Deze ambitieuze roman is Groundhog Day op z’n Deens, maar dan ernstiger van toon

Recensie Boeken

Solvej Balle De tijd is stil komen te staan, in deze bejubelde Deense roman. Elke ochtend opnieuw is het 18 november.

Foto Tim Morrill

De enige keer dat deze krant een volwaardige bespreking wijdde aan een werk van Solvej Balle (1962) ging het onder andere over het opmerkelijke vocabulaire van de Deense schrijfster. In het korsetstrak getitelde Volgens de wet – Vier vertellingen over de mens uit 1996 kwam je woorden tegen als ‘microbioptica’, ‘corticaalchemigrafie’ en ‘onvolledigheidstheorema’s’. We zijn inmiddels vijfentwintig jaar verder, maar Balle gooit het soms nog steeds over deze voor de romankunst wat ongebruikelijke (want wetenschappelijke) boeg en laat ze Tara Selter, het hoofdpersonage in Over de berekening van ruimte, piekeren over ‘een golf van mentale incongruentie’, ‘theses en antitheses’, ‘paratactische opvattingen’, ‘variabele chronometrie’ en ‘beschrijvingen van temporele fracturen en chronotoxische recursie’. En dit allemaal in één enkele zin.

Maar eerlijk is eerlijk, Selter is dan ook nogal wat overkomen: de tijd is stil komen te staan. Dat wil zeggen: háár tijd is stil komen te staan, ze raakt maar niet los – ‘bevrijd’, ga je al snel denken – van die ene 18de november. Een dag waarop ze heel gewone dingen deed (een zakenreisje, het aanschaffen van een paar bijzondere boeken), maar die dus de blauwdruk wordt voor alle dagen die volgen; elke ochtend opnieuw is het weer 18 november. Een beetje als in Groundhog Day met Bill Murray dus, al is de toon in Balles vertelling een stuk ernstiger.

Verlegen alleen-staan

De nadruk ligt vooral op Tara’s relatie met Thomas, die ondermijnd wordt door Tara’s verblijf in de tijdlus. Iedere morgen opnieuw vertelt ze hem dat ze al precies weet wat er zal gaan gebeuren. Langzaam maar zeker raken de twee van elkaar verwijderd, gaat Tara zich voor hem verstoppen, alsof ze zich schaamt voor haar toestand van alwetende stilstand. Dit voelt bij Balle heel aannemelijk, alsof dat inderdaad is waar dit ‘uit de tijd vallen’, om een zinnetje van David Grossman te lenen, in resulteert: een verlegen alleen-staan. Tijd, geleefde tijd, kan alleen maar gedeelde tijd zijn. Je verwacht het eerst niet met zo’n thema, maar Balles boek schuurt dus eerder aan tegen Daniel Defoes loner Robinson Crusoë dan tegen het madeleines-soppen van Proust.

Ik begon te lezen in deze roman vanwege de ambitie erachter – dit boek is nog maar het eerste deel van een zevendelige cyclus – en de lof die het ten deel viel: de eerste drie delen werden onlangs onderscheiden met de Literatuurprijs van de Noordse Raad, een prijs die in Scandinavië geldt als de belangrijkste literaire onderscheiding na de Nobelprijs. Wie zich baseert op alleen het eerste deel snapt de lof nog niet volledig. Het is evident dat Balle met haar vondst ‘iets te pakken heeft’, namelijk iets als een grootse metafoor die het westerse leven van nu in zekere zin illustreert: de afbraak van direct sociaal contact, een mespuntje coronapandemie wellicht. Maar de logistiek van de roman bevindt zich nu nog wel erg op de voorgrond. Bij monde van Tara blijft Balle maar uitleggen wat er nu eigenlijk gebeurd is of gebeurd kan zijn met die tijd, waardoor de roman een wat stug en ook onzeker karakter krijgt en je toch vooral hoopt dat Tara zich in de volgende delen wat meer onder de mensen zal moeten begeven.

Daar heeft het nu overigens nog niet de schijn van. In een poging haar isolement te doorbreken zoekt Tara haar geluk in het contact met de maan en andere hemellichamen, het zwerk afspeurend met een telescoop. Wie weet vindt ze daar iets naar haar gading, en wie weet lezen we de rest van de cyclus in dat licht: de mens die wel een beetje klaar is op aarde en die dagdroomt van een toekomst op een andere planeet.

Lees ook: Hoe benut je de beperkte tijd op aarde goed? Een zoektocht