Directeur Oertijdmuseum: „Bleken we opeens een compleet nieuwe soort dinosaurus in ons bezit te hebben”

Het is druk in de achtertuin van René Fraaije (65). Met rondscharrelende parelhoenders, een tamme gans die luistert naar de naam Gijs en een pauw die luidkeels van zich laat horen. Maar óók met hun verre voorouders: de T. rex, de triceratops, de stegosaurus. Want hier in het Brabantse Boxtel, op een lap grond zo groot als zes voetbalvelden, heeft Fraaije de ultieme kinderdroom verwezenlijkt: een dinosaurusparadijs. Of, zoals het officieel heet: het Oertijdmuseum.

Tussen de bomen staan tientallen levensgrote dinoreplica’s en in de grote glazen hal van het museum is onder andere het skelet te zien van een 23 meter lange giraffatitan (ook wel bekend als de Afrikaanse brachiosaurus).

Zelf woont Fraaije met zijn vrouw in een bungalow bij de ingang.

Kom bij hem niet aan met het cliché dat dino’s alleen voor jongens zijn. „Ieder kind tussen de vier en twaalf heeft een dinosaurusfase”, zegt hij stellig. „Bij de een duurt die langer dan bij de ander, en in de puberteit zie je vaak een dipje. Maar bijna allemaal komen ze hier later weer terug. Soms meegesleept door hun eigen kinderen.”

Met enige regelmaat is Fraaije in het nieuws: zo bleek afgelopen najaar dat het museum een nog nooit eerder beschreven dinosaurus in de collectie heeft, die de naam Ardetosaurus viator kreeg. In 2019 overschreed het Oertijdmuseum voor het eerst de grens van 85.000 bezoekers; binnen een aantal jaar hoopt Fraaije op 100.000 te zitten – toch algauw eenvijfde van Naturalis in Leiden. „Een succesverhaal, zeker als je bedenkt waar we vandaan komen”, zegt hij. „Van een uit de hand gelopen hobby zijn we uitgegroeid tot internationale trekpleister – we hebben hier regelmatig mensen uit Duitsland en België. En dat zonder structurele overheidssubsidie.”

Twee sponsjes

In de schaduw van een reusachtige sequoia („zelf geplant als klein boompje, ruim een kwarteeuw geleden”) vertelt Fraaije over de plek waar het ooit begon: de grindgroeve in het Overijsselse Sibculo. „In 1971 waren we er op vakantie – mijn ouders, mijn zusje, mijn twee jongere broertjes en ik. Eigenlijk voor de hunebedden, maar toen we twee oudere dames voorovergebogen tussen het grind zagen scharrelen waren we direct gefascineerd. Ze zochten naar fossielen, zonder succes. Prompt vonden mijn zusje en ik wél allebei iets bijzonders.”

De twee sponsjes van zo’n 500 miljoen jaar oud die ze die dag mee naar huis namen, vormden het startschot voor de fossielenliefde van het gezin. „Vanaf dat moment gingen we elk jaar op vakantie naar een paleontologisch interessante bestemming. De Eifel, de Ardennen… De stelregel was: de ene dag cultuur opsnuiven, de andere dag de grond in.”

Foto Merlin Daleman

Langzamerhand groeide de gezinsverzameling: in de comfortabele leunstoelen in de woonkamer lagen reusachtige ammonieten – uitgestorven inktvisachtigen met opgerolde schelp – en de kasten in de slaapkamers barstten haast uit hun voegen van de fossielen. „In 1978, toen ik ging studeren, verhuisden mijn ouders vanuit Sint-Michielsgestel naar het in de buurt gelegen Gemonde. Daar, op het perceel van een afgebrande boerderij, was meer ruimte. De oude varkensstal van 30 bij 9 meter bouwden we om tot museum. Varkenskadavers en rotte kippeneieren eruit, versteende skeletten en dino-eieren erin. Alles maakten we zelf, inclusief de vitrinekasten.”

Het museum was elke eerste en derde zondag van de maand geopend van 12.00 tot 17.00 uur en kreeg de naam Ammonietenhoeve. „Dat zorgde aanvankelijk voor een misverstand. Buurtbewoners hadden in het woordenboek opgezocht wat ammonieten waren en lazen: aanhangers van de Egyptische god Ammon of Amon. Zij vreesden voor een sekte en vroegen voorzichtig wat we van plan waren… Toen we ze een rondleiding gaven, waren ze direct enthousiast.”

‘Oertijdvakanties’

In 1998 kocht Fraaije het terrein in Boxtel. „Het geld had ik na mijn studie bij elkaar gespaard als reisgids. Eigenlijk was het de bedoeling dat ik na mijn studie aardwetenschappen aan de slag zou gaan in de olie- en gaswinning, maar Shell en ik ontdekten al direct dat we niet voor elkaar gemaakt waren.” En dus had Fraaije een luxe touringcar gehuurd („met videorecorder én bar aan boord”) en organiseerde hij ‘oertijdvakanties’. „Overdag gingen we fossielen zoeken, ’s avonds vertelde ik over de geologische geschiedenis van het gebied. Zo ben ik in vijftien jaar vrijwel heel Europa doorgereisd, van de Provence tot Polen, van de Zuid-Engelse kust tot Cyprus. Tot ik uiteindelijk voldoende geld had om mijn droom te kunnen verwezenlijken.”

Tussen de yucca’s struikelde Maarten over iets dat de hoorn van een triceratops bleek

Het Oertijdmuseum opende de deuren op 3 april 1999 – voornoemde sequoia ging de grond in, waarmee Fraaije de tuin ook direct omvormde van maïsveld tot arboretum, met honderden bijzondere bomen en struiken. „In het begin waren we VVV, natuurmilieueducatiecentrum en museum ineen. Mijn vrouw en ik deden vrijwel alles zelf; per jaar trokken we zo’n 9.000 bezoekers. Door de jaren heen hebben we ons personeelsbestand kunnen uitbouwen tot zeventien fte, en bouwden we de grote glazen hal.” Ook kwamen er twee laboratoria (waar bezoekers zien hoe vrijwilligers achter glas dinosaurusbotten prepareren) en een dino-werkplaats (waar complete skeletten kunnen worden gemonteerd). Inmiddels is het museum voor Boxtel zo’n trekpleister dat er op diverse rotondes in de gemeente dino’s te zien zijn. Fraaije ontving eind 2023 vanwege zijn educatieve rol de Van Waterschoot Van der Gracht Penning (uitgereikt door het Koninklijk Nederlands Geologisch Mijnbouwkundig Genootschap) voor ‘uitzonderlijk verdienstelijke aardwetenschappers’.

Selfies met maiasaura

Tijd voor een rondje door de tuin. Kinderen nemen selfies met een maiasaura – een grote planteneter met een ‘eendensnavel’ – en kruipen in de opengesperde bek van een megalodon, de uitgestorven reuzenhaai die tot een paar miljoen jaar geleden de wereldzeeën domineerde. De grote beelden op het bosrijke perceel komen uit de Filippijnen, vertelt Fraaije. „De onderdelen worden in stukken aangeleverd per zeecontainer, en vervolgens zetten wij ze in elkaar. Je hebt ook kant-en-klare modellen, maar dan ben je voor één dino algauw het bedrag voor een mooie auto kwijt.” Her en der staan tussen de dino’s ook ‘jongere’ dieren, zoals de mammoet en de sabeltandtijger, die tot zo’n 10.000 jaar geleden leefden. „Maar ijstijddieren zijn bij bezoekers toch echt minder in trek.”

In de hal van het Oertijdmuseum hangt een potvisskelet.

Foto Merlin Daleman

Diverse volwassen mannelijke bezoekers hebben een Indiana Jones-achtige hoed op. Zelf draagt Fraaije er alleen een tijdens de jaarlijkse opgravingen in de VS. „Ideaal tegen de zon.” Ja, Wyoming – hij begint te stralen als hij erover vertelt. Waar het museum in het verleden grote dinoskeletten in bruikleen kreeg of afgietsels aanschafte, sloot Fraaije in 2023 vriendschap met Bob en Polly, eigenaren van een ranch in het oosten van Wyoming. „Ze hebben 120 vierkante kilometer terrein. Klein voor Amerikaanse begrippen, groot genoeg voor ons, want er liggen allerlei fossielen van rond de Krijt-Tertiairgrens.” Die grens vormt de overgang tussen de twee grote geologische tijdperken die zo’n 66 miljoen jaar geleden werd ingeluid door een gigantische meteorietinslag bij het Mexicaanse schiereiland Yucatan – die niet alleen het einde van de dinosauriërs inluidde maar ook van de ammonieten.

„Alles wat we op het terrein vinden, doneren ze aan ons museum. Ontzettend aardig. We mogen alleen geen gaten dieper dan drie meter graven, dan vallen de koeien erin. Maar als je weet hoe je zo’n landschap moet lezen, is dat diep zat. Vooral in droge rivierbeddingen kijken, daar vind je het meeste. Wat dat betreft is de bodem net het leven: je moet er alles uithalen wat erin zit.”

In de zomer van 2024 was het raak. Fraaije was naar Wyoming vertrokken met twee jonge wetenschappelijke collega’s van het Oertijdmuseum – promovendi Maarten de Rijke en Jonathan Wallaard – en stagiair Tom van der Linden. „Tussen de yucca’s struikelde Maarten over iets dat de hoorn van een triceratops bleek. Beter kon het niet, want uitgerekend de triceratopskop is het logo van ons museum.”

In tien dagen tijd groeven de vier de honderden kilo’s zware schedel op en brachten hem per truck naar hun hoofdkwartier: een voormalige winkel in auto-onderdelen in het stadje Lusk. „Dat onderkomen konden we kopen dankzij een gulle gift door een Nederlandse dame op leeftijd, Veronika. Dus als eerbetoon hebben we de schedel naar haar vernoemd.”

Photo Merlin Daleman

Per luchtpost kwam Veronika naar Nederland, veilig in gips verpakt. Nu wordt ze, beetje bij beetje, uur na uur, schoongepoetst in een van de twee prepareerlabs. In de schedel is nog precies te zien waar de bloedvaten liepen. Liefdevol wijst Fraaije op een oneffenheid. „Botwoekering. Dat trad op wanneer twee triceratopsen met elkaar vochten. Met die hoorns konden ze flinke klappen uitdelen.”

De vrijwilligers staan in de rij om hier te mogen werken, voegt hij toe. „Er is zelfs een wachtlijst. We hebben er nu zeventig – de jongste is 18, de oudste is de 90 gepasseerd.” Voordat ze in het lab aan de slag mogen, volgen de prepareervrijwilligers eerst een zesweekse cursus. „Ze beginnen met een krabbertje; als ze aanleg hebben mogen ze later ook boren of zandstralen.” Hij laat een half vrijgemaakt nestje oviraptoreieren zien. „Het gesteente eromheen is keihard. Daar heb je echt een goede boor voor nodig. Maar uiteindelijk hebben wij weer een mooi object voor in het museum erbij. Al verkopen we een deel van onze collectie ook aan verzamelaars, anders past het straks niet meer.” Zo staat in de Dinowerkplaats nu een schitterend skelet van een langnekdino, dat later dit jaar zal worden geveild. „40.000 manuren zitten daarin. Met de opbrengst hopen we onze nieuwbouw te bekostigen, want we blijven vooruit denken.” Investeren in de toekomst vindt Fraaije cruciaal. „Ook in wetenschappelijk talent. Het is doodzonde dat de opleiding aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam nu wordt geschrapt.”

Gauw door, naar de rest van de collectie. Zijn vrouw zou wachten met het eten, maar inmiddels is het al half zeven, anderhalf uur na sluitingstijd, ál te lang heeft hij niet meer. Dus: langs de oudst bekende miljoenpoot van Nederland („310 miljoen jaar oud”), langs de dinoveren in barnsteen, langs het nestje dino-eieren dat hij als student ooit zelf vond. („Weet je hoe je het verschil ziet tussen eieren van plantenetende en vleesetende dino’s? De eerste zijn rond, de tweede langwerpig.”) Langs het stuk schedel van de naar hem vernoemde walvis (Persufflatius renefraaiijeni), langs de vondst waarvoor wetenschappers van over de hele wereld naar het museum komen: een ammonietenschelp met een heremietkreeft erin.

En uiteraard ook langs de Ardetosaurus viator: het skelet dat lange tijd als diplodocus te boek stond. „Tot stagiair Tom van der Linden afgelopen najaar een paar belangrijke verschillen ontdekte, onder andere in de vorm van de dijbeenbotten. Toen bleken we dus opeens een compleet nieuwe soort in ons bezit te hebben!”

Op het eind houdt Fraaije nog even stil bij de vitrine met de twee fossiele sponsjes waarmee het ruim een halve eeuw geleden begon. Dan opent hij de deur achter de kassa – de toegang naar zijn huis – en roept naar zijn vrouw. „Over tien minuten ben ik er, schat!”

Foto Merlin Daleman