Trekkers toeteren. Megafoons versterken boze stemmen op een boerenkar. Ongeveer tweehonderd boeren en burgers trotseren woensdag de kou voor het provinciehuis in Arnhem en laten blijken dat ze „klaar” zijn met de wolf. Ze snakken naar maatregelen. „Moeten we wachten tot de wolf een kind opeet?” vraag boer Jaap van de Heg uit Barneveld zich af. Eensgezind zijn actievoerders in hun afschuw van „zelfbenoemde wolvendeskundigen” die „nog nooit een opengereten schaap hebben gezien” en hun weerzin tegen stedelingen die menen dat de wolven ruimte moeten krijgen en dat plattelanders zich moeten aanpassen.
„Nederland is te klein voor dit roofdier”, stelt de Drentse boer Jos Ubels, bestuurslid van actiegroep Farmers Defence Force, wiens dieren ook „tot vier keer toe” aangevallen zijn door wolven. De politiek doet naar zijn mening onvoldoende. „De wolf is de prijs die wij moeten betalen voor het groene imago van politici”, roept hij. „Schrap de wolf van de lijst van beschermde dieren.”
De wolf is een heel intelligent dier, maar juist daarom levensgevaarlijk.
Ook anderen doen hun verhaal. Acht jaar geleden kwam de „droom” uit van Jolanda van de Pol uit het buurtschap Huinen van een „heerlijk buitenleven met onze honden en schapen”. De droom „verandert langzamerhand in een nachtmerrie”, vertelt ze. „De ooien en lammeren zitten veilig binnen, maar het geblèr klinkt ver en kan wolven aantrekken. Zijn wij nog veilig op ons eigen erf?” Ook om haar honden maakt ze zich zorgen. „Wandelen in de bossen durven we niet meer na meerdere confrontaties tussen honden en wolven. Het voelt alsof we onze vrijheid en gevoel van veiligheid kwijt zijn.”
Het relaas van Jolanda van de Pol is een van de vele op de Markt in Arnhem, voor een mistige Eusebiuskerk. Verhalen over boeren die van hun partners niet meer op de fiets naar hun landerijen mogen rijden. Kinderen die door hun ouders per auto naar school worden gebracht, uit angst voor confrontaties met een roedel wolven. „Mensen zijn bang”, zegt BBB-senator Eric Kemperman, lid van Provinciale Staten in Gelderland, en initiatiefnemer van een spoeddebat in Arnhem. „Laatst stond een man in mijn dorp met nota bene zijn blindengeleidehond tegenover een wolf.” De angst zit diep, ook bij Jolanda van de Pol. „Ik hou mijn hart vast voor de komende jaren, waarin het aantal wolven enorm zal toenemen en ze steeds brutaler worden. De wolf is een heel intelligent dier, maar juist daarom levensgevaarlijk.”
De boerenorganisaties Agractie, LTO Noord en Farmers Defence Force vragen aandacht voor de impact van de wolf op het platteland. Ze zijn het niet eens met het beleid tegen de wolf van de provincie. Foto Sem van der Wal De boerenorganisaties Agractie, LTO Noord en Farmers Defence Force vragen aandacht voor de impact van de wolf op het platteland. Ze zijn het niet eens met het beleid tegen de wolf van de provincie.Foto Sem van der Wal De boerenorganisaties Agractie, LTO Noord en Farmers Defence Force vragen aandacht voor de impact van de wolf op het platteland. Ze zijn het niet eens met het beleid tegen de wolf van de provincie. Foto Sem van der Wal De boerenorganisaties Agractie, LTO Noord en Farmers Defence Force vragen aandacht voor de impact van de wolf op het platteland. Ze zijn het niet eens met het beleid tegen de wolf van de provincie. Foto Sem van der Wal
Bengaalse tijger
Gelderland telt acht van de elf bekende roedels wolven in Nederland, en mag zich volgens sommigen dan wel verheugen in de terugkeer van een eerder verdwenen dier, maar ervaart er ook de schaduwkanten van. Deze nadelen krijgen in Gelderland langzamerhand de meeste aandacht. In het spoeddebat dient BBB samen met SGP een motie in onder de titel ‘De maat is vol, weg met de wolf’ die zowaar met een ruime meerderheid in de Staten wordt aangenomen.
BBB-initiatiefnemer Kemperman: „Te vaak wordt het narratief van de natuurbescherming gevolgd. Stel dat er op dit moment een Bengaalse tijger uit een dierenpark ontsnapt en door het centrum van een stad loopt. Wat gaan we dan doen? Het handboek natuurbescherming erbij pakken om te zien wat er allemaal niet kan omdat het een zwaar beschermde diersoort is? Of ingrijpen? Wolven zijn niet meer schuw. Ze lopen over straten en pleinen, benaderen mensen, springen over hekken, bedreigen huisdieren, en grijpen vee.”
Wij gaan de wolf beheren, zodra de regelgeving is aangepast
Bij incidenten durven burgemeesters vaak niet te handelen omdat natuurbeschermingsregels dit verbieden, klaagt Kemperman. De vraag is of ze daar verkeerd aan doen. Het zijn, zo blijkt in het spoeddebat, toch echt de Europese en de landelijke politiek die bepalen of een wolf mag worden verjaagd of zelfs afgeschoten mag worden. „Wij gaan de wolf beheren”, stelt BBB-gedeputeerde Harold Zoet meermaals ferm. Om daar eveneens meermaals aan te moeten toevoegen: „Zodra de regelgeving is aangepast.”
‘Probleemwolven’
De status van de wolf zal binnen enkele maanden in de Europese Unie definitief verlaagd worden van ‘strikt beschermd’ naar ‘beschermd’, wat meer repressie mogelijk zal maken. En staatssecretaris Jean Rummenie (Landbouw en Natuur, BBB) lijkt te popelen om „probleemwolven” te kunnen elimineren als ze mens en vee blijvend bedreigen. Gedeputeerde Zoet belooft hard in te grijpen zodra dat juridisch mogelijk zal worden. „Ons beheerplan ligt klaar.”
De motie roept op onderzoek te doen naar de effectiviteit van „wolfwerende rasters”, want die is volgens velen niet groot; wolven springen er overheen – en die rasters hinderen ook „overige fauna”. Ook moet een „deskundig team” permanent inzetbaar zijn om burgemeesters bij te staan in geval van een calamiteit. Tenslotte moet gewerkt worden aan een „passende werkbare oplossing” voor „overlast veroorzakende wolven” zodra de „wettelijke kaders veranderen”. Maar dat alles doet BBB-gedeputeerde Zoet eigenlijk al, zodat er weinig verandert. „U heeft veel mensen blij gemaakt met een dode mus”, houdt PvdA-fractievoorzitter Jan Daenen de andere partijen voor. Ook de ChristenUnie heeft niet voor de motie gestemd. „De gedeputeerde heeft geen aanmoediging nodig voor dit beleid. Het debat en deze motie versterken alleen de onrust in de samenleving.”
Vermoeden van stroperij
Hoe dan ook; tegenover al het antiwolvengeweld steekt het enthousiasme over de terugkeer van de wolf iel af. Er wordt woensdag ook een motie ingediend die oproept om de handhaving te versterken op stroperij, want uit onderzoek van de Volkskrant is gebleken dat een kwart van de geregistreerde wolven in Nederland min of meer zoek is, en dus wellicht illegaal is afgeschoten. De motie haalde het niet. En gedeputeerde Zoet twijfelt er sterk aan of de wolven daadwerkelijk stiekem zijn afgeschoten.
Ook de organisatie die namens de twaalf provincies natuurbeleid uitvoert, Bij12, zou dat hebben ontkend. Klopt dat? „We houden niet bij waar de wolven die ooit in Nederland zijn waargenomen zich nu bevinden”, reageert per mail een woordvoerder. „Wij ontkennen niet dat er wolven zijn verdwenen; we hebben hier simpelweg geen informatie over, en kunnen stroperij dus ook niet uitsluiten.”
Lees ook
Duivelse tegenstander of mythische beschermer? Ook als cultureel symbool is de wolf weer terug
Tegen een stalen hek staan twee veldesdoorns van zo’n acht meter hoog. De loofbomen zijn maanden geleden uit de grond gehaald, maar onmiskenbaar leven ze nog – hun bladeren zijn sappig groen. Zo’n zes jaar hebben deze bomen op verschillende percelen met hun wortels in de grond gestaan. Buigbare scheutjes groeiden uit tot forse stammen; zaailingen werden metershoge bomen.
Afgelopen herfst, toen de kou de sapstromen van de bomen stillegde, groeven medewerkers van laanboomkweker Huverba ze uit. De wortels werden getrimd, de medewerkers pakten ze samen in een kluit en wikkelden die in kokosvezel.
Zo staan honderden soorten op het distributieterrein van Huverba te wachten op hun verkoop. Door een netwerk van slangetjes lopen druppels water de kluiten in. Zo blijven ze makkelijk nog twee jaar vitaal, als ze niet verkocht zijn gaan ze de grond weer in. „Die bomen gaan naar Londen”, zegt Derk van Dorland (37), commercieel directeur. Hij wijst op de veldesdoorns die tegen het hek staan.
Iedereen ziet dat bomen belangrijk zijn voor verkoeling en CO2-opname. Wat dat betreft verkoopt ons product zichzelf
Epicentrum
Huverba, begin twintigste eeuw opgericht door Van Dorlands overgrootvader, staat aan de rand van een dorp dat rustig het epicentrum van de laanboomkweek in Europa genoemd mag worden. In en rond het Gelderse Opheusden zijn ruim 160 boomkwekerijen. En ze doen goede zaken. De vraag naar laanbomen – bomen die langs wegen, in parken en op begraafplaatsen geplant worden – neemt toe. Steden willen vergroenen en particulieren willen onder een boom in hun tuin zitten. Met als gevolg dat Huverba elk jaar zo’n 15 procent méér bomen, struiken en ander groen verkoopt dan het jaar ervoor. „Dit jaar komt onze omzet denk ik uit tusssen de 23 en 24 miljoen euro”, zegt Van Dorland.
Opheusden ligt in de Neder-Betuwe tussen de Rijn en de Waal. Honderden jaren van overstromingen brachten hier slib mee, en dat maakte de bodem bijzonder vruchtbaar. „Begin vorige eeuw deed iedereen hier het boomkweken er zo’n beetje bij”, zegt Jerphaas Rustenhoven (43), operationeel manager bij het bedrijf.
Rustenhoven en Van Dorland drinken koffie in een kantoortje, in de ruimte naast hen zitten zo’n tien mensen achter schermen, met headsets op, te bellen. „Tijdens de wederopbouw kwam het laanboomkweken in een stroomversnelling”, vertelt Rustenhoven. „Uniek voor deze streek is dat alle bedrijven in de keten in één regio zitten”, zegt Rustenhoven. „De toeleverancier voor bamboestokken die naast kleine boompjes staan, zit hier om de hoek. En er is een boomkwekersopleiding in het dorp.”
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Om de laanboom perfect te krijgen, groeit hij langs een rechte bamboestok, en halen kwekers de zijtakjes van de stam.
Foto Dieuwertje Bravenboer
” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Om de laanboom perfect te krijgen, groeit hij langs een rechte bamboestok, en halen kwekers de zijtakjes van de stam.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="De blaadjes op de stam worden weggehaald om een nette kroon te krijgen.
Foto Dieuwertje Bravenboer
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="De blaadjes op de stam worden weggehaald om een nette kroon te krijgen.
De blaadjes op de stam worden weggehaald om een nette kroon te krijgen.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
In coronatijd veranderde de vraag fundamenteel. „Toen werd groen hot”, zegt Rustenhoven. Mensen konden hun huis niet uit en wilden beter zorgen voor hun leefomgeving. Daarnaast groeit de aandacht voor meer groen in steden en dorpen, zeggen de mannen. „Tien jaar geleden waren bomen en groen de sluitpost bij een plan voor een nieuwe wijk”, zegt directeur Van Dorland. „Als er geld overbleef, kwamen er een paar bomen. Daar komt een projectontwikkelaar nu niet meer mee weg. Dat is voor onze sector perfect. Iedereen ziet dat bomen belangrijk zijn voor verkoeling en CO2-opname. Wat dat betreft verkoopt ons product zichzelf.”
Tientallen boomkwekers
De mannen verlaten hun kantoor en stappen een modderig busje in. Ze rijden langs de Huverba-percelen die verspreid liggen over de streek. Onderweg passeren ze tientallen boomkwekers en honderden hectaren aan bomen. „Kijk: hier begint het allemaal”, zegt Van Dorland. Rustenhoven trapt hard op de rem, Van Dorland wijst naar een perceel met piepkleine plantjes – esdoorns – van een andere kweker. Dit zijn bomen die gezaaid worden bij de Belgische grens, legt hij uit. Na twee jaar gaan de kleine plantjes door naar een nieuwe kweker. En pas dan, als ze een jaar of vijf zijn, komen ze in Opheusden terecht.
Dan groeien ze nog zéker vijf jaar door voordat Huverba ze verkoopt. „We moeten dus vijf of tien jaar vooruitkijken en dan gokken wat gaat verkopen. En je gokt weleens mis”, zegt Van Dorland. „Op het moment dat de eikenprocessierups ging opspelen, stond de hele kwekerij hier vol met eiken. Dus kweken we honderden soorten.” Wel zijn er factoren waarmee een kweker rekening kan houden. Zo zet hun bedrijf meer in op klimaatbestendige soorten die goed tegen droogte kunnen.
Van Dorland zou graag zien dat gemeenten meer met kwekers samenwerken. „Gemeenten willen nu per se een bepaalde boom, die bijvoorbeeld 500 euro kost. Terwijl wij óók goede alternatieven hebben staan waar weinig vraag naar is. Die willen we ook voor 250 euro of 150 euro aanbieden.” Maar daar kiezen ze niet voor, zegt Van Dorland. „Terwijl ze prima op groen kunnen besparen.”
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Laanbomen op kluit die naar Londen worden gebracht.
Foto Dieuwertje Bravenboer
” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Laanbomen op kluit die naar Londen worden gebracht.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Bomen met kluit worden ingepakt in kokosvezels en bewaterd met een speciaal drainagesysteem.
Foto Dieuwertje Bravenboer
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Bomen met kluit worden ingepakt in kokosvezels en bewaterd met een speciaal drainagesysteem.
<figure aria-labelledby="figcaption-2" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Laanbomen op kluit bij boomkwekerij Huverba in Opheusden.
Foto Dieuwertje Bravenboer
” data-figure-id=”2″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Laanbomen op kluit bij boomkwekerij Huverba in Opheusden.
Bomen met kluit worden ingepakt in kokosvezels en bewaterd met een speciaal drainagesysteem.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Rustenhoven trapt het gaspedaal weer in en rijdt het busje naar een perceel met naaldbomen in rechte rijen. „De Pinus is mijn favoriet”, zegt Van Dorland. Hij laat op zijn telefoon een kunstig gesnoeid exemplaar uit eigen tuin zien. Dan stoppen de mannen bij een perceel met rijen kaarsrechte kerspruimen en bolesdoorns.
Misschien heb ik hem zelf nog gesnoeid. Dit doet wel zeer
Kwekers hebben één streven: perfectie. Een ideale laanboom heeft een kenmerkende kaarsrechte, kale stam, pas na twee meter beginnen de zijtakken. Om de boom perfect te krijgen, groeit hij langs een rechte bamboestok, en verwijderen de kwekers de zijtakjes van de stam. Van Dorland haalt ze met zijn hand van de kerspruimen. „We hebben er een missverkiezing van gemaakt”, zegt Rustenhoven.
Hij loopt over het laanboomperceel van de kerspruimen naar een rij moeraseiken en wijst op een van de stammen. „Deze is niet verkoopbaar, alleen omdat hij een paar plekjes heeft.” Rustenhoven krast met zijn sleutel in een van de donkere plekken. „Hij is helemaal gezond.” Toch eindigt deze boom hoogstwaarschijnlijk in de versnipperaar, samen met jaarlijks honderden bomen – puur vanwege schoonheidsfoutjes. „Een boom met een wond is hetzelfde als een meubelstuk met een kras: hij wordt minder waard”, zegt Van Dorland. Hij zucht. „Misschien heb ik hem een paar jaar geleden zelf nog gesnoeid. Dit doet wel zeer.”
„Overheden werken met voorwaarden waaraan een boom moet voldoen, een door hen aangekochte boom moet perfect zijn.” Van Dorland en Rustenhoven proberen zo’n boom altijd nog wel met korting te verkopen. „Deze zou ik misschien bij een mooie natuurbegraafplaats kwijt kunnen”, oppert Van Dorland, terwijl hij met zijn hand over de stam wrijft.
Lees ook
Meer bomen in de stad krijgen is zo gemakkelijk nog niet
Layla Alizadah (31) ontvluchtte Afghanistan op vierjarige leeftijd, samen met haar tante. Nu is zij een van de mensen die in de campagne ‘80 jaar vrijheid’ van het Nationaal Comité 4 en 5 mei vertellen wat vrijheid voor haar betekent: „Vrijheid is niet vanzelfsprekend. Bewaak het nu het er is.” Dat ze door het comité gevraagd is, ziet ze als een „grote eer”. Het is een kans om met Nederland te delen wat het onderwerp voor haar betekent.
Vrijheid zit ’m voor Alizadah in kleine dingen, vertelt ze op een terras in het centrum van Tilburg. „Vorige week fietste ik met mijn dochter door het bos. Ik dacht eerst: we moeten naar huis. Waarop ik mij realiseerde: dat hóéft niet. Ik sloeg linksaf en ging nog een kopje koffie drinken.”
Haar vlucht uit Kabul, de hoofdstad van Afghanistan, heeft haar kijk op vrijheid gevormd. „Ik besef maar al te goed dat als ik niet met mijn familie was gevlucht, ik nu gesluierd met zes kinderen in Afghanistan zou zitten. Het recht om te spreken wordt vrouwen daar ontnomen. Letterlijk: in het openbaar mogen vrouwen niet praten.”
Dat Alizadah uiteindelijk in Nederland terechtkwam, was nog niet vanzelfsprekend. Alizadahs moeder was nog hoogzwanger toen haar zwager, de broer van haar man, begin jaren negentig werd vermoord door Taliban-strijders. Het was de reden dat haar vader besloot: we moeten weg hier.
Veel weet Alizadah er niet van af, alleen dat haar oom en haar vader politiek actief waren. „Het zijn vragen die ik nog niet durf te stellen aan mijn familie, omdat het voor mij nog te pijnlijk is.”
Als ik niet met mijn familie was gevlucht, zou ik nu gesluierd met zes kinderen in Afghanistan zitten
Alizadah, pasgeboren, werd bij haar tante achtergelaten. Haar moeder, vader en acht zussen en broers vertrokken richting Rusland om vervolgens in Nederland asiel aan te vragen. Drie jaar later volgde Alizadah met haar tante.
Haar vluchtverleden heeft ervoor gezorgd dat Alizadah nu „alle kansen wil pakken die er zijn”. Naast haar werk als mede-eigenaar van een bedrijf dat onder andere opleidingen aanbiedt binnen de zorgsector, maakt ze haar eigen podcast, Nedercast. Hierin interviewt ze allerlei mensen, van politici tot economen. Zo spreekt ze met Klaas Knot, president van de Nederlandsche Bank, over de oplopende inflatie.
Ze vindt het maken van een podcast de ultieme vorm van vrijheid. „Dat ik al deze mensen kan interviewen, ongeacht hun titel en status, is een groot goed in Nederland.” Dat wil ze met deze podcast ook laten zien. „Alles wat ik nu doe is een ode aan Nederland. Ik ben dankbaar dat ik de vrijheid nu wél heb.”
Geen kind kunnen zijn
Alizadahs jeugd is gehuld in mysteries, of zoals ze het zelf verwoordt: „Het waren gradaties van complexe situaties.” Zo wist Alizadah tot haar tiende niet beter dan dat haar tante haar moeder was. „Dus toen wij asiel aanvroegen in Nederland, deed ze dat vermoedelijk ook als mijn moeder.” Net zoals naar haar vaders politieke verleden in Afghanistan, vraagt Alizadah nooit naar deze tijd. „Het is een zwaar onderwerp voor mij.”
Wel herinnert ze zich dat ze een andere achternaam kreeg, Popalzai, vermoedelijk de achternaam van haar tantes vriend, die ze ontmoette in het azc in Venlo, waar de twee geplaatst werden. Dat weet ze omdat Popalzai op haar zwemdiploma stond. „Ik kraste de naam door en verving het door Alizadah.”
Ik ben al blij dat ik aannames over mensen met een migratieachtergrond een beetje weg kan nemen
Ze herinnert zich haar eerste tien jaar in Nederland niet als een leven in vrijheid. Dit kwam door de thuissituatie van haar tante. Daar wil ze verder niet op ingaan. Ze zegt alleen: „Ik kon mij tot mijn tiende niet kind voelen.”
Of ze zich überhaupt ooit kind heeft gevoeld, is de vraag. „Ik kreeg steeds vaker last van nachtmerries. Ik werd schreeuwend en huilend wakker.” Het was voor haar moeilijk om goed om te gaan met leeftijdsgenoten „Zij werden boos als ze niet bij een vriendin mochten slapen. Ik werd daar gewoon jaloers van: had ik maar deze kleine problemen.”
Op haar tiende hoorde ze per ongeluk haar tante tegen iemand zeggen dat zij niet haar biologische moeder was. „De mensen van wie ik dacht dat dat mijn oom en tante waren, bleken juist mijn ouders te zijn.”
Een grote schok voor de tienjarige Alizadah, al nam ze het haar ouders nooit kwalijk. „Het vertrek uit Afghanistan is niet goed overdacht, een redelijk besluit kun je dan niet nemen.” Hoe haar biologische ouders het hebben geregeld weet ze niet, maar toen ze weer bij hen kon wonen, werd haar achternaam Alizadah.
Het waren haar biologische ouders die in haar eerste jaren in Nederland het enige lichtpuntje waren: „Zo nu en dan brachten ze mij zakken met snoep.” Of dat uit schuldgevoel was, weet ze niet. „Het is een van die vragen die ik nooit heb gesteld. Dat vind ik nog moeilijk.”
Lezen als uitvlucht
Ondanks een taalachterstand en de nodige trauma’s vond Alizadah haar uitweg in boeken. Vrienden had ze wel op school, maar ze sprak amper over haar verleden. Eén boek is haar altijd bijgebleven: De boeken van Amel, geschreven door Zohra Zarouali. Opeens kon ze zich vereenzelvigen met iemand: een meisje met een Marokkaanse achtergrond dat zich verscheurd voelt tussen haar Marokaanse gezin en haar Nederlandse vrienden.
Alizadah wist zichzelf te motiveren door te zeggen: „Ik wil niet dat mijn verdrietige jeugd betekent dat ik bij de pakken neer ga zitten.” Ze klom op van het vmbo naar havo en daarna naar het hbo, waar ze International Business and Management Studies deed in Breda.
Ze is dan ook trots op wat ze nu heeft bereikt: mede-eigenaar van een bedrijf én podcastmaker. In aanloop naar 5 mei deelt ze via sociale media haar boodschap, waar ze veel reacties krijgt van vrouwen met een migratieachtergrond die zich met haar kunnen identificeren. „Daar word ik heel blij van. Dan weet ik dat ik iets goeds doe.”
Maar ze krijgt ook reacties – „honderden, ik maak er screenshots van” – van mensen die zeggen: „Normaal heb ik het niet zo op mensen zoals jij, maar van jou, daar mogen er meer van zijn.”
Ze haalt haar schouders hierover op. „Ik ben al blij dat ik mensen positief kan beïnvloeden. Dat ik de aannames die ze hebben over mensen met een migratieachtergrond, een beetje weg kan nemen.”
Op 5 mei viert ze de bevrijding van Nederland, maar staat ze ook stil bij de Afghaanse vrouwen die die vrijheid op dit moment niet hebben. „Ik kan, denk ik, goed invoelen wat het belang is van vrijheid, en hoe fragiel het is. Dat moeten we niet vergeten.”
Tom Stoorvogel valt stil. Hij had zitten vertellen over de Tweede Wereldoorlog en trots gewezen naar de foto van zijn vader Leendert die in het kozijn staat. Die was commandant bij de marechaussee en staat op de foto strak in uniform, met borstelsnor en vriendelijke doch rechtschapen blik – maar toen hij onder Duits gezag kwam te vallen was hij weinig volgzaam gebleken. Hij had ook een foto van zijn oudste broer laten zien, geboren in 1918. Die had niet alleen dezelfde naam en innemende uitstraling als zijn vader, maar ook diens heldhaftigheid.
Als de vraag komt of hij het allemaal bewust heeft meegemaakt, worden z’n ogen nat en zijn stem hoger. Hele dagen, zegt hij, had hij tijdens de oorlog gebeden. „Lieve heertje, breng alstublieft mijn papa terug.” Hij slaat de handen voor zijn ogen. Het liet hem nooit meer los.
Stoorvogel (90) vertelt het aan de eettafel in zijn huis in het Zeeuws-Vlaamse Hulst. Hij is er al zo vaak over begonnen, de regionale krant kwam jaren terug al eens langs, de provinciale omroep maakte een korte documentaire en zelfs schrijver Tommy Wieringa reisde af naar Hulst. Nog geregeld zit hij aan de tafel te rommelen in de dozen en koffers vol brieven en documenten. Misschien, denkt hij soms, is hij er wel te veel mee bezig.
Of er gisteren visite kwam zal Tom Stoorvogel je niet meer kunnen zeggen. Maar over de oorlog weet hij alles nog precies te vertellen.
Tom Stoorvogel (90) uit Hulst. Foto Katrijn van Giel
‘Mooi is het nooit’
En het is daarom dat Marcel Janse (60) tegenover hem zit. Als kind speelde de Zeeuw met vriendjes in de bunkers bij Zoutelande. Ze vonden er oude kranten, kogels, soms zelfs een granaat. Dat is inmiddels allang opgeruimd hoor, hoewel hij laatst in de duinen nog kogels vond, met het kruit er nog in. Die bunkers voedden zijn interesse in wat de generatie van zijn ouders had meegemaakt, zoals ook hun verhalen hem boeiden. Zijn vader had gezien hoe een boerenschuur werd gebombardeerd en kreeg jaren later nog het gegil niet uit zijn hoofd.
Dus twijfelde Janse niet toen hem vorig jaar gevraagd werd de verhalen op te gaan tekenen van de laatste nog levende Zeeuwse ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog. Begin dit jaar deed hij daarvoor een oproep bij de Heemkundige Kring Walcheren. Kort daarop kwam hij met Stoorvogel in contact. U heeft, begint Janse het gesprek, oorlogsherinneringen die u met ons wil delen. Ja, zegt Stoorvogel, niet zulke mooie. Nee, zegt Janse, mooi is het nooit, oorlog.
Nederland viert dit weekend dat het tachtig jaar geleden werd bevrijd en herdenkt dat 85 jaar geleden de oorlog begon. Het aantal Nederlanders dat de Duitse inval nog bewust heeft meegemaakt omdat ze, laten we zeggen, toen minstens vijf jaar oud waren neemt rap af. Het zouden er, als je de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) erbij pakt, nog zo’n 137.000 moeten zijn. Een handjevol is nog geboren in de jaren twintig, tienduizenden werden geboren tot en met 1935. Dat zijn er ruim drie keer minder dan vijf jaar geleden, toen nog bijna een half miljoen Nederlanders het uitbreken van de oorlog bewust had meegemaakt. Over vijf jaar zullen het er volgens prognoses van het CBS minder dan vijftigduizend zijn. Over tien jaar nog een enkeling. Binnen vijftien jaar is de oorlogsgeneratie uitgestorven.
Als er een poosje een vrouw in huis komt, zeggen zijn ouders dat het een tante is
Zulke cijfers bevestigen slechts wat Pieter Trap al jaren weet: de tijd dringt. Hij plaatste in 2016 samen met zijn vriend Arjan een oproepje op Facebook. Waren er, vroegen ze, misschien mensen uit Ermelo en omgeving die hun oorlogsherinneringen wilden delen? Zoals het dan gaat: vrienden en kennissen liken de pagina en hebben een opa of oma die nog wel wat kan vertellen. De verhalen stroomden binnen.
Trap kwam in die jaren regelmatig bij ouderen thuis, voor de gemeente Harderwijk behandelde hij klachten over de publieke ruimte. Belde er iemand over losliggende stoeptegels of overhangende takken, dan ging hij vaak langs. Vroeg hij aan ouderen of ze er al lang woonden, dan kreeg hij niet zelden hun hele levensverhaal te horen. En misschien kwam het door zijn eigen interesse, maar veel gesprekken voerden al snel naar herinneringen aan de oorlogsjaren. Wat zonde, dacht hij, als al die verhalen mee het graf in gaan.
Toen na een half jaar ook veel reacties uit de rest van Nederland binnen kwamen, besloten ze het serieuzer aan te gaan pakken. Zo ontstond de Stichting Behoud Oorlogsherinneringen. Negen jaar later zijn er overal in het land vrijwilligers als Marcel Janse die aan keukentafels de verhalen aanhoren van de laatste Nederlanders die zelf bommen zagen vallen, Joden weggevoerd zagen worden of onderduikers hielpen. Die verhalen schrijven ze op en publiceren ze op een website. Het zijn er al honderden. En steeds als hij ze leest, denkt Trap: de boodschap van die mensen is ook nu nog belangrijk.
Tom Stoorvogel deelt zijn oorlogservaringen met Marcel Janse van de Stichting Behoud Oorlogsherinneringen. Foto Katrijn van Giel
Smeerlappen
Zijn ouders noemden Tom Stoorvogel, geboren op 23 december 1934, een iets te vroeg gekomen kerstkind, maar z’n broers waren veertien en zestien jaar ouder, dus hij weet wel beter. Het gezin woont in Harderwijk als de Duitsers binnenvallen, broer Leendert vecht nog vergeefs op de Grebbeberg. Kort daarop verhuist het gezin naar Hulst, waar Leendert senior als commandant van de marechaussee in de kazerne mag gaan wonen, net buiten de oude vesting. Hij gaat er vrijwel direct in het verzet tegen het nieuwe gezag, samen met zijn middelste zoon Joop.
Tom krijgt daar weinig van mee. Als er een poosje een vrouw in huis komt, zeggen zijn ouders dat het een tante is. Pas later komt hij erachter dat ze Joods is en ondergedoken zat – ze zal de oorlog uiteindelijk op een ander adres in Zeeland overleven.
Zo komen er in die jaren ook een stuk of zeven ‘ooms’ bij het gezin. Zij spreken een taal die Tom niet verstaat. Daar buiten de deur over praten kan niet, want o wee als de vijf NSB’ers die op de kazerne werken er iets van vernemen. Smeerlappen waren dat, vindt Tom. Daar had je er in de oorlog veel van.
Hele dagen had hij gebeden: ‘Lieve heertje, breng alstublieft mijn papa terug’
De ‘ooms’ zijn Britten. Voor het gemak noemt Stoorvogel ze „piloten”. Maar preciezer, zegt hij, is dat er tailgunners tussen zaten, navigatoren, en ja, ook piloten. Boven Zeeuws-Vlaanderen wordt hard gevochten tussen de Britten en Duitsers en af en toe vallen de verliezers ineens uit de lucht, soms wel met acht man tegelijk. De vraag is dan niet alleen of ze nog leven, maar ook wie ze als eerste bereikt – de Duitsers of de Zeeuwen. Op zijn motor rijdt broer Joop door heel het Land van Hulst, overall en spade in de zijspan. Omgekleed en wel levert hij de Britten thuis af. Daar krijgen ze een uniform van de marechaussee.
Vader Leendert brengt ze vervolgens in de zijspan de grens over, naar België. Bij de grensposten kennen ze de vriendelijke commandant die in uniform en met pistool op zak komt aanrijden. Het gaat goed, totdat het fout gaat.
Deserteur
Zoon Leendert is in Harderwijk blijven wonen en is daar in het verzet gegaan. Als er bij hem aangebeld wordt is hij, zegt Tom, zo lief om mensen onderdak te geven. Soms zijn het Joden. Maar in 1943 bellen er een „moffenmeid” en een Duitser aan, die als deserteur is gevlucht uit Amsterdam. Via Bergen op Zoom wordt hij met een bootje naar Terneuzen gevaren. Daar staat vader Leendert te wachten met de zijspan. Maar in Lille wordt de Duitser gepakt en lapt hij iedereen erbij.
Als de Duitsers kort daarop bij zoon Leendert binnenvallen treffen ze er ook nog Joodse onderduikers aan. Vader Leendert reist direct naar Harderwijk om zijn zoon te helpen, maar die is al verdwenen. Terug in Zeeland mist hij de laatste boot vanaf Hansweert terug naar Zeeuw-Vlaanderen.
De volgende ochtend, 30 augustus 1943, rammen twee officieren van de Sicherheitsdienst op de voordeur van de kazernewoning in Hulst. Als Toms moeder ziet dat er ook soldaten met mitrailleurs rondom het huis staan, vertelt ze geschrokken dat vader Leendert met de eerste boot in Walsoorden zal aankomen. Daar wordt hij gearresteerd.
Stoorvogel drinkt van zijn koffie. Soms schiet het ineens in z’n zij en verdomt hij God om de pijn (kun je, vraagt hij zich soms af, eigenlijk nog wel geloven in een God die toen het allemaal gebeurde geen vinger uitstak?). Dan vertrekt zijn gezicht, hij wacht even, en praat dan weer verder.
Wat u vertelt, zegt Marcel Janse, maakt heel veel indruk. Hij hoeft weinig vragen te stellen, hoogstens een enkele keer om Stoorvogel weer terug te brengen naar zijn verhaal. Hij doet dit, had hij eerder gezegd, omdat hij de plicht voelt de verhalen door te geven aan jongere generaties. Hij merkt het aan z’n kinderen, twee twintigers. Die zijn er al minder mee bezig. Maar hun vrijheid is „niet vanzelfsprekend”. Als hij op de grens van Oostenrijk en Italië langs graven uit de Eerste Wereldoorlog rijdt, denkt hij vaak: stel je voor dat je kinderen naar een oorlog moeten.
Bericht van het Rode Kruis over de broer van Tom Stoorvogel die in 1944 overleed in het kamp Bergen-Belsen. Foto Katrijn van Giel
Collectief geheugen
Er zijn in de menselijke geschiedenis veel oorlogen geweest waar hoogstens door de elites van die tijd wat over is vastgelegd. Dat zijn, zegt onderzoeker Irene Stengs van het Meertens Instituut, de verhalen geworden die we nu teruglezen over die oorlog. Maar bij de Tweede Wereldoorlog ligt dat anders. Daarvan bestaat ook een „geschiedschrijving van onderop”, en die is nog steeds aan de gang. Denk aan de dagboeken. Aan de archieven. Aan de beelden. Aan de boeken die maar gepubliceerd blijven worden. Aan de verhalen die grootouders hun kleinkinderen vertellen.
Samen vormen die verhalen het „collectieve geheugen”. Dat geheugen, zegt Stengs, zit niet in ons eigen hoofd, maar komt tot uitdrukking tijdens collectieve rituelen als de Nationale Herdenking op de Dam. Het delen van herinneringen is „een geritualiseerd onderdeel geworden van deze herdenkingscultuur”: kleinkinderen vertellen er de verhalen van hun grootouders. De geslotenheid van de eerste jaren na de oorlog heeft volgens Stengs plaatsgemaakt voor een verwachting dat mensen die de oorlog meemaakten, hun herinneringen delen.
Als hij door de tralies zijn oudste zoon ziet en aanroept mist de kogel van een Duitse bewaker hem maar net
Tom Stoorvogel opent een koffer en laat z’n vingers door een map gaan. Hier, zegt hij, dit zijn de brieven die m’n ouders aan elkaar schreven. Die werden gelezen door de censor van de gevangenis. Stonden er ineens Duitsers voor de deur omdat z’n ouders het over ‘Tommy’ hadden gehad en ze dachten dat er Britten ondergedoken waren. Daarna schreef z’n moeder over haar jongste zoon: „Met Benjamin gaat het goed.” Stonden er wéér Duitsers voor de deur, omdat ze dachten dat er Joden zaten.
In de gevangenis in het Brabantse Haren wordt Leendert senior vreselijk mishandeld. De enige keer dat Tom hem ziet is hij bont en blauw – gevallen, zegt z’n moeder. En als hij op een dag door de tralies zijn oudste zoon ziet en aanroept mist de kogel van een Duitse bewaker hem maar net. Het is de laatste keer dat senior junior ziet. Vader Leendert wordt in 1944 in Utrecht ter dood veroordeeld.
Er zijn daarna op straat in Hulst mensen die tegen Tom zeggen dat zijn vader al doodgeschoten is. Twee keer zelfs komt er een bericht dat de straf voltrokken zou zijn. Maar helemaal zeker weten ze het niet, waarom komt zo’n bericht twee keer? Zoals ze ook over het lot van Leendert junior weinig weten.
Die wordt, blijkt later, naar Neuengamme gedeporteerd, het netwerk van concentratiekampen nabij Hamburg. In die stad moet hij de lijken onder het puin van de bombardementen halen. Eten krijgen hij en de andere gevangenen amper. Na de oorlog zal een medegevangene verklaren dat hij er aan dysenterie is overleden. Vier jaar na de bevrijding is dat ook wat het Rode Kruis in een brief aan de familie laat weten.
In 1952 blijkt het toch anders te liggen. „Leendert”, schrijft het informatiebureau van het Rode Kruis, „is naar Bergen-Belsen overgebracht, alwaar hij op 23 november 1944 om 23.30 uur is overleden. Hoewel het voor mij niet aangenaam is U wederom aan het overlijden van Uw familielid te moeten herinneren, meende ik toch U bovenstaand bericht niet te mogen onthouden.”
De koninklijke onderscheiding van zijn vader in de vitrine van Tom Stoorvogel. Foto Katrijn van Giel
Klaprozen
Stoorvogel bladert verder, voor en om hem heen liggen stapels met mapjes, foto’s en documenten. Hij weet bij God niet wat hij met al die documenten moet doen. Zijn eigen zoon, ook Leendert geheten, overleed jong aan een hersentumor. Janse weet het wel: de Stichting Behoud Oorlogsherinneringen neemt het graag over, hij zal er nog contact over opnemen.
Zulke documenten maken de herinneringen tastbaar, vindt Pieter Trap van de stichting. Dat is „een van de sleutels om de geschiedenis levend te houden”. En om de „boodschap” van al die oorlogsverhalen door te vertellen. Wat is die boodschap? Trap: „Dat het bewaren van vrijheid bij jezelf begint en dat je een aandeel hebt in hoe je die vrijheid doorgeeft.”
Kan die boodschap nog overleven als de laatste ooggetuigen zijn overleden? Stengs van het Meertens Instituut begint over de Slag op het Merelveld in 1389. Die wordt, zegt ze, in Servië héél belangrijk gevonden en is belangrijk gemaakt nadat Joegoslavië uit elkaar viel: de dapperheid van de Serven in die slag voedt het idee van Servië als een bijzondere, nationale eenheid.
Of neem de wijze waarop de Eerste Wereldoorlog in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk herdacht wordt. Daar is het dé oorlog. Stengs: „De poppies, klaprozen die iedereen in Engeland draagt, worden gekoppeld aan activiteiten en gebeurtenissen in het nu.” Zo blijft het collectieve geheugen in stand én krijgt het nieuwe betekenis.
Haar punt is: als verhalen doorverteld worden en rituelen worden gekoppeld aan het heden, maakt het voor de herdenkingscultuur niet zo veel uit als alle ooggetuigen van een oorlog zijn overleden. De hele manier waarop de oorlog wordt herdacht heeft volgens Stengs al een „enorme dynamiek” meegemaakt: van zwijgen gaandeweg naar het delen van herinneringen. Pieter Trap van de stichting herkent dat. Ook de grote oorlogsmusea en het Nationaal Comité 4 en 5 mei, zegt hij, richten zich nu heel erg op het vastleggen van die herinneringen.
Op 10 mei 1945, exact vijf jaar na het bombardement van Rotterdam waarmee de bezetting werd beklonken, staat Leendert Stoorvogel senior ineens op de stoep in Hulst. De Amerikanen hadden het Duitse kamp waar hij zat bevrijd. Hij is veertig kilo lichter. In de cel heeft hij in gedachten zijn oorlogsverhaal op rijm gezet en hij kent alle 274 strofen nog uit z’n hoofd. Die liggen nu uitgetikt in een map op tafel. Voor zijn verzetswerk krijgt hij later een koninklijke onderscheiding. Die hangt bij Tom Stoorvogel in een vitrine. Hij ziet het elke dag als hij de trap afkomt.