Deze Deense prachtroman leest als poëzie: elke zin doet ertoe

Asta werkt aan haar tweede boek, tot de geschiedenis zich opdringt en een geheim uit haar studententijd haar pen overneemt. De afwikkeling van dit verborgen verleden is waar het om draait in De A van Asta, de tweede roman van de Kopenhaagse Tine Høeg (1985), die direct in de Deense bestsellerlijst belandde. Het boek won de Edvard P. Prisen, werd genomineerd voor de Dublin Literary Award 2024 en ook de slag naar het theater is al gemaakt. Nu is de Nederlandse vertaling verschenen.

De roman schakelt tussen het heden en het verleden. In het heden wordt Asta opgevoerd die als schrijver optreedt, aan het daten is en optrekt met haar beste vriendin Mai met haar zoontje Bertram. Ze schrijft een roman over de (werkelijk bestaande) Poolse portretkunstenaar Lysander Milo, die in een cementfabriek werkte tot hij op 23-jarige leeftijd verdween, met achterlating van honderd cementen bustes in de kelder van de fabriek, gemodelleerd naar de werknemers. In het verleden, lezen we, voegde Asta zich als student bij een groep medestudenten – onder wie Mai – in een groezelig studentenhuis, waar leuzen als ‘Rise and shine’ en ‘Wij zijn het antwoord op de crisis’ op keukenkastjes en deuren stonden. Daar leerde ze ook August kennen, student geneeskunde, haar huisgenoot en de vriend van Mai. Asta en August deelden zelfgeschreven poëzie met elkaar, maar hun contact raakte beladen, er broeide iets.

De reden voor dit opgerakelde verleden: een uitnodiging voor een herdenkingsbijeenkomst voor August, die is overleden aan een hartkwaal. Langzaam en secuur wordt de relatie die Asta onderhield met August helder. Ze tast haar studententijd af om de geschiedenis te vangen in een verhaal. Haar zogenaamde ‘betonboek’ stokt, omdat dit verhaal alles overneemt, ze raakt bevangen door dit nieuwe manuscript, dat ‘ontluikt, leeft en groeit’.

Het verhaal dat we lezen raakt in een loop wanneer de lezer een zin die Asta opschrijft herkent als de zin waar deze roman mee begon. Moeten we dan stellen dat we de roman lezen die zij ter plekke schrijft en zich Tine Høeg heeft toegeëigend? De spanning neemt met deze geheimzinnigheid toe: is de roman een biecht, een verklaring, een gedeeld verhaal? En wat is er eigenlijk voorgevallen tussen Asta en August? Enerzijds lijkt Asta door gewetenswroeging haar vriendin Mai eindelijk te willen inlichten over wat er destijds gespeeld heeft en anderzijds wil ze de verborgen geschiedenis als materiaal gebruiken voor een roman.

Zo ontstaat er een interessant spanningsveld, tussen een biecht en schrijfmateriaal, tussen vriendin en schrijver. Uiteindelijk toont Asta zich als de verteller van een verhaal dat ze gefictionaliseerd heeft: ze schrijft in een berichtje dat ze anders zou moeten heten, iets met een A, Anna of Asta. Deze metalagen laten de lezer voelen dat we iets lezen wat actief gemaakt wordt.

Emotioneel intelligent

De kern van de roman is simpel maar prachtig, of juist prachtig in zijn eenvoud. Het gaat over leven in een verhaal, in een geheim. Dat geheim blijkt an sich relatief onschuldig. De roman toont zich hier emotioneel intelligent: hoe er met schuld omgegaan wordt, is minstens zo afhankelijk van de persoon die de schuld draagt als van de omvang van de misstap zelf. Vervolgens komt het ware inzicht, over hoe Asta in relatie tot August voor het eerst echt iets voor een ander voelde, hoe ze uit de tent gelokt werd en uiteindelijk schrijver durfde te zijn, en in die rol ruimte voor zichzelf kon claimen.

Maar deze geweldig subtiele afwikkeling is niet de enige reden waarom dit boek zo’n bijzondere leeservaring biedt. Dat is de vorm. De roman volgt duidelijk haar eigen regels: na elke zin volgt een witregel, er is weinig interpunctie en er zijn geen hoofdstukken. De tekst geeft een geloofwaardige indruk van de manier waarop gedachten werken: vaak zonder duiding wie er spreekt, zonder interpunctie, snel en trefzeker genoteerd. Ook is een deel van de bladzijden ongenummerd – al valt daar geen methode in te ontdekken. De markeringen van sommige zinnen is dat wel: dit zijn appberichten die zonder verdere duiding (zoals afzender of datum) worden weergegeven.

Doordat de zinnen door wit omringd worden, raken ze geladen. Je leest ze zoals je poëzie leest: elk woord is gewogen, er staat alleen wat er moet staan, geen zin is overbodig. Zo concentreert het verhaal zich: het is siroop in plaats van limonade. Er ontstaat een prettige balans tussen deze zinnen en de witregels. Het effect is dat er soepele gaten vallen in het verhaal, waarbij de auteur lijkt te zeggen: vertrouw me maar, volg me maar.

De context geeft suggesties voor de interpretatie van de stiltes: is het een moment van aarzeling of overdenking, voordat een nieuwe gedachte gestalte krijgt? Raakt het moment hier beladen? Staat het wit simpelweg voor het verstrijken van tijd? Ook in de stiltes spreekt de verteller – en dat is precies wat hier heel goed lukt. Niet alles hoeft uitgetekend te worden om het toch voor je te zien. Misschien juist niet: door weg te laten, wordt de verbeelding aangewakkerd. Met weinig woorden wordt er een rijke wereld opgetrokken, waarin je als lezer moeiteloos meebeweegt.

Afbladderende nagellak

Het is ontzettend makkelijk om hartstochtelijk van dit boek en verteller Asta te gaan houden. De roman is opvallend bescheiden, in de luchtige vorm en in het karakter van verteller Asta. Zo beschrijft ze dat ze een brood bakt, dat ze, nadat het uit de oven komt, warm in een theedoek gerold, wiegt als een baby. Ze kan bovenmatig genieten van de kleinste dingen, zoals zoute stengels die ze in de supermarkt verkopen, die zo goed gaan bij koude wijn (‘ik moet bijna huilen / wat een prachtige en simpele uitvinding’). Wanneer ze zich naar een televisiestudio haast en bij de visagist in de stoel zit, toont ze een innemende oprechtheid: ‘en het werkt ook gigabevrijdend / om over een ander te schrijven zeg ik // om volledig uit je eigen hoofd te komen // ik ben mooi als ze klaar is / ik lijk helemaal niet op mezelf’.

De roman staat vol ijzersterke zinnen, zoals: ‘mijn gynaecoloog heeft altijd afbladderende nagellak’ – een schijnbaar betekenisloos detail dat de bijzonder opmerkzame Asta onthoudt, dat bovendien een humoristisch pragmatisch beeld suggereert: de nagellak die het telkens aflegt tegen inwendige onderzoeken. In de observaties is regelmatig vermakelijk ongemak te vinden.

Gedurende de roman bevrijdt de verteller zich van een lang verborgen geheim, niet alleen voor haar vriendin, maar vooral voor zichzelf. Door dit verhaal te vertellen, leert ze de lijnen zien in haar ontwikkeling, wie en wat in de roerige studententijd haar vormde. De manier waarop Høeg haar verteller aan het woord laat is bijzonder in overstemming met de introverte persoon die Asta is en het verhaal dat ze te vertellen heeft. Een plot hoeft niet groot te zijn om zijn belang te tonen, een bladzijde hoeft niet vol te raken om rijke beelden op te roepen. Dit is een roman die durft, en daarmee een pleidooi voor wat een roman mag zijn.