N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Wat maakt het leven de moeite waard? Socioloog en schrijver Dick Pels (75) schreef een autobiografie over zijn boot, de Nymphaea. „Ik heb ervaren dat dit schip dingen van mij vraagt die onontkoombaar zijn.”
In de open stuurstand, een lange dag varen in een ijskoude noordenwind. Hij is net terug uit Rotterdam, via de Lek, de sluis bij Vreeswijk en over het drukke Amsterdam-Rijnkanaal naar de Zoutkeetsgracht in Amsterdam, zijn vaste ligplaats. Zijn boot is te lang om daar te keren, dus als hij binnenkort opnieuw vertrekt, moet hij eerst achteruit.
De schipper heet Dick Pels en zijn schip Nymphaea. Hij is van 1948. En zij, want een schip is een zij, een stalen motorboot van dertig meter lengte die officieel een salonbakdekkruiser heet en in 1917 is gebouwd als plezierjacht voor de Rotterdamse reder Albert Goudriaan. Pels kocht het schip in 1978, maakte er zijn huis van en bracht het zoveel mogelijk terug in oude staat. Nymphaea: waterlelie.
Pels was in Rotterdam om in het Maritiem Museum zijn jongste boek te dopen: over de geschiedenis van de Nymphaea, die in Rotterdam haar thuishaven had tot de Duitsers haar in 1941 inpikten. Hij vlecht er ook de vele strengen van zijn eigen leven doorheen: zijn studie en docentschappen als socioloog in Amsterdam, Groningen en Londen, zijn jaren als directeur van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks. De wording van eerdere boeken, onder meer over Pim Fortuyn. De singer-songwriter die hij na zijn pensioen werd. En zijn leven aan boord met drie vrouwen, achtereenvolgens Renée, Aya en Baukje. „Maar het schip moest wel de hoofdrol blijven spelen”, zegt hij. Toch is de ondertitel ‘Autobiografie van een schip’ met opzet dubbelzinnig.
De rondleiding begint in de salon van de Nymphaea, met de originele panelen van Cuba-mahonie. Dan een luie wenteltrap naar beneden. De eigenaarskajuit, de kamers midscheeps waar Pels en zijn vrouw studeren en waar twee DAF-dieselmotoren listig zijn weggewerkt. En het lage achteronder waar het naar ijzer en olie ruikt en je de kabels ziet die de roeren bedienen.
Op de terugweg naar boven doet hij nog een deurtje open. „Dit was de hut van ‘tante’ Riet”, zegt Pels. „Zij was de gouvernante, maar ze was altijd overal bij, ook toen de kinderen allang uit huis waren.” In zijn boek speculeert hij over haar rol: ménage à trois, misschien iets tussen de twee vrouwen? Niemand kon – of wilde – het hem vertellen.
En dan zijn we terug in de salon, de tafel vol boeken: fictie, geschiedenis, politiek, poëzie en het boekje Motorziel, van zijn vriend Warna Oosterbaan, ook socioloog, die ook gelooft in een onscherpe grens tussen mensen en dingen.
In 2020 pleitte je nog bevlogen voor een fusie van PvdA en GroenLinks. Waarom schrijf je niet meer over politiek?
„Ik pleit al dertig jaar voor een progressieve combinatie, toen liefst met D66 erbij, maar dat is een rechtse niks-doen-partij geworden. Nederland stagneert. Alleen in het hoekje van de PvdA en GroenLinks is nog een beetje energie. Rutte houdt alles tegen of schuift het voor zich uit. De middenpartijen zijn dood of drijven af naar populisme. Ik had het gevoel dat ik daar alles wel over had gezegd.”
Hard werken aan mijn boot heeft me geholpen over wanhopige stemmingen heen te komen
„De andere reden”, zegt Pels, „is dat ik in een enorme depressie terechtkwam.” Over die jongste crisis, die anderhalf jaar duurde, schrijft hij niet. Wel dat al eerder zoiets gebeurde, in Londen. Vlak voor een conferentie die hij had georganiseerd „gooi ik alles neer, meld me ziek en vertrek halsoverkop naar Amsterdam”, schrijft hij. Daar stort hij zich op het werk aan zijn boot; „een vorm van therapie die me al eerder heeft geholpen over wanhopige stemmingen heen te komen.”
Hoe begon deze depressie?
„Na mijn pensioen in 2013 merkte ik dat ik geen ideeën meer had. Ik schreef nog wel, zoals een boekje over Europa, maar toen was het op. Daarna ben ik fanatiek muziek gaan maken. Er kwamen zomaar een hoop liedjes tevoorschijn en ik ben gaan optreden. Ik wilde drie cd’s maken en dat heb ik gedaan, met een vriend. Mijn held is Paul McCartney. Toen kwam corona en kon ik niet meer optreden. Niet erg; ik kon ook thuis aan mijn cd werken. Maar er kwamen ook geen ideeën meer voor nieuwe liedjes. Dat was eind 2021.
„En toen kwam 6 mei 2022 eraan: de twintigste verjaardag van de moord op Pim Fortuyn. Ik wist: dan gaan ze mijn boek uit 2003 erbij halen en moet ik er iets van vinden, daar werd ik bang van.”
Waarom?
„Ik kon geen behoorlijke zin meer schrijven, was totaal depressief. In januari dit jaar werd het nog erger. Ik ben op een zondag naar de eerste hulp gegaan en kreeg oxazepam, dat vlakt alles af, maar dan komen de angsten terug en moet je weer zo’n pil. Bizar, maar het hield ook opeens op toen ik valium kreeg. Daar word je wel suffer van, maar twee, drie weken later waren alle angsten weg. Ik werd opeens een enorme positivo. Baukje dacht: wat is dit, je lijkt wel 35 of zo. Ik bedacht ook weer projecten. De psychiater zei: waarom altijd groot? Je kunt toch kleine dingen doen, aan je boot klussen? Maar dat ging ook niet, omdat ik een pees in mijn schouder had gescheurd toen ik op het skateboard van mijn kleindochter was gaan staan, in mei vorig jaar. Ik was bijna opgelucht: hè hè, nu hóéf ik geen gitaar meer te spelen. In de psychiatrie heten zulke gedachten ‘ziektewinst’.”
In je boek over Fortuyn schrijf je over verwantschap, ‘mensen met een katholieke jeugd en een marxistisch verleden herkennen elkaar altijd’. Jullie paden kruisten elkaar in Groningen.
„Hij was een joyeuze, leuke man. Toen. We waren even oud en ik ben net als hij, maar veel later, ook uit de universiteit gestapt. Hij was wel rancuneus, meende recht te hebben op het hoogleraarschap.”
Ben jij ook een buitenstaander?
„Vroeger heb ik het gecultiveerd. Als anarchist, later marxist. In de studentenbeweging zagen we onszelf als collectieve buitenstaander: kinderen van de lagere middenklasse die de universiteit wilden veroveren. In de vakgroep sociologie was ik meer politiek en filosofisch geïnteresseerd, dat gaf ook spanning. Ik besloot in Groningen te gaan werken bij filosofie en daarna ben ik naar Londen gegaan, want ik mocht geen hoogleraar worden. Dat werd Jos de Beus, een vriend van mij, maar ik vond mezelf beter.”
Op een boot woon je ook een beetje buiten de maatschappij.
„Ja, kamperen. En altijd werk. Het smerige, harde werk met je handen heb ik altijd gewaardeerd. Lassen, timmeren. Ik bewonder het ambachtelijke.”
Je schrijft: ‘Ik woon in de boot, zij woont in mij’.
„Ja, de boot kocht mij.”
Je zag ‘een diffuus wenkend licht’, ‘alsof ze een ziel had’, schrijf je. Dat klinkt als een mystieke ervaring.
„Dat klopt. Al geloof ik er niet in. Het is iets wat je er zelf in projecteert. Ik zag natuurlijk dat dit een raar, uniek schip was. Ik woonde op een slechte etage en dit schip beloofde vrijheid en ruimte. Wat een illusie bleek. Het lekte, in de winter stond de sneeuw in het keukentje, alles bevroor. Het heeft een jaar gekost om het varend te krijgen: om naar de werf te gaan voor nog meer reparaties.”
Wat bedoel je met ‘projectie’?
„Iets roept in jezelf, maar het lijkt van buiten te komen. Maar het is verneukeratief als je denkt dat het alléén van buiten komt. Dat God jou roept, of het volk of zo. Thierry Baudet denkt dat. In werkelijkheid is het een wisselwerking. De mens blijft de baas over de dingen, maar de dingen doen wel van alles terug. Toen ik aan dit boek begon zei iemand: laat je boot zelf spreken, maar ik vind niet dat de dingen een stem hebben, dat is animisme. Ik heb wel ervaren dat dit schip dingen van mij vraagt die onontkoombaar zijn. Ook zodat ze niet zinkt. Al dat werk, daar moet je doorheen.”
Bij je eerste geliefde, Renée, leek de boot tussen jullie beiden gekomen te zijn.
„Dat is niet helemaal waar. Toen we elkaar ontmoetten was zij jong, achttien of negentien, en er was een flink leeftijdsverschil. En – dit is een sociologische opmerking – ik was eigenlijk verliefd op haar hele familie. Haar vader was hoogleraar sociologie in Leiden en haar moeder een bekende politicologe. Een bruisende familie, waar ik me thuis voelde, door werd opgetild. Ze studeerde sociologie, was mijn assistente. En toen wilde ze haar eigen weg gaan. Ze is altijd een goede vriendin gebleven. Ik was wel altijd jaloers op mannen met stoere bootvrouwen. Die kreeg ik nooit in mijn netje.”
Ik heb ervaren dat dit schip dingen van mij vraagt die onontkoombaar zijn
Intussen woont hij al bijna dertig jaar op de Nymphaea met Baukje Prins, een filosofe. Met haar ‘raakte het aan’, schrijft Pels, toen hij lesgaf in Groningen en zij er studeerde. Hij praat met trots over zijn dochter Zita, die nu in het Amsterdamse college zit als wethouder (Volkshuisvesting en Duurzaamheid) voor GroenLinks. „Ze is meer een doener dan ik.”
Je vond dat GroenLinks minder moest dromen en gretiger naar macht moest zijn, is dat nu zo?
„Ik vind dat Jesse Klaver het goed combineert. Ik vind hem kundig, maar hij raakt mij niet zo in het hart. Een Frans Timmermans zou dat wel doen en dat ik nu een PvdA’er noem, is toeval. De wetenschappelijke bureaus van de twee partijen snappen hoe je economische en groene standpunten kunt verenigen, maar op lokaal niveau is het aan het verbrokkelen.”
Je bepleitte destijds een ‘relativistische politiek’. Wat is dat?
„Democraten moeten erkennen dat er geen absolute waarheid is. Dat lijkt misschien strijdig met activisme, maar je hoeft de waarheid niet in pacht te hebben om de straat op te gaan. Het blijft wel een probleem: democraten moeten altijd vechten met één hand op rug gebonden; ze mogen nooit zo erg worden als hun tegenstanders. Dat zie je ook in Oekraïne. Je moet altijd opkomen voor dat verschil in beschavingsniveau, al ben je dan wel eerst in het nadeel.”
Extinction Rebellion is toch ook buiten de politiek een uitweg in activisme zoeken?
„Ik vind het sympathiek en ben ook in Den Haag op de A12 gaan zitten. En ik ben lid van Grootouders voor het Klimaat. Maar ook hier zie je nu af en toe het absolutisme.”
Blijven hangen in een academische loopbaan leidt tot tunnelvisie, en onderwaardering van zoiets als handenarbeid
Een van Pels’ liedjes heet ‘Crosspath’. Hij zingt: ‘Coming across my footsteps/ In a journey to the past/ Wondering who I was/ When I was passing through here last/ Wondering who I will be/ When I will pass through here again […]. Met zijn schip bezoekt hij graag plaatsen waar het vroeger al eens is geweest: Veere – toen een kunstenaarskolonie die de artistiek geïnteresseerde Goudriaan aansprak, Den Briel, Urk, Terschelling, havenstadjes aan de IJssel. Op zulke ‘kruispaden’ vaart de Nympaea ‘door haar eigen silhouet’, schrijft hij.
Pels: „In Rotterdam gebeurde het weer, in de Veerhaven, ooit haar thuis. Er valt iets samen, een soort déjà vu. Dat gevoel kun je ook vooruit projecteren. Kom ik hier ooit terug? Wil ik dat? Ik ben 75, ik denk daar over na.”
Een bedevaart naar jezelf?
„Ja. In Londen ga ik ook altijd terug naar vaste plekken. Even naar Turners schilderij van een onttakeld zeilschip kijken dat door een stoomboot naar de sloop wordt gesleept, The Fighting Temeraire. Even fietsen langs de Theems, wat ik zondagochtend altijd deed. Rituelen. Het is een soort bidden, denk ik.”
Maakt dat het leven de moeite waard?
„Ik weet weer wat ik in de afgelopen rottijd eigenlijk ook wel wist: de liefde voor mijn partner, mijn dochter en mijn (bonus)kleinkinderen. En de zin en de moed om niet in één ding te blijven hangen, zoals een academische loopbaan, want dat leidt tot tunnelvisie en ook tot onderwaardering voor zoiets als handenarbeid. Ik wil de baas zijn over mijn eigen tijd zodat ik van spel kan wisselen. Per saldo heb ik dat te weinig gedaan, vind ik.”
Je schrijft dat de Nymphaea ooit zonder jou verder zal varen in de tijd.
„Ik ben maar een passant. Ik hoop dat een jonger iemand met dezelfde intenties haar haar verder wil dragen, als ik het niet meer kan. Gelukkig heb ik geen steile trap hier, dus ik ga nog even door met The Iron Lady.”