N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Publieke omroep Documentairemakers spreken zich sinds de verschijning van een NRC-artikel massaal uit over de in hun ogen geringe vergoeding voor hun werk. „Er is sprake van een uitknijpcultuur.”
Documentairemaker Walter Stokman vond het hoog tijd worden, en nu ziet hij het eindelijk gebeuren: een „opstand onder documentairemakers, die voortkomt uit jarenlang opgespaarde onvrede.” Aanvoerder is documentairemaker Monique Nolte, bekend van hitdocumentaire Het beste voor Kees (2014) over de autistische Kees Momma. Zij vertelde begin deze maand in NRC waarom zij haar vervolgdocumentaire Kees vliegt uit niet aan de publieke omroep maar aan streamingdienst Videoland (eigendom van RTL) verkocht. „Als maker binnen het publieke bestel kun je niet leven van het maken van documentaires”, zei Nolte. „Je verdient bijna niets, ook niet als de film een succes wordt.” Nolte kreeg bijval van vele makers. „Ik word sindsdien voor allerlei bijeenkomsten uitgenodigd om verder te praten over de beloning van documentairemakers”, zegt ze.
Beroepsvereniging Dutch Directors Guild organiseerde bijvoorbeeld een besloten bijeenkomst met Nolte in Het Ketelhuis, waar zo’n tachtig makers op af kwamen om te bespreken hoe hun positie kunnen verbeteren. Daar werd besloten een gezamenlijke brief aan de NPO te sturen.
Het was niet alleen Noltes verhaal dat de emmer deed overlopen, maar ook een citaat van Jelle Peter de Ruiter, hoofd documentaire van KRO-NCRV. „De NPO betaalt makers niet om iemand te volgen”, zei De Ruiter. „We betalen voor een film, niet voor persoonlijke betrokkenheid. En het is inderdaad zo dat je van documentaires maken niet kunt leven. Dat geldt zelfs voor beroemde makers als Heddy Honigmann. Iedereen doet er iets bij, het is geen fulltime baan.”
„Als mijn bloed ergens van ging koken dit weekend, was het de reactie van KRO-NCRV in dit stuk, vol dédain over het vak van documentairemaken”, schreef podcastmaker Maartje Duin in het weekend van 1 april op LinkedIn. Op datzelfde platform postte documentaire- en podcastmaker Eefje Blankevoort: „Helaas staat dit niet op zich, maar is het een breed gedeelde mening in omroepland en bij veel fondsen.” Blankevoort vervolgde haar post met een oproep: „Documentaire maken is geen hobby: betaal de makers naar behoren.”
Al snel reageerde De Ruiter op de commotie. „Als het NRC-interview een constructieve en brede discussie veroorzaakt over de positie van makers dan juich ik dat van harte toe”, schreef hij op LinkedIn. „Ik sta vierkant achter de makers”, aldus De Ruiter, die benadrukte wel degelijk te weten „hoe kwetsbaar de positie van freelance makers is”.
Uitknijpcultuur
„Het is goed dat het stuk zoveel ophef heeft veroorzaakt”, zegt tv-maker Tim den Besten, die zich in meerdere Instagramstories kwaad maakte over de uitspraken van De Ruiter. „Wat De Ruiter zegt, verwoordt een bepaalde mentaliteit in Hilversum en de frustratie daarover bij makers zit heel diep. Het is gewoon zo: veel makers moeten genoegen nemen met een veel te lage vergoeding, anders houdt het op. Dan ga je je programma gewoon niet maken. En je bent van de publieke omroep afhankelijk, dus dan ga je maar akkoord.” Monique Nolte is een klokkenluider, vindt Den Besten. „Zij durft de uitknijpcultuur in Hilversum aan te kaarten.”
„Je bent als documentairemaker bereid om heel veel voor niks te doen”, vertelt Niki Padidar, maker van de openingsfilm van documentairefestival IDFA in 2022: All You See. Ook zij besloot zich de afgelopen weken uit te spreken op sociale media. Een regisseur doet research, gaat langs bij hoofdpersonen, schrijft scripts, en ga zo maar door, zegt Padidar. „Juist die persoonlijke betrokkenheid bij een documentaire maakt dat je zwak staat in de onderhandeling over je beloning. Zo wordt dit systeem in stand gehouden. Makers krijgen vaak maar een klein deel van alle tijd die ze aan een film besteden betaald.”
Onbetaalde voorbereidingsfase
Bekende makers als Sunny Bergman en Frans Bromet herkennen het probleem. „Vorig jaar lag mijn inkomen op minimumniveau”, vertelt Bergman. „De dagprijs voor regisseurs is al in geen tijden gestegen, ondanks de inflatie. Dat leidt tot de vreemde situatie dat de regisseur vaak een lager dagloon verdient dan de camera- en geluidsmensen en editors.”
Een ander probleem is volgens Bergman dat de onbetaalde voorbereidingsfase lang duurt. „Een maker is zo gigantisch lang bezig voordat een project van de grond komt. Het maakt daarbij niet uit wat je staat van dienst is. Je moet in Hilversum door zoveel hoepels springen. Er gaat eindeloos veel tijd zitten in het schrijven van aanvragen voor fondsen. Dat is onbetaald werk en vaak gaat het project niet eens door. Ik pleit ervoor die voortrajecten drastisch te verkorten.”
Dat makers onderbetaald worden is waar, zegt ook documentairemaker Frans Bromet (Ere Zilveren Nipkowschijf 2017). „Je maakt veel meer uren dan je betaald krijgt. Je wil je film graag maken en zo goed mogelijk maken, dus wordt er misbruik van je gemaakt. En makers durven niks te zeggen, want die zijn afhankelijk van de omroep. Het is echt nieuw dat ze nu wél hun mond open doen.” In Hilversum is het lastig iets van de grond te krijgen, zegt ook Bromet. „Dus je bent telkens weer heel blij dat je iets mág maken. Maar als een omroep eenmaal ja zegt, wordt er een basisbedrag van meestal 35.000 euro geboden, voor het hele project. Dat is onvoldoende om een film van te financieren, dus een documentairemaker moet bijna altijd extra geld zoeken. Ik heb me daar vaak over verwonderd, want de publieke omroep noemt documentaire een speerpunt in de programmering. Bij sport hoeven ze toch ook geen aanvullende financiering te zoeken?”
Zelf heeft hij in het verleden veel films voor het minimale budget van, toen nog, 30.000 euro gemaakt, zegt Bromet. „Dat kan eigenlijk niet en ik heb dus ook wel geldzorgen gehad. Maar ik heb het gered door heel zuinig te zijn, elk dubbeltje om te draaien, zowel bij de begroting van mijn documentaires als ook privé.”
De magere beloning is des te kwalijker omdat makers vaak ook al hun rechten moeten afstaan aan de omroep, zegt Padidar. „Dat gaat over exploitatierechten maar ook over auteursrechten. Dus als je documentaire een succes wordt, zie je daar niets van terug, en heb je ook niks meer over je film te zeggen. Een omroep kan hem bijvoorbeeld aanpassen zonder jouw toestemming, of fragmenten voor een ander doeleinde gebruiken.”
Ondertussen is er nieuwe wetgeving in de maak, die van invloed kan zijn op het machtsonevenwicht tussen makers en publieke omroep. De coalitiepartijen willen dat Videodiensten als Netflix 5 procent van hun opbrengst moeten gaan investeren in producties van Nederlandse makelij. Dat betekent extra concurrentie voor de publieke omroep, zeggen makers als Nolte, die dus harder haar best zal moeten doen om makers aan zich te binden.
Gelijke beloning
De NPO besloot alleen schriftelijk te reageren op vragen van NRC. „Vanzelfsprekend hecht de NPO veel belang aan goede contracten en eerlijke tarieven voor alle makers die bijdragen aan alle mooie content voor de publieke omroep”, schreef een woordvoerder namens Caro van der Heide, genremanager documentaire. „Gelijke beloning en betaling zijn wat de NPO betreft daarbij het uitgangspunt, natuurlijk ook met het oog op het belang van een veilige werkomgeving.”
VPRO-hoofdredacteur Sarah Sylbing, zelf documentairemaker en bekend van de documentaireseries Schuldig en Klassen, wilde wel telefonisch reageren. „Natuurlijk hebben we bij de VPRO ook veel mee gekregen van de ophef”, zegt Sylbing. „De regisseurs zijn vaak de slechtst betaalde personen die meewerken aan een film. Het is oneerlijk dat makers zo weinig verdienen en we moeten als sector goed nadenken over hoe we dat beter kunnen regelen.”
Sylbing vindt dat er méér geld moet komen voor ontwikkeling. „Draaidagen worden meestal wel vergoed, het probleem zit meer bij al die voorbereidingsdagen. Daarvan zou een groter deel vergoed moeten worden. Ook spant de VPRO zich, als een project uitloopt, in om makers voor die onvoorziene draai- en montagedagen te betalen.”
Weinig bewegingsvrijheid
De makers die NRC voor dit verhaal sprak deelden ook andere klachten. Die gingen onder meer over het NPO Fonds, het fonds van de publieke omroep waar makers aanvullende financiering kunnen aanvragen. Daar zou je als documentairemaker al van tevoren je film tot in het kleinste detail moeten beschrijven, als in een scenario voor een fictiefilm. Terwijl dat nu juist lastig is binnen het genre documentaire.
Verder zien makers te weinig bewegingsvrijheid bij de omroepen en te veel macht bij de overkoepelende NPO. De macht over de budgetten in Hilversum zou bij een te klein clubje liggen, en de voorkeuren van die mensen zouden zwaarder wegen dan de ideeën van makers.
De makers hopen vooral dat alle ophef tot daadwerkelijke verandering zal leiden. „Persoonlijke betrokkenheid bij een personage of een onderwerp is essentieel om een goede documentaire te kunnen maken”, zegt Padidar. „De publieke omroep en de samenleving zijn gebaat bij die toewijding. En men hoeft echt niet álle tijd te betalen. Maar er zit nog veel tussen alle uren vergoeden, en hoe het nu is.”