mag? 290 euro boete
Ook andere Europese steden
Volgend jaar worden de eerste testritten gemaakt door Amsterdammers die zich daarvoor vrijwillig kunnen aanmelden. Zij krijgen dan de beschikking over een app die hen waarschuwt zodra een snelheidsbeperking eraan zit te komen.
De interventie is mogelijk dankzij het systeem dat door Townmaking Institute is ontwikkeld, en dat binnenkort ook in zes andere Europese steden wordt beproefd, waaronder Milaan, Athene en München. Overheden kunnen in een mum van tijd snelheidsbeperkingen instellen die vervolgens naar de elektrische fietsers in de omgeving van kwetsbare zones worden verzonden. De fiets, die kan worden getraceerd met een gps-signaal, moet daartoe dan wel zijn uitgerust met een ontvangstkastje. De snelheid beperken is niet zo moeilijk, legt ingenieur Paul Timmer uit. „Er zijn vijf fabrikanten en leveranciers van motoren voor elektrische fietsen. Die werken allemaal met vergelijkbare systemen.”
Lees ook Fietsenmaker Accell is in korte tijd in hele grote problemen gekomen
wethouderMelanie van der Horst E-bikes zijn soms zware bakbeesten die ernstig letsel kunnen veroorzaken
Uit gemeentelijke enquêtes bleek eerder dat bijna 70 procent van de Amsterdammers zich zorgen maakt over de eigen veiligheid in het verkeer, vooral vanwege de hoge snelheid van auto’s maar ook van die van scooters en e-bikes. Veel hoofdstedelingen dringen aan op meer handhaving en op elektronische begrenzing van snelheden.
Fatbike op het Rokin in Amsterdam.Foto Sabine Joosten/ANP
Dankzij de ‘intelligente snelheidsaanpassing’ kan een maximumsnelheid eenvoudiger worden behaald dan via handhaving mogelijk zou zijn. Een boete voor te hard rijden is niet nodig. Wel zal vermoedelijk een „maatschappelijk debat” volgen, vermoedt wethouder Van der Horst, over de mate waarin de overheid mag ingrijpen in de vrijheid van de fietser. „Dit plan doet iets met het gevoel van vrijheid van fietsers. Anderzijds doet de vrijheid van nu ook iets met de vrijheid van anderen. Die wordt nu beperkt door het harde rijden.”
Lees ook Geef de eenzame en langzame fietser een eigen baan
Dit is de laatste keer dat ik hierover schrijf. Vaarwel onderwerp. Het zou reden moeten zijn tot vreugde. Ik neem afscheid van iets waar ik tien jaar lang over heb geschreven, ik ken de materie tot op het bot, het is simpelweg klaar, ik heb alles gezegd wat er te zeggen valt.
Het is alleen niet waar. Mijn woede klopt nog precies even hard als in het begin, misschien zelfs wel harder, maar ik heb geleerd dat het leven makkelijker is als ik haar negeer. Onder verharde grond, met daaronder dikke lagen vettige modder, heb ik mijn woede begraven. In feite heb ik opgegeven, en dat neem ik mezelf kwalijk, evenzeer als ik het mezelf gun.
Ik weet niet precies wat mijn inzet was toen ik tien jaar geleden het essay Misbruik zonder dader schreef. Daarin sprak ik over een verkrachting die me werd aangedaan op mijn zestiende. Ik geloof niet dat ik een doel had. Het enige wat ik wilde was dat iets waar ik amper over sprak, niet langer hoefde te etteren in mijn lichaam. Het moest boven alles naar buiten.
Ik tikte het verhaal in een paar uur uit, de woorden hadden veertien jaar de tijd gehad om te rijpen, alles vloeide moeiteloos naar buiten. Er was geen twijfel, het was een declamatie over wat er zich in stilte had voltrokken. Ik mailde het naar mijn beste vriendin, ik waarschuwde mijn moeder, die nog van niets wist, en stuurde het stuk daarna op naar de krant.
Belofte
Twee jaar later, oktober 2017, barstte #MeToo los. Ik schreef meerdere stukken en schoof aan bij televisie en radio. Toen een talkshow belde terwijl ik in een schrijfresidentie in New Orleans zat, dacht ik dat het genoeg was om te zeggen dat ik me aan de andere kant van de oceaan bevond. Maar ze boden aan om me voor één uitzending over te laten vliegen. Hoewel ik mijn best moest doen om me niet toch een beetje gevleid te voelen, duidde het verzoek ook op een onderliggende aanname. Achter spreken gaat voor een ervaringsdeskundige een belofte schuil: als je praat zal het beter worden.
Ik maakte mezelf zieker door erover te schrijven
Ik sprak erover omdat er een vuur brandde in mezelf, er was een sprankje hoop dat er werkelijk iets zou kunnen veranderen en daar wilde ik aan bijdragen. Alles wat ik deed, elk stuk dat ik schreef, elke keer dat ik een microfoon op kreeg gespeld, maakte ik gebruik van dat vuur. Ik nam het voor lief dat ik de dagen erna niet in staat was om te werken. Ik dacht dat het me uiteindelijk makkelijker zou gaan vallen, maar het werd moeilijker, de nasleep zwaarder. Ik maakte mezelf zieker door erover te schrijven. Mijn armen voelden glibberig en broos aan. Soms vroeg ik me af of ik nog wel een huid had.
No go area
Steeds meer mensen stonden op en schreven intens prachtige stukken in het licht van #MeToo. Wat heb ik gehouden van vrouwen als Delphine Lecompte, ik kookte haast van strijdvaardigheid toen ze in Humo schreef: „Ik ben een onaantrekkelijke niet meer zo jonge korzelige weerspannige egocentrische dichteres met een abominabele kop en een rotkarakter, maar ook mijn verhaal mag gehoord worden.” En daarna: „Een slachtoffer mag gerust een schurftige schuimbekkende irrationele nijdige chagrijnige ondankbare onuitstaanbare tegendraadse misfit en asshole zijn!” Ik wilde een lans breken voor Hasna El Maroudi toen ze op Joop schreef: „Wanneer je werkgever je bij de borst grijpt, je oom je in je kut knijpt, de buspassagier zijn harde lul tegen je kont aan drukt, is er geen sprake van een grijs schemergebied. Het is een inktzwarte no go area. Daar mag je je over uitspreken en daar mag je je humorloos hondsdol kwaad over maken.” Ik wilde samen met Sarah Sluimer de barricade op klauteren toen ze reflecteerde op de backlash van #MeToo: „Ik dacht misschien wel even Jeanne d’Arc te zijn, maar was de brandstapel (in mijn geval een ietwat te warme radiator) vergeten.”
God, wat hield ik van al die vrouwen. Stuk voor stuk heb ik ze al lang niet meer zien schrijven over dit onderwerp. Het is stil geworden. Ikzelf heb mijn woede in mijn romans verstopt, daar wordt zij alleen gevonden door mensen die ernaar op zoek zijn.
Keizersgracht
Ik heb twaalf versies van dit stuk tussen mijn opgeslagen documenten staan. Eens in de zoveel maanden pak ik het weer op om te zien of ik de juiste woorden heb gevonden. Maar telkens faal ik. Het tegenovergestelde van tien jaar geleden voltrekt zich. Dat komt omdat ik niet kan kiezen. Ik laveer tussen twee werelden.
De ene dag ben ik ervan overtuigd dat het mogelijk is: in 2051 vindt de laatste verkrachting plaats. Ik weet niet waarom ik voor 2051 kies. Het is het eerste jaartal dat in me opkwam. Dan ben ik 67 jaar oud, ik wil dat jaar bewust meemaken.
De volgende dag weet ik zeker dat de mensheid verrot is: tot in de eeuwigheid stelen we andermans lichaam, om ermee te doen wat we willen.
Het nieuws geeft om de paar maanden een nieuwe reden om de moed met een rotvaart uit mijn lichaam te laten vloeien. Dit keer was het een verkrachting in de hoofdstad op Koningsdag. Op de Keizersgracht is, in het zicht van de vierende menigte, een vrouw tegen de grond gewerkt. De filmpjes ervan werden veelvuldig gedeeld, de Amsterdamse burgemeester Halsema moest oproepen daarmee op te houden. En hoewel er mensen hebben geprobeerd om het leed te stoppen, is de tragedie niet voorkomen. Een aantal maanden ervoor kwam het nieuws aan het licht dat tientallen mannen Gisèle Pelicot decennialang hebben verkracht terwijl zij gedrogeerd was door haar echtgenoot.
Geen spijt
Ik ben de wereld langzaam aan het accepteren zoals ze is. Misschien is dat wat ouder worden met me doet. Op mijn dertigste kon ik me nog razend maken over de staat van de mensheid, omdat ik geloofde in verbetering. Nu weet ik dat niet meer zo zeker. Tegelijkertijd wil ik niet cynisch worden. Ik wil dat er iemand is die schreeuwt dat de laatste verkrachting daadwerkelijk plaatsvindt in 2051 en daar hartgrondig in gelooft. Maar op dit moment zijn er hulpverleners die zeggen dat seksueel geweld nooit helemaal is uit te bannen. Als degenen die ons moeten helpen niet eens in een ideaalbeeld durven te geloven, dan weet ik niet waar we moeten zoeken naar hoop.
Ik wil alleen niet meer mijn eigen trauma inzetten om aan te tonen dat er mensen lijden in stilte
Op iedere mogelijke wijze zit ik in een spagaat. Want ik heb geen enkele spijt van wat ik heb opgeschreven, ik zou het nooit terug willen nemen. Papier is ruimhartig, daarop heb ik me altijd vrij gevoeld om te tieren. Om alle hoeken van mijn brein in te rennen en alles neer te smijten. Alleen hier ben ik volledig mens, iemand die vrij is, iemand die lelijk en groots mag zijn, iemand die opgegeten wil worden, en anderen wil opeten. Ik wil alleen niet meer mijn eigen trauma inzetten om aan te tonen dat er mensen lijden in stilte.
Ik zou willen dat ik onvermoeibaar was. Dat ik elke keer opnieuw in rust zou kunnen uitleggen waarom het zo moeilijk is het zwijgen te doorbreken. Waarom mensen die zoiets meegemaakt hebben dat tien, twintig jaar of langer verbergen. Ik zou willen dat ik voor eeuwig kon brullen over de noodzaak van praten.
Overlevingstactiek
Maar het lukt me niet meer. Het kost me te veel. En ik gun mezelf het recht op stilte. Ik ben moe. Het vuur waar ik jarenlang op teerde om te kunnen vechten, is gedoofd. Nu schrijf ik het stuk dat ik niet wil schrijven. Ik wil niet pleiten voor stilte, ik wil niet geloven dat stilte beter is. Toch gaat het soms niet anders, het is een overlevingstactiek. Ik was stil vanaf mijn zestiende, op mijn dertigste vond ik mijn stem en nu ben ik te moe om die nog te laten klinken. Daarbij wil ik niet gedefinieerd worden door een voorval dat mijn leven toch al zo bepaald heeft.
Er zijn nog schrijvers die razend blijven. Dat zijn de mensen die onze bescherming nodig hebben, degenen die nog niet uitgeblust zijn, die nog hoop koesteren. Ik zal kaarsjes voor ze branden. Want elke wandaad verdient represaille. Iedere verkrachting verdient 24 essays. Verdient een tegengedicht, misschien wel 120. Verdient een schouwspel, een schilderij, en 60 romans. Zonder tegengeluid wint de status quo. Ik wil dat er strijders blijven zingen voor mensen met een broze huid, die bijna niet meer durven te geloven dat het ooit nog beter wordt. En ik hoop dat degenen die weten wat het is een keer hun mond mogen houden. Laat de mensen die zich weerbaar noemen het maar eens oplossen. Ik trek me terug.
De kroonprinses arriveert in een korjaal met buitenboordmotor, stroomopwaarts over de bruinrode Nickerie-rivier in Suriname. Ter hoogte van het inheemse dorp Post Utrecht mindert de bootsman vaart, om aan de overkant aan te meren bij Hotel de Wereld.
Het was 9 maart 1965. Anton Lansdorf, inmiddels negentig jaar, stond met zijn vrouw en dochtertje toe te kijken bij de houten steiger. De onderhoudsmonteur zag hoe de 27-jarige Beatrix het plankier opstapte.
De steiger staat er nog altijd, al is het houtwerk vermolmd. Ernaast op een rivierstrandje liggen de kano’s waarmee de kinderen uit Post Utrecht, het tegenwoordige Lokono Shikuabana, naar school gaan in Wageningen.
„We brachten een zanghulde”, herinnert Lansdorf zich. Zodra de welkomstliederen verstierven, stapte er een meisje naar voren om de prinses een opgezette kaaiman aan te bieden. De meegereisde fotograaf wist alleen de staart van het reptiel vast te leggen, rustend op haar witleren handtas.
Prinses Beatrix neemt een opgezette kaaiman aan als cadeau tijdens haar bezoek aan Wageningen in 1965.
Foto Nationaal Archief
Dertien jaar eerder, in 1952, was Anton op deze plek aan land gegaan. Op dat moment bestond het Surinaamse Wageningen nog vrijwel alleen op de tekentafel van landbouwingenieurs uit Wageningen, Nederland. Hij ging als zestienjarige in „de werkplaats” aan de slag als leerling-monteur „onder twee blanke bazen”.
Tussen de palmen aan het Pionierspad zag hij torenhoge opslagsilo’s verrijzen, met daarnaast een fabriek voor het drogen en pellen van rijst. Uit een blinde muur aan de rivierkant steekt nog altijd de scheepslaadarm: een stalen transportband op stutten die de jute rijstzakken in het ruim van vrachtschepen deed belanden.
Nadat hij was bevorderd tot monteur kreeg Anton een houten, door de firma Bruynzeel gezaagde woning toegewezen. Een van zijn mooiste herinneringen was het moment waarop prinses Beatrix zijn witgeschilderde veranda betrad. „Ze wilde een arbeidershuis bezoeken en mijn vrouw en ik waren uitgekozen om haar te ontvangen.”
Carillon en bioscoop
Dit is het verhaal van twee steden met dezelfde naam. Beide hebben een Hotel de Wereld met een bar en een biljart, waaromheen zich in de hoogtijdagen het sociale leven drapeerde. In Wageningen aan de Rijn was op 5 mei 1945 in de gelambriseerde ‘capitulatiezaal’ van Hotel de Wereld de vrede getekend, in aanwezigheid van prins Bernhard. In 1955 opende diezelfde prins Bernhard aan de arm van koningin Juliana de rijstfabriek in Wageningen, Suriname.
Het oorspronkelijke Wageningen ligt op de 53e breedtegraad, het afgespiegelde op de 5e. Wageningen, Suriname is als een stekje van Wageningen, Nederland verpot naar de tropen. Het is een modeldorp met twee kerken, een carillon, ziekenboeg, sporthal, bioscoop en twee zwembaden. Gewonnen op het moeras en het regenwoud tussen 1950 en 1975. Geschapen naar Hollands evenbeeld. Langs evenwijdige straten (de Sliedrechtse, de Papendrechtse) waren houten prefabwoningen neergezet voor Surinaamse rijsttelers – Hindoestanen, Creolen en Javanen.
Koningin Juliana en prins Bernhard krijgen in 1955 een rondleiding door de rijstfabriek in Wageningen.
Foto Nationaal Archief
Veredelde rijstvariëteiten, ingezaaid vanuit vliegtuigjes, brachten in de bijbehorende Prins Bernhard-polder wonderbaarlijke oogsten op van acht ton per hectare. De planten hadden korte, stevige halmen, lange korrels en een groeiseizoen van slechts 105 dagen, waardoor je op de zeeklei van West-Suriname twee oogsten per jaar kon binnenhalen.
Omdat de landbouwuniversiteit van Wageningen mijn alma mater is, voel ik me verbonden met het lot van het Surinaamse Wageningen. Anno 2025 staat deze volksplanting een halve eeuw op eigen benen, net als heel Suriname. Hoe is het Wageningen-in-de-tropen al die tijd vergaan?
Klooiencommissie
Samen met mijn Surinaamse studievriend Manodj Hindori volgde ik in 1986 het vak ‘Optimaal gebruik irrigatiewater’. Aansluitend reden we in een Ford Transit-busje naar Spanje voor het veldpracticum bodemkunde, waar we van olijfgaard naar olijfgaard trokken met een Edelmangrondboor op onze schouders. Manodj zou na die zomer terugkeren naar Suriname om, in navolging van zijn vader, zijn land vooruit te helpen.
Veel meer dan ik is Manodj een zoon van Wageningen. Hij is er geboren, in 1961, in een studentenflat aan de Dijkstraat. Zijn moeder, nu ver in de negentig, komt uit Curaçao; zijn Hindoestaans-Surinaamse vader studeerde van 1955 tot 1962 aan wat toen nog de Landbouwhogeschool heette. Als lid van de ‘klooiencommissie’ bedacht George Hindori ludieke avonden op de studentensociëteit Ceres.
Terug in Suriname werd Hindori senior eind jaren zestig toezichthouder van de rijstonderneming in Wageningen. Als parlementslid in Paramaribo wilde Manodj’ vader de band met Nederland niet overhaast verbreken: Suriname was in 1975 naar zijn idee nog niet klaar voor de onafhankelijkheid. Het kabinet-Den Uyl wilde echter hoe dan ook van het laatste restje tropisch Nederland af – en had daar 3,5 miljard gulden voor over. „Het geld is voor en ván jullie”, sprak minister Jan Pronk, die als jeugdige linksbuiten de Nederlandse koloniale veren afschudde.
De creoolse volksvertegenwoordigers durfden de sprong aan, maar in het parlement kwamen ze één stem tekort. Honderd dagen voor de beoogde soevereiniteitsoverdracht trok de Surinaamse oppositie naar Den Haag om uitstel te bepleiten. De enige die zich bedacht, was ingenieur George Hindori: zonder overleg met zijn vrouw of kinderen brak hij met de partijdiscipline van de Hindoestaanse VHP en leverde op persoonlijke titel de beslissende stem vóór Srefidensi, onafhankelijkheid, op 25 november 1975.
Drie papegaaien
Ons weerzien onder de mahoniebomen van Paramaribo is onwerkelijk. Manodj Hindori’s brasa is zo stevig dat ik mijn adem inhoud. Zijn vrouw Ashna vraagt wanneer we elkaar voor het laatst zagen. Hardop rekenend komen we uit op 39 jaar geleden; bij een pizza in de Wageningse Molenstraat na afloop van de presentatie van onze Spaanse erosiekaart.
Ashna is zelf ook geboren in Wageningen – in het warme Surinaamse. Haar wieg stond in een paalwoning aan de Sliedrechtse straat. Haar vader werkte als boekhouder bij de rijstpellerij.
Zodra Wageningen in 1971 op het wegennet van Suriname was aangesloten, kocht hij op afbetaling een verchroomde Hillman Avenger. Na nog vier dienstjaren verhuisde het gezin naar Paramaribo. Vanaf de achterbank verwonderde Ashna zich over de zee van groene-wit-rode vlaggen met de heldergele ster in het midden. Ze kwamen aan in de week van de onafhankelijkheid – tegelijk met een dertigjarige, in Nederland opgeleide sergeant: Desi Bouterse. Hij had eervol ontslag gekregen uit het Nederlandse leger om te dienen in het Surinaamse.
De vader van Ashna, Parmanand Mohangoo, leeft in Paramaribo samen met drie papegaaien. Flori, de oudste, is zo’n 35 jaar geleden komen aanwaaien in zijn tuin. „Ze is gauw beledigd”, zegt Ashna, die de bosgroene vogel op haar pols binnendraagt. „Als je haar als laatste een koekje geeft, gooit ze het voor je voeten op de grond.”
Aangezien Flori niet praat maar pikt, luister ik met opgetrokken knieën naar de verhalen van vader en dochter over het leven ‘op Wageningen’ – zoals ze allebei zeggen. „Het is toch ook óp Texel, en óp Ameland?”, zegt Ashna, die als medisch onderzoeker in Leiden heeft gewerkt. Het Surinaamse Wageningen, zo moet ik het voor me zien, is een eiland in een uitgestrekt moeras.
„Je kon er alleen met de boot komen”, zegt Parmanand. Hij begon er op z’n achttiende als assistent-boekhouder, in het jaar van het prinsesbezoek, 1965. „De tocht vanuit Nieuw Nickerie duurde drie uur. We werkten twee weken en hadden dan een weekend vrij.’
De rijstopslag in Wageningen in 1955.
Foto Willem van de Poll/Nationaal Archief
Zundapp-brommers
Op Wageningen leerde Parmanand zwemmen en biljarten. Elke week ging hij naar de bioscoop, waar westerns draaiden. „We kwamen niets tekort. Alles was gesubsidieerd, tabak, blikjes corned beef, de kadetjes van de bakkerij en natuurlijk de rijst.”
Op Wageningen had hij zijn vrouw ontmoet, die er als typiste werkte. Wacht, ze is te zien in een documentaire uit 1971 die onlangs, voorzien van weemoedig Surinaams commentaar, op YouTube is gezet. Op het scherm van Parmanands telefoon zien we landarbeiders op Zundapp-brommers voorbijkomen, een melkbezorger op een transportfiets, het carillon, de moskee en de hindoetempel, een schip genaamd Beatrix en boven de rijstvelden de stuntende dubbeldekkers van de Surinam Sky Farmers.
We zien witte, zwarte en bruine mensen badminton spelen, vliegeren, musiceren. Gespetter in het buitenbad Mamio. Ashna zelf komt er ook in voor: als baby op de arm van haar moeder in het consultatiebureau.
Als ik naar Parmanand opkijk, zie ik heimwee in zijn ogen. „Ik ben trots op Wageningen”, zegt hij. „Het was de beste plaats om te wonen in heel Suriname.”
Maar waren de verhoudingen er niet… koloniaal?
Parmanand komt overeind. „Het verhaal gaat dat Surinamers niet naar binnen mochten in Hotel de Wereld. Maar dat is gewoon niet waar. Hotel de Wereld was het trefpunt van het hogere kader, de directieleden…”
In de hoteltuin aan de Nickerie lag het tweede zwembad van Wageningen, Flamingo. De meeste gasten die daar een duik namen hadden een witte, soms roodverbrande huid. Maar ook de Hindoestaan Ramsewak Shankar, sinds 1971 de eerste Surinaamse directeur van het rijstbedrijf, was kind aan huis in Hotel de Wereld. „U weet toch dat ingenieur Shankar het later tot president van de Republiek Suriname heeft gebracht?”
Beroemdste alumnus
Ir. Shankar was met afstand de beroemdste alumnus van Wageningen. Ik kende ook zijn tragiek: als staatshoofd van Suriname was hij op kerstavond 1990 bruut afgezet tijdens de vernederende ‘telefooncoup’. Desi Bouterse vond hem maar een slappeling, ‘een joker’. Tijdens een bezoek van Shankar aan Nederland stond op de voorpagina van NRC Handelsblad een foto van de president als een bedeesd kijkende man in een trenchcoat, die met zijn armen stijf omlaag bij het Torentje in Den Haag staat te wachten op zijn afspraak. „Als dit het symbool is van onze natie, dan zijn we in de problemen”, riep de legerleider, 48 uur voordat hij de staatsgreep pleegde – zijn tweede.
In 1975 had Shankar van de ene op de andere dag de op Hollandse leest geschoeide moerasnederzetting in de schoot geworpen gekregen. Als onderdeel van de Srefidensi werd hem de leiding toevertrouwd over een florerend rijstbedrijf met zo’n duizend werknemers, een pelmolen en een drogerij, een pompgemaal met drie Stork-motoren, honderden kilometers aan bevloeiingskanalen, een rijstareaal van tienduizend hectare, een veebedrijf met duizend koeien, het veredelingsstation in de Prins Bernhard-polder, een machinepark van tractoren en speciaal ontworpen maaidorsers op rupsbanden, ja, een complete, zelfvoorzienende company town met een postkantoor, een bibliotheek en Hotel de Wereld – voor het symbolische bedrag van 1 Surinaamse gulden.
Ik was benieuwd of Shankar net als zijn Hollandse voorgangers door ‘zijn’ Wageningen fietste om erop toe te zien dat niemand een rommeltje maakte van zijn erf. Alleen: hij reageerde niet op mijn herhaalde interviewverzoek.
Manodj, die zelf als ingenieur Hindori jr. het overkoepelende waterschap van West-Suriname had voorgezeten, belde hem op. Hij kreeg een kribbige man aan de lijn die niet wilde terugblikken – ook niet in het licht van de viering van vijftig jaar Surinaamse soevereiniteit.
Kapwerkzaamheden tijdens de aanleg van de Wageningse rijstpolder.
Foto Nationaal Archief
Koffiemamabomen
Gelukkig hebben twee Surinaamse adjudanten van Shankar in hun memoires de lotgevallen van Wageningen uitvoerig gedocumenteerd.
Daisy Liong a Kong, een onderdirecteur in hemdsmouwen die gratis tennislessen gaf aan de jeugd, neemt je in Wageningen, een parel verrezen uit moeras en oerwoud mee terug naar 24 september 1949, wanneer de eerste landmeters zich een weg kappen door het oerwoud. Zware machines van de Marshallhulp gaan de strijd aan met ‘koffiemamabomen’ die zich pas laten rooien nadat de schors is ingesmeerd met landbouwgif. Ploegscharen van de firma Werklust uit Apeldoorn ‘trekken’ V-vormige sloten.
Aanvankelijk werft de overkoepelende Stichting Machinale Landbouw, kortweg SML, Hollandse boeren, maar dat is geen succes. Het dozijn pachters dat zich laat ronselen keert al in de jaren zestig terug naar de Flevopolders, waarna het ontginningswerk zich officieel richt op de ontwikkeling van Suriname. Wageningen, Suriname wordt een pronkstuk van de Landbouwhogeschool Wageningen om de wereld te laten zien: rijst telen doe je zo.
Lyrisch beschrijft Liong a Kong de meerdaagse oogstfeesten, wanneer de populairste bands uit Paramaribo komen optreden in het park bij het zwembad.
Gewasveredelaar Paul Lieuw Kie Song toont in zijn memoires met cijfers en staafdiagrammen aan dat de rijstteelt in Wageningen in 1975 winstgevend was. Maar al in het eerste seizoen na de onafhankelijkheid blijken 23 van de 37 landbouwmachines aan vervanging toe. De directie wil investeren, maar het ministerie van Landbouw in Paramaribo heeft andere prioriteiten.
Wageningen, Suriname wordt een pronkstuk van de Landbouwhogeschool Wageningen om de wereld te laten zien: rijst telen doe je zo
De centraal geleide company town komt echt in de knel wanneer sergeant Bouterse op 25 februari 1980, samen met vijftien handlangers, zijn eerste staatsgreep pleegt. Als een echo van de beschieting van het Hoofdkantoor van Politie in Paramaribo, ploppen er in het afgelegen Wageningen ‘volkscomités’ en ‘rijstraden’ uit de grond. Volleybal- en badmintonnetten worden vervangen door spandoeken en rode banieren.
Voortaan vloeien de gelden die Wageningen met de rijstexport verdient naar de kas van Bouterse en zijn kameraden. Geldnood dwingt de Stichting Machinale Landbouw al in 1981 om honderd werknemers te ontslaan. Zij krijgen als dank een kapotte landbouwmachine mee naar huis, groter naarmate hun dienstverband langer had geduurd. Deze ‘roestige handdruk’ zal ingenieur Shankar de das omdoen. Niet alleen verandert Wageningen in een sloopplaats, een van de weggebonjourde werknemers vecht zijn ontslag aan bij de Militaire Raad in Paramaribo. Wanneer de Surinaamse directie, ingenieur Shankar voorop, weigert deze Bouterse-aanhanger terug in dienst te nemen, wordt zij gedwongen om zelf op te stappen.
Onder de kop ‘de plundering’ beschrijft Lieuw Kie Song hoe „op een vroege ochtend een colonne van zes auto’s geheel in militaire stijl” de Prins Bernhardpolder binnenrijdt. Onder bewaking van een soldaat worden alle laboratoriumapparaten ingeladen en meegenomen, net als de handboeken uit de bibliotheek en het zaaizaad van alle variëteiten Oryza sativa, die inmiddels wereldfaam genieten.
Huisarrest
Ik wist niet dat Manodj destijds – op afstand vanuit Wageningen-aan-de-Rijn – de sergeantencoup van Desi Bouterse had toegejuicht. Maar het had me niet hoeven verbazen. Alle tropenstudenten die ik kende kwamen op voor linkse bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld.
„In het begin was ik verlegen”, zegt Manodj. „Maar in Wageningen werd ik al gauw een linkse jongen.”
Solidariteit met overzeese strijdgroepen was voor mij vrijblijvend, voor Manodj niet. Meteen na de sergeantencoup had zijn vader huisarrest gekregen. „Zijn paspoort werd afgenomen. Hij kon het land niet uit.”
De Baas verbood alle politieke partijen behalve de PALU, de Progressieve Arbeiders en Landbouwers Unie, een marxistisch verbond van voornamelijk Surinaamse landbouwingenieurs van de koude Wageningse grond. De nummer twee, ingenieur Winston Caldeira, had zich al in 1970 uitgesproken tegen het „puur koloniale” karakter van Wageningen, Suriname. Nadat Bouterse hem in 1980 tot hoofd van het planbureau had benoemd, begon hij de Stichting Machinale Landbouw uit te knijpen als een citroen.
Manodj vertelt dat hij zich in 1982 rot geschrokken was van de Decembermoorden, maar ook: dat hij nog even in dubio had verkeerd over de revolutionaire noodzaak ervan. Pas toen hij de zomer van 1983 doorbracht in Suriname, kwam hij tot inkeer. Rijdend in de auto van zijn vader werd Manodj aangehouden door een soldaat die hem met het geweer in de aanslag commandeerde uit te stappen, de kofferbak te openen, zijn rijbewijs te tonen.
„Ineens drong het tot me door, ons land is in handen gevallen van een typische Zuid-Amerikaanse junta.”
PALU-secretaris Winston Caldeira werd na de Decembermoorden bevorderd tot minister van Financiën. In die hoedanigheid wist de Wageningse landbouweconoom de rijstfabriek – „die de uitbuiting van het Surinaamse volk tot doel had” – op de knieën te dwingen: midden jaren tachtig vielen de pelmolen en de drogerij stil; de scheepslaadarm roestte vast aan de stalen stutten boven het Pionierspad.
Een verlaten en vervallen woning in het huidige Wageningen.
Hotel de Wereld in Wageningen in 2025.
Foto’s Frank Westerman
Rijstpopcorn
Hotel de Wereld staat er nog.
„Molenweg 1”, zegt Yericho Satiman, onderweg in zijn bestelbusje over de groene kustvlakte van Suriname. „Maar het is al tijden gesloten.”
Wekelijks pendelt Yericho als handelsreiziger tussen Paramaribo en zijn woonplaats Wageningen. De bagageruimte achter ons is volgestouwd met dozen kroepoek en rijstpopcorn. ‘Huisgemaakt door Tante Erna’, staat er op de verpakking. Hoewel de zakjes bestemd zijn voor de supermarkten, mag ik er onbeperkt van proeven. Erna is zijn moeder. Met een badmuts over haar haren staat ze hele dagen in de keuken te frituren.
Al rijdend haalt de 21-jarige Yericho een biljet van 500 Surinaamse dollar uit zijn portemonnee, waarop een in Wageningen gebouwde maaidorser staat afgebeeld. „Mijn opa was machinist op zo’n rijstcombine”, zegt hij. Halverwege de rit maken we een korte stop om rode ibissen te spotten. Tussen de worteltakken van de mangrove scharrelen er twee – garnaaltjes pikkend uit de zilte modder.
Een uur later zien we in de verte twee reusachtige oogstmachines de vaalgele velden afgrazen. Er wordt nog volop rijst geteeld in de Wageningen-polders: de laatste werknemers hebben uit de failliete boedel van de Stichting Machinale Landbouw een kavel van 24 hectare gekregen. De meesten van hen verpachten hun grond aan een handvol rijstmagnaten uit Nieuw Nickerie, die nog onverminderd een beroep doen op de vliegtuigjes van de Surinam Sky Farmers. Niet het onafzienbare rijstareaal onder de spectaculaire wolkenluchten, maar het bijbehorende servicedorp kwijnt weg.
Het eerste wat ik daarvan zie (omdat Yericho me erop wijst) is de oude mulo, een raamloos schoolgebouw dat schuilgaat onder frisgroene klimplanten. Over de manier waarop Wageningen, Suriname te gronde is gericht, haalt Yericho zijn schouders op. Zo gaat dat nou eenmaal. Omdat ik niet bekend ben met ‘zo’, legt hij uit: alles van waarde dat loszat is gestolen, en alles wat vastzat voor een appel en een ei verdeeld onder de politieke vrienden van „de heer Bouterse”.
Diner op de dijk
Vijftig jaar na de verzelfstandiging, begint Wageningen aan de Rijn zich opnieuw te bekommeren om haar evenknie in de tropen. In september 2024 vond het jaarlijkse ‘diner op de dijk’ gelijktijdig plaats met een picknick in het park van Wageningen, Suriname. Op beide halfronden konden de eters via een videoverbinding naar elkaar zwaaien.
Ook de universiteit laat zich niet onbetuigd: een aantal ingenieurs staat op het punt de ‘Dekoloniale Stichting Wageningen-Wageningen’ op te richten, terwijl jonge academici nieuwe studies publiceren. In haar artikel ‘Een koloniaal rijstproject in Wageningen, Suriname’ haalt historica Larissa Schulte Nordholt de oude uitspraken van Bouterse-adept Winston Caldeira aan – om met hem te concluderen „dat het Wageningenproject bij uitstek koloniaal van aard was”.
Nieuw is ook de door haar begeleide masterscriptie In Memory of Colonial Wageningen, Suriname. Auteur Eefje van Dael heeft een enquête laten houden onder 24 (oud-)Wageningers.
#10 herinnert zich „een prachtig Nederlands dorp, met aangeharkte tuinen”.
#12 „als ik terugdenk word ik emotioneel”, „alles is verloederd”, „het is om te huilen”.
#17 zegt stellig: „Wageningen was ontwikkeld, de rest van Suriname niet.”
De onderzoekster kwalificeert zulke antwoorden als uitingen van ‘koloniale nostalgie’. Haar politieke oriëntatie is links, zo verduidelijkt ze, en dat brengt met zich mee dat ze „sterk negatief over het kolonialisme” denkt. Met tal van literatuurverwijzingen legt ze uit dat het weemoedige terugblikken van de Surinaamse Wageningers „nog een wijze [is] waarop het kolonialisme vandaag de dag voortleeft”. Zij zijn blootgesteld aan „een wereldbeeld van kapitalistische moderniteit”. Witte bazen gaven instructies aan hun gekleurde ondergeschikten, en deze „etnische hiërarchie” is de werknemers van de SML ongemerkt onder de huid gekropen; zozeer dat zij naar hen terugverlangen.
De geïnterviewden zien een wereld van verschil tussen een suikerplantage met slavenarbeid (koloniale uitbuiting) en een rijstpolder uit de tweede helft van de twintigste eeuw (ontwikkelingshulp). De plantage was een vloek, de polder een zegen. Voortaan deden machines het zware werk. Niemand hoefde meer te bukken om de zaailingen over te planten in de bevloeide akkers – vliegtuigjes kwamen het zaad uitstrooien.
#17 noemt het „een goede zaak” dat het bos is gekapt en de zwamp, het moeras, „bewoonbaar gemaakt”.
#18 „We hebben er tienduizend hectare landbouwgrond bijgekregen.”
Naar eigen zeggen hebben de (oud-)Wageningers geen discriminatie ervaren, of ze wuiven het weg als onbeduidend. De hedendaagse Wageningse landbouwkundige schrijft hun houding toe aan de ‘koloniale mentaliteit’ die zich van hen heeft eigengemaakt. „Mijn conclusies”, schrijft ze, „komen niet overeen met wat de geïnterviewden hadden gehoopt dat ik over Wageningen zou overbrengen”.
Oud-monteur Anton Lansdorf.
Foto Frank Westerman
Spookambtenaren
Soepel staat oud-monteur Anton Lansdorf op uit zijn tuinstoel en verjaagt een paar kippen. De negentigjarige, wiens leven in Wageningen zowel de opkomst als de ondergang van de Stichting Machinale Landbouw omspant, draagt een honkbalpet met het logo van Caterpillar. „Ik wil u alles laten zien”, zegt hij, „behalve de centrale werkplaats.” Wanneer we daar in het busje van Yericho voorbij rijden, wendt hij zijn hoofd af. „Mijn hart bloedt als ik bedenk dat ik daar 44 jaar heb gewerkt.”
Al een kwarteeuw is de centrale werkplaats een kerkhof van rijstcombines, tractoren en speedboten. Ik zie een loods met ingezakte dakspanten waar geboomte bovenuit steekt met luchtwortels als dreadlocks.
Met Anton Lansdorf bezoeken we het pomphuis (waar de turbines onder de vleermuispoep zitten), de scheepslaadarm (een tropische plantenbak op palen), sporthal Masanga (waarvan geen ruit meer heel is) en het buitenbad Mamio (leeg op wat bruine drab na).
In de tuin van een verlaten Bruynzeelwoning staat een oude, door zijn assen gezakte schoolbus, die de chauffeur als ‘roestige handdruk’ had meegekregen.
Wageningen telt nog een paar honderd inwoners. „De meesten zijn spookambtenaren”, zegt Yericho. „Ze krijgen betaald om de bermen langs de weg te maaien.”
„Maar dat gebeurt niet?”, vraag ik.
„Daarom heten ze spookambtenaren. In verkiezingstijd kun je eenvoudig een baantje krijgen. In ruil voor je stem.”
Wageningen is onder vijftig jaar zelfbestuur weggeroetsjt van riches to rags
Tijdens de regentijd van 2021 zakte het dorp verder in de prut doordat een 53 jaar oude sluisdeur bezweek. Terwijl Wageningen blank kwam te staan, brandden er huizen af door kortsluiting.
Om de hoek bij het slavernijmonument dient zich de Molenweg aan. De Surinaamse versie van Hotel de Wereld is langgerekt, met een schuin metalen dak, zo te zien zonder gaten. Het gebouw is nogal non-descript, en vooral: doods. Er liggen vuilnisbakken op hun zij, de inhoud ligt half verbrand na te smeulen.
Op zoek naar restanten van het zwembad Flamingo stuiten we op een gezin van landkrakers dat de Nickerie-rivier is overgestoken. Onder luifels van tentdoek, vastgemaakt aan de dakrand van Hotel de Wereld, bivakkeert een tiental inheemse Surinamers uit het tegenoverliggende dorp.
Het pad naar de steiger waar prinses Beatrix in 1965 aan land ging, doet nu dienst als brommerwasserij. Ik voel me net een locatiescout voor een nieuwe documentaire met historische beelden van vóór de onafhankelijkheid, afgewisseld met de aanblik van vandaag. Wageningen is onder vijftig jaar zelfbestuur weggeroetsjt van riches to rags.
Het zwembad in Wageningen staat nu leeg.
Foto Frank Westerman
‘Gepasseerd station’
Terwijl ‘dekolonisatie’ hét buzzword is aan de Nederlandse universiteiten – ook aan die van Wageningen– hoorde ik in Wageningen, Suriname uit verschillende monden een roep om de terugkeer van de Nederlander. Of hij het zou toejuichen als er weer witte ingenieurs naar Wageningen kwamen? „Liever vandaag dan morgen”, zei Anton Lansdorf zonder ook maar een tel te hoeven nadenken. De vader van Ashna, Parmanand Mohangoo antwoordde op dezelfde vraag: „Ik zou het Wageningen toewensen.”
De Surinaamse vlogger Puck Darlington, die de oude documentaire uit 1971 van vers commentaar heeft voorzien, richt zich aan het einde rechtstreeks tot Nederlandse boeren van nu. Nadat de Starlighters het nummer ‘Wageningen’ ten gehore hebben gebracht (Nou heb ik een heleboel rijst geplant/en word ik een rijke man) besluit hij: „Misschien kunnen jullie een boerderij beginnen daar? De mensen daar zijn gewend aan Nederlandse mensen, de Wageningers zullen echt geen problemen hebben met welwillende Nederlandse boeren.”
Een gelijkluidende wens klinkt op uit de recente Wageningse studie. Geïnterviewde #13 herinnert zich de periode vóór 1975 als „de meest aangename tijd” uit haar leven. „Het was een verrijking voor Wageningen dat de landbouwingenieurs uit Nederland naar Suriname kwamen […]. Ik heb daarvan kunnen profiteren.”
Op de vraag hoe zij zouden willen dat hun dorp er vandaag de dag uit zou zien, antwoordt #1: „Zoals het ooit was. In het begin.” #7 vult aan: „Hoe het vroeger was.” #12 merkt op dat er Wageningen stemmen opgaan voor „de terugkeer van de witte mensen”.
Op mijn laatste avond in Paramaribo neemt Manodj me mee naar het terras van het Hardrock Café. Bij hem thuis kwam vroeger geregeld ter sprake of Suriname beter af zou zijn geweest zónder Srefidensi: wat als zijn vader bij zijn oorspronkelijke overtuiging was gebleven, dat 1975 te vroeg was voor onafhankelijkheid?
„Maar weet je, het is gewoon een gepasseerd station”, zegt Manodj bij een fles Parbobier in de zwoele avondlucht. „Vier op de vijf Surinamers zijn na 1975 geboren. We zijn een jonge natie. En jonge mensen willen vooruitkijken.”
Bakker Wim Sanders (86) uit Schiebroek-Zuid in Rotterdam zit het grootste deel van de zomer in zijn voortuin, asbak en straalkachel naast zich. Door de longkanker heeft hij het altijd koud en was het reisje met zijn dochter en schoonzoon naar Winterberg eigenlijk al wat veel. Achtstegroepers Pim, Vince, Jonas, Alexander en Maxime uit de Archipelbuurt in Den Haag weten allemaal „veel over vakantie” en vertellen bij een McFlurry Oreo in McDonald’s naar welke verre landen ze deze zomer gaan: Frankrijk, Spanje, Kroatië, Zuid-Afrika, Dubai, Thailand. Student organisatie en management Daphne Nieuwdorp (22) uit het Zeeuwse dorp Kwadendamme is de afgelopen jaren naar Bali geweest, naar de Filippijnen, naar Kenia en Oeganda. Voor dit jaar staat Griekenland op het programma. Toch voelt ze de meeste rust bij haar ouders thuis in Zeeland. Nico en Anita Schreuder, eigenaars van Overbos Recreatiepark bij Vathorst, kijken ook dit jaar weer met veel plezier naar hun vaste gasten, van wie sommige hier al meer dan een halve eeuw komen. Ze wonen bijna allemaal in de buurt. Ja, de A28 gaat nu pal langs het park, de vrachtwagens razen voorbij. Maar daar wen je dus aan. En waar in Nederland is het wel echt stil?
NRC volgt in 2025 drie stadswijken en een dorp die min of meer representatief zijn voor Nederland: een kwetsbare buurt in Rotterdam, een negentiende-eeuwse wijk in Den Haag, een dorp in Zeeland en een vinexwijk in Amersfoort.
In januari vroegen we bewoners naar hun verwachtingen voor het nieuwe jaar, in februari naar hun noodpakket, in maart naar de boodschappen, in april naar de opvoeding, in juni naar hun avondeten. Deze keer vragen we wat ze doen in hun zomervakantie. Gaan ze op reis? Hoe ver? Met wie?
RotterdamSchiebroek-Zuid
Gemiddeld inkomen per inkomensontvanger: onbekend Koopwoningen: 20 procent Gemiddelde woningwaarde: 276.000 euro Grootste leeftijdsgroep: 25- tot 45-jarigen (25 procent )
Wim Sanders is net met zijn dochter en schoonzoon vijf dagen naar een pension in Winterberg geweest, in Duitsland. „Alleen slapen, we eten niet veel”. Hij is 86 en heeft longkanker, na een paar happen zit hij vol. Zijn dochter en schoonzoon hebben hun maag laten verkleinen. „We hebben de skiliften bekeken en we hebben een boottochtje gemaakt, heel mooi.” In eerdere jaren vloog hij ’s zomers naar Curaçao, zijn zoon handelt er in koelcellen en airco’s. Zo ver, dat lukt niet meer.
Nu zit hij hele dagen in zijn voortuin met een asbak en een straalkachel naast zich. „De dokter zei: blijf jij maar lekker roken.” Vanuit zijn tuinstoel kijkt hij naar zijn zelf aangelegde vijver met koikarpers en goudvissen. Er hangen gekleurde lampjes boven. Hij kijkt naar zijn zelfgebouwde hokken met kippen, naar de passanten op straat, naar de flat aan de overkant, met op de hoek een uitgebrande scooter. „Ik heb de politie er wel tien keer over gebeld.”
Hij belde de politie ook toen buurtkinderen voor de tweede keer alle koeien, eendjes en kabouters van de rand van zijn vijver in het water hadden gegooid. „De wijkagent zei: daar komen we niet voor.” Nu heeft hij een camera opgehangen. Nieuw is ook het bordje op zijn tuinhek: ‘Verboden toegang’.
Rond zes uur gaat Wim Sanders naar binnen. Overal beeldjes, vijf parkieten, siervissen in drie aquariums. De televisie brult, de verwarming loeit. Hij sluit zijn gordijnen en warmt de maaltijd op die zijn dochter heeft meegebracht. Dan trekt hij een panty aan en een gesmokte zwarte damesjurk. In de kast hangen ook een rode jurk met glitters en een roomwitte. Zo kijkt hij televisie op de bank en zo slaapt hij ook. „Als ik nu jong was geweest had ik mezelf laten ombouwen”, zegt hij. „Die keuze had je toen niet.” Het gezin was gereformeerd. Toen zijn moeder hem zag in de kleren van zijn oudere zus nam ze hem mee naar de dokter en de dominee.
Het bordje met Verboden toegang hing Wim Sanders op toen buurtkinderen voor de tweede keer alle koeien, eendjes en kabouters van de rand van zijn vijver in het water hadden gegooid.
Foto’s Hedayatullah Amid
Wim Sanders deed de ambachtsschool, haalde zijn middenstandsdiploma, een bakkersdiploma voor banket en voor brood. Zijn vader had een bakkerij in Rotterdam waar hij al jong werkte. Voor hij trouwde, vertelde hij zijn vrouw over de jurken en pruiken. „Oh, zei ze, laat eens zien dan.” Ze kochten een bakkerij in Amersfoort, met een lening van zijn vader. Elke week reed hij in zijn oude Volvo naar zijn vader om 65 gulden af te betalen. Later had hij zelf een bakkerij in Rotterdam. Eens in de maand ontmoette hij andere mannen in dameskledij, „advocaten, dokters”. In 2004 verhuisden hij en zijn vrouw naar Schiebroek-Zuid. Zij overleed eind 2016 aan „zware suiker”.
Tot december vorig jaar werkte hij nog, als koerier voor een bedrijf dat voor de overheid identiteitsbewijzen vervoert. Dat veel jonge mannen in de flat tegenover hem niet werken, irriteert hem mateloos. Hij rijdt nog altijd auto, maar lange ritten maakt hij niet meer. Twee keer raakte hij in zijn huis buiten bewustzijn, sindsdien draagt hij een noodknop. Hij weet niet hoe ziek hij is of hoe lang hij nog zal leven. Hij wil geen operaties „of wat dan ook”. Elke avond voor het slapen bidt hij. Elke ochtend is hij dankbaar dat hij er nog is. „Ik zoek nog een lieve vrouw”, zegt hij. „Wil je dat opschrijven?”
Den Haag Archipelbuurt
Gemiddeld inkomen per inkomensontvanger: 72.400 euro Koopwoningen: 54 procent Gemiddelde woningwaarde: 639.000 euro Grootste leeftijdsgroep: 45- tot 64-jarigen (30 procent)
Jongetjes waren ze nog in april, bijna jongens, en jongetjes zijn ze nog steeds, Pim, Vince, Jonas en Alexander. En toch: alweer meer bijna jongens dan de vorige keer. Cooler in hun uitstraling, stoerder in hun gedrag. Toen waren ze aan het voetballen op het speelplein achter hun school in de Atjehstraat en vertelden ze – voor deze serie verhalen – over de vrijheid die ze van hun ouders kregen, de regels. Nu racen ze op hun fietsen naar de McDonald’s op het Buitenhof om „met de krant” te praten over hun vakantie. Vriend en klasgenoot Maxime is mee, want: „Maxime weet veel over vakantie.” Bij de bestelzuilen vragen ze of de „cameraman” zo ook nog komt. En mogen ze echt bestellen wat ze willen? Wow, zoiets hebben ze nog nooit meegemaakt. „Heel erg dankjewel.” Dat wordt dan drie keer de McFlurry Oreo, één keer de Oreo Frappé en één keer de aardbeienmilkshake met deluxe chocoladedrizzle.
Het zijn de laatste dagen voor ze de basisschool voorgoed gaan verlaten. Ze hebben net de laatste generale repetitie van de afscheidsmusical gehad. Pim: „Het was niet onze beste uitvoering.” Jonas: „Het publiek was heel enthousiast, maar toen we gingen zingen, klapten ze in de verkeerde maat mee. En toen zongen wij ook in de verkeerde maat.” Morgen is de finale en ja, dan moet alles goed gaan. „Het schijnt”, zegt Pim, „dat je pas daarna beseft dat het echt voorbij is. En dan moet je huilen.”
„Nu niet”, zegt Jonas. „Nu heb ik er geen gevoelens bij.”
„Morgen wel”, zegt Pim.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-description="Behalve op vakantie met hun ouders gaan Maxime, Vince, Alexander, Jonas en Pim deze zomer ook op surfkamp, naar Duinrell, voetballen en naar de film.
Foto Bart Maat
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Behalve op vakantie met hun ouders gaan Maxime, Vince, Alexander, Jonas en Pim deze zomer ook op surfkamp, naar Duinrell, voetballen en naar de film.
Behalve op vakantie met hun ouders gaan Maxime, Vince, Alexander, Jonas en Pim deze zomer ook op surfkamp, naar Duinrell, voetballen en naar de film.
Foto’s Bart Maat
Oké, ze hadden dus gezegd dat Maxime veel over vakantie weet. Maar dat was een beetje voor de grap. „Sorry daarvoor.” Ze waren aan het afspreken en toen wilden ze hem niet alleen achterlaten. „We weten allemaal veel over vakantie”, zegt Pim.
Maxime knikt en zegt: „Ik ga met mijn ouders en mijn broertje naar Zuid-Afrika, voor ons plezier.”
Vince: „Wij gaan naar Dubai en Thailand, ook voor ons plezier.”
Alexander: „Wij gaan twee weken naar Kroatië. Vorig jaar waren we daar ook en toen gingen we een week zeilen en een week in een huisje. Maar bij dat huisje waren echt vieze beesten, heel grote rupsen en zo, met heel veel poten. Dus dat doen we dit jaar niet weer.”
„Wij waren op Bali vorig jaar”, zegt Jonas. „Dat was in de meivakantie. En toen zag mijn zus een gespleten tong door een kier van de badkamerdeur. Die deur was doorzichtig, wazig doorzichtig, en daarachter zag ze een enorme salamander. We hebben er een filmpje van. Zal ik vragen of ze het opstuurt?”
Voor Jonas en zijn familie wordt het dit jaar ook Kroatië. En Pim? „Ik geloof dat we eerst naar Zuid-Frankrijk gaan, naar een villa, met de hele familie. En daarna naar Baskenland, een beetje rondtrekken, van hotel naar hotel. Maar het kan ook zijn dat we eerst naar Baskenland gaan.”
En verder in die eindeloos veel vrije weken die voor hen liggen: surfkamp, Duinrell, chillen op de camping, voetballen, naar de film. Ze hebben alle vijf een havo- of vwo-advies. Ze gaan naar het VCL of het Maerlant. En daarna? Jonas, Pim en Vince: profvoetballer. Alexander: ondernemer. Maxime: straaljagerpiloot. „Rusland is aan het dreigen”, zegt hij. „We willen een groter leger. Dus automatisch meer straaljagerpiloten.” Ja, ja, ja, zeggen Jonas, Pim en Vince. Rusland is aan het dreigen. Als profvoetballer niet lukt, gaan zij ook bij het leger.
Borsele Kwadendamme
Gemiddeld inkomen per inkomensontvanger: 36.400 euro Koopwoningen: 72 procent Gemiddelde woningwaarde: 317.000 euro Grootste leeftijdsgroep: 45- tot 65-jarigen (30 procent)
De Zak van Zuid-Beveland kleurt rood. De eigenaresse van kiosk De Fruitsalon in Kwadendamme draagt haar kersenshirt en kersenketting. Geïmproviseerde kraampjes langs de weg verkopen bakjes vol rode vruchten. De kersentijd is aangebroken in het grootste fruitteeltgebied van Nederland. Ook de bessen worden geplukt. De seizoenen tekenen zich in deze streek scherp af, in een duidelijk kleurenschema. In september is het tijd voor groen: appels en peren.
Het Zeeuwse dorp met nog geen duizend inwoners is in juli tegelijk leeg en vol. Wie hier woont is met vakantie, toeristen zoeven in groten getale op hun elektrische fietsen door het plaatsje. Ze komen naar dit gebied voor de slingerende bloemdijken, de kleinschalige, kneuterige landbouw, de strandjes en het fruit. Ze houden pauze op de minicampings of in café René, een bruine kroeg met vijf biljarttafels. In de zomer vullen de stoelen zich met in lycra gestoken fietsers.
Het is kersentijd in Kwadendamme, Zeeland.
Foto’s Wouter Van Vooren
Daphne Nieuwdorp (22) staat achter de bar en heeft vandaag de leiding. Dit is haar vakantiebaan, ze werkt soms wel zes dagen in de week. Ze is geboren en getogen in het naastgelegen Oudelande. Hoewel ze een kamer heeft in studiestad Tilburg, brengt ze weekenden en vakanties met vrienden en familie in Zeeland door. „Hier ben ik thuis. Ik kom altijd weer terug.”
Deze zomer markeert voor haar een overgangsfase, de tijd tussen het ‘lossere’ leven en het ‘volwassen’ bestaan, zo voelt het voor haar. Ze begint binnenkort aan een master in Tilburg, met een stage bij Philips die veel van haar zal vragen.
Daphne is inmiddels achter de bar vandaan gekomen en gaat op een stoeltje aan een cafétafel zitten. Om haar pols draagt ze een rood-wit-zwarte armband van gedraaide wol. „Van de moedertempel in Bali”, zegt ze. In januari haalde Daphne haar bachelordiploma in organisatie en management. Daarna maakte ze een reis door Indonesië en de Filippijnen. In Bali zocht ze een vriendin op die ze nog kent van de middelbare school en daar is gaan wonen om huisjes te verhuren. „Niks voor mij,” zegt Daphne. „Ik ben veel te gehecht aan hier.”
In de zomervakantie voelt Daphne zich rustig. Dan is ze in Zeeland en hoeft ze niet voortdurend heen en weer te reizen tussen familie, vrienden en studie. „De zomer is voor mij de tijd om op één plek te zijn. Ik heb een grote sociale batterij, maar soms heb ik rust nodig.” Vanavond eet ze bij haar ouders. Haar vader is fruitteler, haar moeder praktijkondersteuner bij een huisarts. „Mijn broer van 24 is lasser en woont nog thuis, maar misschien is dit wel de laatste zomer waarin we zo gemakkelijk met z’n vieren aan tafel zitten.” In augustus gaat ze nog een week naar Griekenland met haar vriendinnengroep. Vorig jaar was ze in Oeganda en Kenia, de komende jaren wil ze nog wel wat verre reizen maken. „Maar op een gegeven moment – misschien als ik een gezin heb – blijf ik dichterbij.”
Student Daphne Nieuwdorp (22) werkt de hele zomer in Café René in Zeeland, waar ze vandaan komt en haar familie woont.
Foto Wouter Van Vooren
Amersfoort Vathorst-De Laak
Gemiddeld inkomen per inkomensontvanger: 52.200 euro Koopwoningen: 64 procent Gemiddelde woningwaarde: 491.000 euro Grootste leeftijdsgroep: 30- tot 39-jarigen (29 procent)
„De meeste bezoekers ken ik”, zegt Anita Schreuder turend over de waterplas. De meneer die het water in duikt, komt vrijwel elke dag. „Even een rondje zwemmen en weer naar huis.” Het theekransje van vier dames aan de overkant is de visite van mevrouw Van Barlingen. „Zij staat hier al 54 jaar.” Het groepje jongemannen dat ligt te zonnen op het strandje: „Kwamen hier al met hun ouders”.
Overbos Recreatiepark is een natuurbad omringd door stacaravans en chalets met weelderige tuinen. Een verborgen vakantieparadijs tussen Landgoed Hoevelaken, het riviertje de Laak en nieuwbouwwijk Amersfoort-Vathorst. Te vinden pal aan de A28, vanaf station Vathorst over het fietspad net aan de andere kant van het viaduct.
Een idylle, en dat willen eigenaren Nico en Anita Schreuder graag zo houden. Vandaar het hek met pasjessysteem en geen losse verkoop. Alleen toegang voor abonnementhouders. Van de 125 plaatsen is 90 procent seizoenplaats, van 1 april tot 1 oktober. Een deel van de recreanten komt al vele jaren.
Op Overbos Recreatiepark geen anonimiteit en geen jongens en meisjes die rotzooi trappen. Hier draait het om de „dorpse” sfeer, zegt Schreuder. Mensen die elkaar nog kennen. Groeten. Een praatje maken. De camping als plek van rust in een snelle wereld. Haar schoonouders begonnen Overbos Recreatiepark in 1969 en eind jaren tachtig haakte Anita Schreuder aan. De waterplas is – zoals in heel Nederland – ontstaan uit een zandafgraving voor de aanleg van wegen en woningbouw. De eerste recreanten kwamen met vouwwagens. Daarna werden het caravans. Campers. Toen stacaravans. En nu vind je rondom het water ruime chalets met serres en weelderige tuinen, compleet met keuken, wasmachine en tv.
Anita Schreuder kent de meeste bezoekers die te gast zijn bij Overbos Recreatiepark bij Vathorst, waar ze eigenaar van is.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Een groot deel komt uit de directe omgeving. Amersfoort, Hoevelaken, Nijkerk, Utrecht, Bilthoven. En ja, Schreuder kent ook chaleteigenaren uit nieuwbouwwijk Vathorst, pal aan de andere kant van het viaduct. Genoeg wonen er op amper tien minuten rijden. In grote huizen. Met ruime tuinen. Alle luxe die je wenst. En toch zitten zij liever de hele zomer hier op de camping.
„Ik denk dat mensen optimaal willen genieten van hun vrije tijd”, zegt Schreuder. „Voor de prijs waarvoor je drie weken in Kroatië op vakantie kunt, zit je zes maanden op de camping.” En thuis, zegt ze, voelt toch anders. „Dan heb je altijd het idee dat je nog iets moet doen. Stofzuigen. Werk. Hier laten mensen dat los.”
Overbos Recreatiepark kende een dipje in de jaren negentig, toen veel Nederlanders liever naar het buitenland op vakantie gingen. Maar inmiddels is er voor de seizoensplekken een wachtlijst. Vooral sinds corona zijn mensen zo’n eigen plekje meer gaan waarderen. En ook de hitte in het buitenland speelt volgens Schreuder een rol. En dan maakt het de vakantiegangers niet eens meer uit dat je hier pal aan de snelweg zit en de vrachtwagens voorbij ziet razen. „Je went eraan”, zegt Schreuder. „En waar in Nederland is het nou nog wel echt stil?”