Dierenrecht: wat filosofie niet lukt, kan technologie wel verhelpen

Recensie

Boeken

Dierenfilosofie Filosofe Martha Nussbaum past haar bekende denkwijze toe op dieren – met resultaten die niet altijd overtuigen.

Illustratie Getty Images

Illustratie Getty Images


Ze maakte het zelf niet meer mee. Maar in april vorig jaar was wolaap Estrellita (‘Sterretje’) het eerste wilde dier ter wereld dat een rechtspersoon werd. Het aapje had 18 jaar als huisdier geleefd. De autoriteiten hadden het in een dierentuin geplaatst, omdat het in Ecuador verboden is wilde dieren als huisdier te houden. Maar in deze nieuwe, haar vreemde omgeving stierf Estrellita na korte tijd. De eigenaresse daagde de staat op grond van het habeas corpus-beginsel; Estrellita zou wederrechtelijk gevangen zijn gezet. De rechter gaf de eigenaresse gelijk, en tekende aan dat de rechten van Estrellita niet één keer maar twee keer waren geschonden. Niet alleen door de opsluiting, maar ook al toen ze als baby uit de jungle werd gehaald.

Ook elders proberen natuurbeschermers via rechtszaken te komen tot het toekennen van rechten aan individuele dieren. Pas als dieren echt partij zijn in de conflicten tussen mens en natuur, zo is de gedachte, brengt de mens het op werkelijk rekening te houden met hun belangen.

Geen moment te laat. Eerdere wetten en afspraken hebben niet voorkomen dat zo’n 41 procent van de amfibieën, 37 procent van haaien en roggen, 27 procent van de zoogdieren en 13 procent van de vogels met uitsterven wordt bedreigd volgens de gezaghebbende natuurbeschermingsorganisatie IUCN. Miljarden landbouw- en proefdieren leven ellendige, ultrakorte levens. Kan het toekennen van rechten aan dieren dit tij helpen keren? En dat in een wereld waarin wij de allesverstikkende soort zijn, een wereld waarin mensen standaard dieren en dierlijke producten eten en anderszins gebruiken, en een waarin dieren elkáár eten bovendien?

De Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum weet zeker van wel. Met het haar kenmerkende zelfvertrouwen stelt ze in haar onlangs verschenen Gerechtigheid voor dieren dat het tot nu toe enkel ontbroken heeft aan een ‘krachtige theoretische strategie om onrechtvaardigheid te diagnosticeren en passende remedies uit te dragen’. Nussbaums bekende capabiliteitsbenadering is die strategie, betoogt zij.

Vrijwaring en pijn

Die strategie, die zij met ontwikkelingseconoom Amartya Sen ontwikkelde in de jaren tachtig, komt er kort gezegd op neer dat de rechten van onderdrukte en gemarginaliseerde groepen niet gewaarborgd zijn met enkel vrijwaring van pijn en het voorzien in de primaire levensbehoeften. Een vol en waardig leven is er pas dan wanneer een mens ook zijn vaardigheden kan ontplooien en zijn verlangens na kan streven.

Er is, betoogt Nussbaum, gezien de huidige stand van de wetenschap geen reden meer om dieren met een bewustzijn te ontzeggen wat ook voor mensen geldt. Immers: ‘We zijn allen dieren, samen in deze wereld geworpen, strevend naar dingen die we nodig hebben en vaak gedwarsboomd in die poging.’ Teruggrijpend op het (Amerikaanse) verleden constateert ze dat we nu met onbegrip terugkijken op een wereld waarin zwarte mensen en vrouwen golden als bezit. Nu is het tijd voor dierenemancipatie.

Ruwweg de helft van haar boek wijdt Nussbaum aan een academische kritiek op het westerse filosofische denken over dieren tot nu toe, waarbij zij steeds benadrukt dat haar benadering superieur is. Maar haar denkwijze is zeker geen breuk met de traditie. Zij wijst de scala naturae, de joods-chistelijke traditie die mensen als de meest superieure dieren ziet, bijvoorbeeld af, maar stelt wel dat wij mensen vanwege onze dominantie en geschiedenis van wreedheid een ‘ereschuld’ hebben jegens dieren en verantwoordelijkheid dragen voor hun welzijn. Ze verwijt utilitaristen als Jeremy Bentham en Peter Singer een te beperkte opvatting omdat zij dieren alleen willen vrijwaren van lijden en pijn, en geen oog hebben voor de andere manieren waarop dieren een vervuld leven willen doormaken. Maar aan dezelfde utilitaristen ontleent ze de grens voor dierenrechten, die zij wil leggen bij dieren die blijk geven van een bewustzijn. Dat steeds duidelijker blijkt dat ook amfibieën en insecten verbluffende vermogens hebben, waarmee die grens achterhaald raakt, negeert ze.

Nussbaum brengt haar eigen benadering naar voren met een aplomb dat grenst aan zelfoverschatting. In het wetenschappelijk denken is immers al leidraad dat welzijn van dieren samenhangt met hun mogelijkheid natuurlijk gedrag te vertonen. Nussbaum levert nu de moraalfilosofische draperie om dit wetenschappelijk bouwwerk: niet-menselijke dieren staan veel dichter bij ons dan we eeuwen konden weten. Nu we dit weten, schept het ook verplichtingen. Jammer dat ze niet ingaat op het feit dat mensen de enige dieren zijn met een dubbele moraal.

Praktische uitwerking

Dan de praktische uitwerking. Dieren zouden, net als kinderen en wilsonbekwamen, vertegenwoordigers moeten krijgen die namens hen procesrecht zouden hebben. Nussbaum erkent zelf dat het grootste probleem bij bestaande dierbeschermingswetten handhaving is. Of die zou vereenvoudigen bij de juridische kluwens die zij aanbeveelt, is sterk de vraag. En van dierenplichten die tegenover rechten staan, kan evenmin veel sprake zijn, al schrijft Nussbaum schijnbaar bloedserieus dat honden, als zij eenmaal ‘actieve burgers’ zijn, moeten afleren ‘overal te poepen’ en ‘overlast te geven op luchthavens’.

Aan de grootste misstand ter wereld als het om dieren gaat, de veeteelt en de zuivel- en vleesconsumptie, maakt zij relatief weinig woorden vuil. De bio-industrie is onverenigbaar met de capabiliteitsbenadering en moet stoppen. In Nussbaums ogen is het probleem daarmee opgelost. Zij vestigt daarnaast haar hoop op vlees-zonder-dierenleed: kweekvlees zal het probleem van vlees eten uiteindelijk naar de geschiedenis verwijzen, verwacht zij. Hier is het niet de filosofie, maar de technologie die uitkomst kan bieden.


Lees ook dit interview over ethiek in de veehouderij

En wat als het gaat om predatie (dieren die dieren eten), het ultieme dierenrechtendilemma? Welnu, globaal gesproken is Martha Nussbaum er niet voor dat dieren elkaar verscheuren, de capabiliteitsbenadering kent de gazelle immers net zo’n pijnloze dood na een lang leven toe als de leeuw. Het hóeft ook niet per se, schrijft ze. Katten kunnen hun jachtinstinct toch ook botvieren op een speeltje? Kunnen tijgers dan geen bal krijgen om op te jagen, met daarin ‘humaan gedood vlees’?

Denkt Nussbaum echt dat predatie ook in het wild kan en moet stoppen? Zo ver gaat ze niet. Maar de mensheid moet predatie wel als een probleem gaan zien.

Dierenliefhebbers die in reservaten de natuur op zijn beloop willen laten, wijst ze vinnig terecht. Niet alleen domineert de mens de ‘wilde’ natuur compleet en bestaat deze dus niet meer, ook zijn prooidieren geknechte minderheden, van wie men de emancipatie moet toejuichen. ‘Zeggen dat het het lot van antilopen is om verscheurd te worden, is hetzelfde als zeggen dat het het lot van vrouwen is om verkracht te worden,’ schrijft ze. Het laat zien hoe slordig ook een beroemde filosofe in het vuur van haar betoog kan denken.

Het sterkst aan dit licht wereldvreemde en puur theoretische pleidooi is Nussbaums terugkerende verwoording van alles wat mensen met dieren delen. En waarin ze van hen verschillen. ‘Mensen zijn niet het sterkste of het snelste. Wel het kwaadaardigste. Geen enkel ander dier is zo verwaand over zijn eigen schoonheid. En tegelijk haat geen enkel ander dier zichzelf zo sterk en is het zozeer op de vlucht voor zichzelf.’