Er is onder Nederlandse taalkundigen enige opwinding ontstaan over een zin die uit de mond van Connie Palmen werd opgetekend, in een recent interview in de Volkskrant. Palmen zei, over de veronderstelde eenzaamheid van Ischa Meijer: „Een vorm van eenzaamheid, die het resultaat is van ergens graag bij hadden willen horen en dat dat niet is gelukt, om welke reden dan ook.”
Ze gebruikte een verleden tijd van de infinitief (‘hadden’), wat in het Nederlands officieel niet kan. Maar blijkbaar gebeurt het soms toch. Sommige lezers vonden de zin van Palmen gek, anderen niet. De meeste lezers viel het niet eens op. Dat is opmerkelijk. Twee taalkundigen, Ronny Boogaart en Henk Wolf, schreven er vervolgens uitgebreid over, op neerlandistiek.nl.
„Het blijkt, als je ernaar zoekt, vaker te gebeuren”, zegt Boogaart. Hij vond bijvoorbeeld: ‘1 op de 10 jongeren zegt dat ze relaties alleen maar digitaal aangaan en 1 op de 5 zegt dat wel te zouden willen.’ ‘Zouden’ is hier ook weer zo’n infinitief in de verleden tijd. Als Boogaart dit gewoon toevallig ergens gelezen had, was hem dat misschien niet eens opgevallen, zegt hij. „Het klinkt heel natuurlijk, dat ‘wel te zouden willen’. En het is ook duidelijk wat het wil uitdrukken: iets voorzichtigs, iets hypothetisch. ‘Zullen’ werkt niet in deze zin.”
Hij vond op internet allerlei voorbeelden met ‘hadden’, ‘zouden’ en ‘waren’. „Die drie, daar gaat het om.” Een voorbeeld met ‘waren’ is: ‘Na eerst op achterstand te waren gekomen, bogen Jari Litmanen en Patrick Kluivert de stand om in een overwinning.’ „Het gaat telkens om zinnen, zinsconstructies, waarin een infinief nodig is, maar in alle gevallen die ik vond past de gewone infinitief niet goed.”
Het had kunnen gebeuren
Infinitieven zijn per definitie neutraal qua tijd, maar door de vorm die ze hebben associeer je ze soms, blijkbaar, met een tegenwoordige tijd. Er is soms de behoefte om in die infinitief toch een verleden tijd uit te drukken, ook al kan dat eigenlijk niet.
„Een hiaat in de grammatica van het Nederlands”, zegt Boogaart. In de zin van Connie Palmen, en in veel andere zinnen met zo’n infinief in de verleden tijd, is die verleden tijd de vorm, maar niet de betekenis. De betekenis is dat het hypothetisch is: het had kunnen gebeuren, maar het is niet gebeurd. Of, zoals dat grammaticaal heet: een irrealis. „Natuurlijk zijn er mensen die deze zinnen gewoon fout vinden”, zegt Boogaart. En als je het fout noemt, hoef je er niet meer over na te denken.
„Maar als taalkundige kijk ik meer: hoe klinkt dat voor mij? En: waarom gebeurt dit?” Zou het niet gewoon een contaminatie kunnen zijn? Dat je twee verschillende constructies per ongeluk met elkaar vermengt. Een contaminatie van ‘dat ze ergens bij hadden willen horen’ met ‘ergens bij hebben willen horen’? Boogaart: „Het kan inderdaad zijn dat zoiets zo ontstaat. Dat je de zin begint met een constructie met ‘dat’, maar halverwege de zin overgaat op een constructie met ‘te’.
Henk Wolf, de andere taalkundige die hierover geschreven heeft, zegt: „We komen dankzij deze zin van Connie Palmen weer iets meer te weten over de grammatica van het Nederlands. Het is iets wat nergens beschreven stond. Je zou kunnen denken dat we inmiddels alles wel weten, maar nee.”
Ook in andere talen
Er is een wetenschappelijke beschrijving van de grammatica van het Nederlands die zeven dikke boekdelen omvat. Daarin wordt dit verschijnsel nergens genoemd. Wolf: „Het is niet zomaar een verspreking hè. Ik vind het vooral psychologisch interessant. We dachten altijd dat er twee typen werkwoordsvormen waren. Vormen met tempus: die kun je in de tegenwoordige of de verleden tijd zetten. En vormen zonder tempus: de infinitief, de gebiedende wijs, de deelwoorden. Maar blijkbaar is het toch niet zo simpel. Blijkbaar is er bij zo’n infinitief soms ook behoefte aan een verleden tijd.”
Wolf vond ook voorbeelden van dit verschijnsel in de ons omringende talen. In het Duits: ‘Du hast überhaupt nichts zu möchten.’ ‘Möchten’ is de verleden tijd van ‘mögen’. In het Engels: ‘We are sorry to should have deemed it right to publish it.’ Allemaal van die zinnen waar een deel van de lezers gemakkelijk overheen leest.
Al langer is bekend dat ook de gebiedende wijs een heel enkele keer in de verleden tijd gezet kan worden: ‘Had dan ook niet zo hard gereden!’ ‘Was dan op tijd naar huis gegaan!’ Die (zeldzame) vormen staan inmiddels al wel in de Nederlandse grammatica’s vermeld. En ook van het deelwoord kom je op internet heel sporadisch voorbeelden tegen in de verleden tijd, al zijn die wel heel opvallend en behoorlijk gek: ‘Ik heb er toen mee rond gelopen dachtend dat t allemaal normaal was.’ ‘Luna is in augustus bij ons komen wonen, niet wistend dat onze Lizzie ziek was, maar spijt hebben we er absoluut niet van.’
Het kan zijn dat de schrijvers het hier als grap doen, als een soort stijlfiguur dus. Wolf wijst erop dat je dit alleen kunt doen met sterke werkwoorden: werkwoorden waarin in de verleden tijd de stam (de klinker daarin) verandert. ‘Denkend’, ‘dachtend’. ‘Wetend’, ‘wistend’. Maar van ‘fietsend’ ‘fietstend’ maken, dat kan echt niet, ook niet als grap of stijlfiguur.