Drie boeken over Italië bewijzen opnieuw waarom het zo’n boeiend land is

Het conservatorium van Napels, het oudste van Italië, is in 1806 ontstaan uit vier kindertehuizen die bijna driehonderd jaar daarvoor in de stad waren gebouwd. Geen muziekscholen maar opvanghuizen waar wezen en kinderen uit arme families werden ‘bewaard’ (conservare). Ze kregen godsdienst- en muziekles en leerden een vak. Dat veel leerlingen toetraden tot het kerkkoor was een vanzelfsprekendheid. De conservatoria trokken in de loop van de zeventiende eeuw ook andere jongeren aan omdat het muziekonderwijs van hoge kwaliteit was. Nu studeren er zo’n 1200 studenten aan het Conservatorio di San Pietro a Majella, zoals het instituut voluit heet.

Miriam Bunnik, die eerder Koffiebars en carabinieri (2021) schreef, neemt Italiaanse muziekonderwerpen in verschillende steden als leidraad voor het nu verschenen Vivaldi en Volare. In een ander hoofdstuk over Napels stelt Bunnik zich de vraag wat muziek eigenlijk Napolitaans maakt. Is O sole mio, onder meer uitgevoerd door de beroemde Napolitaanse tenor Enrico Caruso (1873-1921) typisch Napolitaans? De muzikale eigenaar Giuseppe Schirone van de literaire lounge-bar Pin’8, vernoemd naar de Napolitaanse zanger Pino Daniele, legt het uit: op de piano speelt hij eerst een harmonische mineurtoonladder en dan de Napolitaanse: daarin wordt de b een bes, een klein verschil waardoor de muziek een stuk melancholischer wordt.

Vivaldi en Volare bestaat uit luchtige reportages; geen diepgaande beschouwingen maar leuke anekdotes en wetenswaardigheden maken er een enthousiast geheel van. Daaraan voegt Bunnik een uitgebreide speellijst toe met muziek die wordt behandeld in haar boek.

Feiten met een cultureel sausje

Voor meer algemene geschiedenis van Italië verscheen De kortste geschiedenis van Italië; een must-have voor wie zich aangetrokken voelt tot het Romeinse Rijk en een aanwinst voor wie de feiten met een cultureel sausje voorgeschoteld wil krijgen. De Canadese Ross King schreef al eerder zeer gedreven over Italiaanse, Franse en Canadese kunst en geschiedenis, zoals De koepel van Brunelleschi (2002) en De boekhandelaar van Florence (2021), over de boekhandelaar Vespasiano da Bisticci die zich verzette tegen de boekdrukkunst.


Lees ook

Een fascinerende biografie (●●●●●) over dé boekhandelaar in de hoogste kringen van Florence

Portret van Federico da Montefeltro, een klant van Vespasiano, en zijn zoon  Guidobaldo (ca. 1475, schilder betwist)

In vergelijking met die meesterwerken voelt De kortste geschiedenis als een tussendoortje. Toch leest het, net als zijn andere werken, uiterst soepel. King combineert jaartallen als een bevlogen schoolmeester feilloos met ultrakorte, prikkelende verhalen. Zijn we bijvoorbeeld aanbeland bij de Franse invasie in 1494 van koning Karel VIII (waar vertaler Pon Ruiter per ongeluk Karel VII van maakt, maar dat zij hem vergeven in de verder kundige vertaling) dan rekt Ross de feiten een beetje op. De Franse manschappen hadden zich door een maladie napolitaine, een soort syfilis waarschijnlijk, moeten terugtrekken en waren huiswaarts gegaan. Kort daarna wilde Karel opnieuw in de aanval gaan, maar nog voor vertrek van zijn Franse leger werd een kasteelongelukje hem fataal: hij stootte zijn hoofd tegen een balk in zijn kasteel in Amboise en overleed enkele uren later op 28-jarige leeftijd. In datzelfde kasteel is overigens een maquette gebouwd waarop deze niet zo slimme actie van de koning is te zien. Ook interessant, al schrijft Ross daar niet over, zijn de Tour des Minimes (de ruitertorens) van het kasteel, de torens met een diameter van 21 meter, die Karel VIII had laten aanleggen vanwege de tredenloze opgang voor ruiters naar het terras 40 meter daarboven. Waarom de paarden naar het terras gingen, is niet helemaal duidelijk, maar indrukwekkend is het wel. Dat Ross ook zijn brede kennis als kunsthistoricus inzet, maakt van De kortste geschiedenis van Italië een meer dan geslaagde aanvulling op zijn andere werk.

Literaire reisgids

Waar Bunnik haar muziekverhalen ophangt aan gesprekken met kenners, Ross meer dan drieduizend jaar in bijna driehonderd pagina’s verwerkt, levert historica Sandrina Bokhorst een literaire reisgids langs de vele prachten van Rome, zeer uitgebreid, soms wat langdradig. Wel doet zij er iets aardigs bij: ze laat de lezer steeds reflecteren over wat er in de oudheid in Rome verrees en vanuit welke perspectieven je dit kunt bekijken. Want wie in staat is van perspectief te wisselen ‘kan beter aansluiten bij zijn gesprekspartners en omgaan met complexe situaties’.

Hoe dan? Neem bijvoorbeeld het in de eerste eeuw na Christus in tien jaar – onder drie keizers – gebouwde Colosseum. Je kunt het zien als een pronkstuk van keizerlijk machtsvertoon (een beetje zoals Trump met zijn Tower in New York) of ernaar kijken met oog voor entertainment (stierengevechten of sportwedstrijden voor 50.000 toeschouwers). Maar je kunt het ook doen vanuit het perspectief van bijvoorbeeld duurzaamheid of mensenrechten. Vanuit die invalshoek houdt het Colosseum ons de spiegel voor dat sociale ongelijkheid van alle tijden is. ‘De principes van onze moderne entertainment-industrie werden haarfijn blootgelegd aan de hand van de spektakels in het Colosseum. De drijfveren van de mens bleken verontrustend herkenbaar. Gelukkig kun je aan het Colosseum ook zien dat verbeeldingskracht en outside the box-denken universele menselijke talenten zijn’, schrijft Bokhorst.

Er staan nog steeds talloze bogen van het Colosseum overeind. Al starend naar het ingenieuze dak boven het Centre Court van Wimbledon, intrigeert het dat de Romeinen een deel van het Colosseum ook al wisten te overdekken met een zogenaamd ‘velarium’ of ‘ingenieuze tentdak’ zoals Bokhorst het noemt: een canvas luifel boven de tribune. Het bestond uit verschillende stukken stof die omhooggetrokken moesten worden over 240 houten masten door middel van kabels die werden aangetrokken van buiten het Colosseum. Er waren naar schatting duizend matrozen van de Romeinse marine nodig om het scherm op te trekken. Buiten het Colosseum zouden zelfs nog enkele stenen met bevestigingsgaten voor de kabels te zien zijn, aldus Wikipedia. Maar of dat een bewijs is? Van een steen met een gat moet je misschien ook geen groter verhaal willen maken.