Wie was Godfried Bomans? Biograaf Gé Vaartjes is er met Vleugelman overtuigend in geslaagd de gespleten figuur van de schrijver te verklaren. Hij was veruit de beroemdste schrijver van zijn tijd. Olijk en zwaarmoedig, pesterig en beminnelijk, dol op vrouwelijk schoon, vroeg oud en eeuwig jong, studentikoos en serieus, gezelschapsdier en eenzaat, rooms en anti-rooms. Bomans was een raadsel voor zichzelf en zijn directe omgeving. Een half jaar voor zijn overlijden, schrijft Bomans: ‘Ik ben wie ik ben, ik heb geen wrevel meer en genees van mijn wonden.’ De verdeeldheid was verdwenen, hij had vrede met zichzelf.
„Een Canadese vriendin schreef me via Facebook dat ze een geweldig boek had gelezen. The Hunger Games heette het, een fantasy-roman die nog niet in Nederland was verschenen. Ik was 17 en kon niet wachten het te lezen. Een paar maanden later was het zover, ik zie mezelf nog zitten met de Nederlandse vertaling op de bank van mijn ouders, in het hoekje waar ik altijd zat te lezen.
„Tot diep in de nacht heb ik doorgelezen, zo graag wilde ik weten hoe het boek afliep. Het dystopische Panem is onderverdeeld in twaalf districten. Elk jaar worden uit elk district twee kinderen geselecteerd, een jongen en een meisje, die tegen elkaar en de andere kinderen moeten vechten tot de dood. Allemaal ter vermaak van het Capitool. Het was gruwelijk en fascinerend tegelijk, met verrassende wendingen die me gegrepen hielden.
„Het intrigeerde me toen al hoe zeer je als lezer in het kamp kan zitten van de personages. Je wil graag dat de een wint, ook al betekent dit dat iemand anders moet sterven. Ook was ik onder de indruk van hoe sterk het vrouwelijk hoofdpersonage is. Katniss Ever-deen is niet amicaal, ze hoeft niet leuk gevonden te worden. Het bevoel me wel, dat vrouwelijke personages anders mocht zijn dan zacht en meegaand.
„Nu bij het herlezen was ik weer net zo gegrepen door het verhaal. Tegelijk merk je dat het voor Young Adults is geschreven. De zinnen zijn staccato opgeschreven. Literair gezien is het geen hoogstandje, maar dat maakt misschien niet uit. De boodschap in het boek blijft ook nu nog staan. Bijvoorbeeld hoe groot de rol van media is in onze beeldvorming. Ik denk niet dat de mensen uit het Capitool weten hoe het er echt aan toe gaat in de districten. Ze zien alleen wat hun voorgespiegeld wordt.
„Als 17-jarige haalde ik dat er niet uit, ik zat ook nog weinig op sociale media. Nu wordt je de hele dag gevoed door allerlei beelden, dat doet iets met je idee van hoe het er in de wereld aan toe gaat.
„The Hunger Games heeft de weg vrijgemaakt voor andere jonge fantasy-auteurs, waar ik zelf toe behoor. De schrijfstijl is toegankelijk, de gecreëerde wereld is net genoeg uitgewerkt om je betrokken te houden zonder overweldigend te zijn. Dit heeft mijn eigen schrijven zeker beïnvloed.
„Als auteur probeer ik de balans te vinden tussen de doorgewinterde fantasy-lezer en de romanlezer die misschien nog niet zo bekend is met magische elementen. Ik wil fantasy als genre graag meer op de kaart zetten.
„We lezen misschien wel veel fantasy in Nederland, maar het is allemaal internationaal georiënteerd. Soms gaat dat heel ver. Ik kreeg bijvoorbeeld de vraag van een Nederlandse volger op Instagram of mijn recent verschenen boek De laatste Ravendochter ook in het Engels vertaald zou worden. Ze las namelijk geen Nederlandse fantasy. Dat is pure gewenning, terwijl lezen in je moedertaal zo mooi kan zijn!
„Ook ik maak me daar wel eens schuldig aan; voor deze rubriek wilde ik The Hunger Games eerst in het Engels lezen. Toen heb ik mezelf streng toegesproken: toen ik 17 was, las ik de Nederlandse vertaling. Dat heb ik nu weer gedaan.”
Een parel. Een vis. Een bootje. De zee. Een novelle of kort prozaverhaal kan, met behulp van een paar eenvoudige elementen, een krachtige boodschap overbrengen. Dat geldt voor The Old Man and the Sea (1952), het beroemde verhaal van Ernest Hemingway over de bejaarde Cubaanse visser Santiago die, na 84 dagen geen vis te hebben gevangen, een gigantische marlijn aan de haak slaat. Santiago wil de vis op de markt verkopen, maar eenmaal koers gezet naar de kust, verliest hij zijn buit tijdens een uitputtende strijd met aanvallende haaien. Doodop bereikt hij het strand met slechts het karkas van de vis hangend aan de boot. Een eenvoudig verhaal met een simpele boodschap, althans, daar lijkt het op, want wat deze novelle zo sterk maakt, zijn de bredere thema’s die aan bod komen: het ontzag van de oude man voor de natuur, zijn armoede en belabberde maatschappelijke positie, het besef van zijn eigen nietigheid. Ze maken van dit eenvoudige verhaal een existentieel drama.
Een soortgelijke boodschap over bezit, verlies en de kwetsbare positie van de mens schuilt in De Parel, de novelle die John Steinbeck al in 1947 publiceerde. Gebaseerd op een oude Mexicaanse volksvertelling uit La Paz vertelt de Amerikaanse schrijver het verhaal van visser Kino, die samen met zijn vrouw Juana en baby Coyotito een eenvoudig bestaan leidt in een plaatsje aan de rand van de oceaan.
Bij aanvang van het verhaal heerst binnen het gezin volledige harmonie, iets wat Steinbeck samenvat in het ‘Lied van het Gezin’, een eeuwenoud liedje bestaande uit drie noten dat Juana zingt: „Alles smolt erin samen. Soms zwol het aan tot een adembenemend akkoord dat je bij de keel greep, zeggende: dit is veiligheid, dit is warmte, dit is het grote geheel.”
Maar dan slaat het noodlot toe: een schorpioen kruipt het hutje binnen en steekt met zijn angel de kleine Coyotito. In paniek rennen Kino en Juana met hun baby naar de plaatselijke dokter, die de inheemse bevolking minacht en, zonder betaling, weigert hulp te bieden. Reden voor Kino om met zijn kano erop uit te gaan in de hoop een parel te vinden die waardevol genoeg is om de behandeling van de arts te bekostigen. En dan gebeurt wat niet zou moeten gebeuren. Kino vindt de ‘Parel van de Wereld’. Een paradoxale gebeurtenis want in dit geluk (Kino begint meteen te dromen over wat dit fortuin hem zou kunnen opleveren) schuilt ook het kwaad. Hebzucht vult het hoofd van Kino en niet alleen zijn hoofd. Steinbeck vat het samen in een wonderschone zin: „Parel en mens versmolten met elkaar en er scheidde zich een vreemd, donker bezinksel af. Iedereen voelde zich plotseling verwant aan Kino’s parel en Kino’s parel sloop binnen in de dromen, bespiegelingen, plannen, toekomstdromen, wensen, behoeften, begeerten en verlangens van iedereen en slechts één mens stond hen in de weg en dat was Kino, zodat hij vreemd genoeg de vijand van iedereen werd.”
Inderdaad, daarna gaat het helemaal mis, inwoners dringen de woning van Kino binnen, een moord vindt plaats en het gezin vlucht de bergen in. Ook hier lijkt de moraal van het verhaal simpel: hebzucht leidt tot de ondergang. Het doet denken aan Jean-Jacques Rousseau’s Vertoog over de ongelijkheid, zijn essay uit 1755 waarin hij beschrijft hoe de mens uit zijn (fictieve) paradijselijke toestand – oftewel de natuurstaat – wordt ontrukt op het moment dat ‘de eerste mens’ een stuk land afbakent en dit ‘het zijne’ noemt. Bezit leidt tot ongelijke machtsverhoudingen, tot machtsmisbruik en oorlog.
Een simpel gegeven maar hoe vertel je dit ook op een eenvoudige manier zonder te vervallen in saaie theorieën? Daartoe dient het sprookje, het volksverhaal, maar dus ook, in het geval van Steinbeck of Hemingway, de novelle.
Neem deze zinnen, waarin Steinbeck de toekomstdromen van Kino schetst en tegelijkertijd aangeeft wat het betekent om in armoede te leven: „De schoonheid van de parel, die lag te flikkeren en te glanzen in het licht van het kaarsje, spon een bedrieglijk web om zijn brein. De parel was zo mooi en zo zacht en hij liet zijn eigen muziek horen – zijn muziek vol beloften en verrukking, zijn waarborg voor de toekomst, voor weelde en veiligheid. In zijn warme glans lag een belofte, een zwachtel tegen ziekten en een muur tegen beledigingen. Hij sloot de honger buiten.”
De minnaar (1984) is het beroemdste boek van Marguerite Duras en ook een van haar meest beknopte. Beperkt van omvang tenminste – niet als het gaat om de intensiteit en de resonantie van de vertelling. In slechts 84 pagina’s – in de recente vertaling van Kiki Coumans – weet Duras een wereld, een tijdperk en een jeugd op te roepen. „Er is geen boek waarnaar ik vaker terugkeer dan naar De minnaar„, schijft Connie Palmen in haar voorwoord bij de nieuwe vertaling. „Om het helemaal te herlezen of delen eruit, alinea’s, een paar zinnen.”
De minnaar is een mysterieuze tekst, die vermoedelijk altijd iets te raden zal overlaten. De verteller, een vrouw op leeftijd (laten we voor het gemak zeggen: Marguerite Duras) vertelt over de intensieve liefdesaffaire die ze als 15-jarig meisje had met een twaalf jaar oudere Chinese man in Saigon, de hoofdstad van de Franse kolonie Indochina, in de periode voor de Tweede Wereldoorlog.
Het meisje groeit op zonder geld, lijdt nog net geen honger; de Chinese jongeman is rijk. De affaire gaat in tegen elke geschreven en ongeschreven regel in de kolonie. Maar de moeder, een weduwe die zich moeizaam staande houdt met haar twee zoons en dochter, kijkt grotendeels discreet de andere kant op; wellicht biedt de man een kans op een ontsnapping uit de uitzichtloze armoede.
Duras schreef decennia eerder, in 1950, al een min of meer klassiek opgebouwde roman die was geïnspireerd op haar jeugdherinneringen: Een dam tegen de Stille Oceaan. In De minnaar pakt ze het heel anders aan. Model staat voor Duras niet zozeer een klassiek opgebouwd verhaal, maar fotografie. De vertelster stelt zich aan het begin van de roman de foto voor van het belangrijkste moment in haar jeugd, een foto die nooit is gemaakt, omdat niemand kon weten hoe belangrijk dat moment zou blijken te zijn: de eerste ontmoeting met de Chinese man op een veerboot.
Duras beschrijft vervolgens wat op die nooit gemaakte foto te zien zou zijn geweest en vergelijkt hem met de foto’s die wel van haar als meisje zijn gemaakt. Vandaar is het een kleine stap naar andere beelden, flarden en fragmenten van herinneringen. Ze maakt soms grote sprongen in de tijd, schakelt achteloos tussen herinneringen aan haar leven in Saigon en haar latere bestaan in Frankrijk; ze husselt ook de eerste en derde persoon (‘Het meisje’) door elkaar.
Voor de lezer is dat niet altijd gemakkelijk te volgen. Maar juist het gebrek aan transparantie creëert een wonderlijk soort intimiteit met de lezer. Duras schrijft: „Als niet iedere keer alles gereduceerd wordt tot één ding dat per definitie niet te benoemen is, is schrijven niets anders dan publiciteit.”
Duras vertelt niet zozeer wat ze zich herinnert van haar jeugd, want de betekenis van al die beelden, flarden en momenten staat allerminst vast; ze verhult in de tekst ook niet dat ze achter een bureau zit, dat ze schrijft. Zo vervaagt de grens tussen werkelijkheid en verbeelding. Daarin lijkt De minnaar op het andere grote succes in de carrière van Duras: haar scenario voor de film Hiroshima mon amour (1959).
Het meisje, de minnaar, de moeder en de broers lijken in bezit te zijn genomen door omstandigheden en krachten waar ze zelf nauwelijks vat op hebben. Maar er is geen sprake van eenzijdige romantisering of idealisering van een jeugd in een lang vervlogen wereld; laat staan van de koloniale verhoudingen. In tegendeel. De minnaar vertelt het verhaal van een trauma, én van geestelijke en lichamelijke bevrijding. In de duistere, sensuele en complexe beeldencollage van De minnaar zijn die elementen nauwelijks van elkaar te onderscheiden.