Op het Centraal Station in Utrecht worden kiezers door middel van een expositie aangemoedigd te gaan stemmen op 15 maart.
Foto Mona van den Berg
De waterschappen blaken van zelfvertrouwen. Het bestaansrecht van deze oudste bestuurslaag van Nederland staat al lang niet meer ter discussie, zoals tot een jaar of tien geleden, toen het tweede kabinet Rutte nog van plan was de waterschappen te laten opgaan in vijf ‘landsdelen’. Integendeel: een ruime meerderheid van de Nederlanders lijkt in tijden van klimaatverandering maar al te zeer doordrongen van nut en noodzaak van deze ‘functionele democratie’ die zich uitsluitend richt op de omgang met water, als we recent onderzoek daarnaar in opdracht van de waterschappen mogen geloven.
Maandag verrichtten de waterschappen in Utrecht de aftrap voor de verkiezingen van hun besturen, over ruim een maand, tegelijk met de verkiezingen voor de Provinciale Staten. Voorzitter Rogier van der Sande van de Unie van Waterschappen, in het dagelijks leven dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van Rijnland, hoopt dat de opkomst die van vier jaar geleden overtreft. En die was met ruim 51 procent al hoger dan ooit. „En hoger dan de opkomst voor de gemeenteraadsverkiezingen”, laat Van der Sande fijntjes weten. Die was twee jaar geleden ruim 50 procent.
Wat waterschappen besluiten, gebeurt ook
Herman Havekes bijzonder hoogleraar decentraal waterbeheer
De waterschappen zijn niet alleen nuttig en noodzakelijk, ze zijn ook nog eens heel modern. Die stelling poneert althans Herman Havekes, bijzonder hoogleraar decentraal waterbeheer. „Het waterschap is de afgelopen decennia als het ware opnieuw uitgevonden.” Waren er in 1950 nog 2.647 waterschappen, nu zijn dat er nog 21. „Al die waterschappen waren reuze romantisch, maar veel gebeurde er niet.” Ook de verkiezingen zijn gemoderniseerd; je kunt niet meer stemmen op personen „die niemand kent” als die niet op een politieke lijst staan, en er komen meer plaatsen vrij voor gekozen leden door het schrappen van de ‘geborgde’ zetels voor bedrijven.
En nog iets, aldus Havekes: „Actueel is de zwakte van uitvoering van beleid door de politiek. Waterschappen zijn daar juist sterk in. Wat ze besluiten, gebeurt ook.”
Te kiezen valt er bij de waterschapsverkiezingen genoeg. In totaal doen er 4.667 kandidaten mee voor 255 partijen, en die verschillen aanzienlijk van mening: over hoe je bijvoorbeeld schade door bevers bestrijdt; over hoe ver het waterschap moet gaan bij het zuiveren van oppervlaktewater; en welke positie dat moet innemen als de politiek wil bouwen in gebieden die daar volgens waterbeheerders niet erg geschikt voor zijn.
Op 15 maart zijn er verkiezingen voor de besturen van de waterschappen. Vier jaar geleden ging ruim 51 procent van de kiezers stemmen. Foto Mona van den Berg
Maar het allermooiste is toch wel, aldus hoogleraar Havekes, tevens adviseur van de Unie van Waterschappen, dat ze elk jaar enkele miljarden euro’s aan belasting ophalen. Zodat de rijksoverheid niet steeds geld tekort komt en noodzakelijke investeringen in waterbeheer achterwege blijven. „Het buitenland is stikjaloers op ons.”
Die waterschapsbelasting kost burgers trouwens dit jaar ongeveer 8 tot 9 procent meer dan vorig jaar. Gezinnen met een eigen huis betalen gemiddeld 381 euro, een alleenstaande huurder gemiddeld 168 euro. Oorzaak van de stijging zijn vooral de hogere energieprijzen en de kosten van investeringen om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen.
Kijk, hier word ik minder gelukkig van.” Wijkbeheerder Werner (52) stapt met een dikke sleutelbos het halletje binnen van een appartementencomplex in het hart van Crooswijk en inspecteert de toegangsdeur. „Deze hoort niet zomaar open te gaan.” Hup, richting gemeenschappelijke binnenplaats, waar tussen de geparkeerde auto’s een bankstel is gedumpt – „waarom niet aangemeld bij het grofvuil?”. Wijzend naar de vele peuken op de grond: „Hangjongeren”.
In dienst van woningcorporatie Havensteder bezoekt Werner – „liever geen achternaam” – dagelijks zulke complexen. Eerst op Zuid, later in het centrum van Rotterdam en nu zo’n vijf jaar in Crooswijk, een vooroorlogse arbeiderswijk met veel armoede. Werner kent hier elke berging, elk portiek. En hij weet: je hebt overal huurders die vertikken het grofvuil aan te melden. Of het halletje volstouwen met fietsen, soms hele schoenenkasten, waardoor de nooddiensten er niet meer langs kunnen.
En dan bel je als wijkbeheerder even aan. ‘Goh, meneer, mevrouw… volgende keer graag 14010 bellen voor het grofvuil’. Of je plakt er een stickertje op. ‘Dit hoort hier niet thuis’. Zoals Werner ook stickertjes met een duimpje plakt als de boel piekfijn in de orde is: ‘Bedankt!’. En dan gelijk in alle brievenbussen een reep chocolade. Goed gedrag belonen. Want van 90 procent van de huurders – „je zou ’t bijna vergeten” – hoor je niets. Het is een kleine groep „die de aandacht vraagt”.
En ja, hij kent collega’s die geneigd zijn zo’n halletje direct te ontruimen. Maar als je er zes fietsen uitrukt „heb je met zes mensen ruzie”. En de weerstand die dat oproept, van spugen tot schelden, zelfs bedreiging, vindt Werner het niet waard. Hij is geen politieagent, maar sociaal wijkbeheerder, met de nadruk op sociáál. Liever gaat hij met huurders in gesprek.
Alleen: wat als in de gemeenschappelijke ruimte geen fietsen staan, maar… Werner wijst op een houten box in de hoek van het halletje, aan de binnenkant bekleed met isolatiemateriaal. Staat er óók al een tijdje. „De afzuiger van een wietplantage.”
Grote kans dat ergens in dit appartementencomplex, vier verdiepingen hoog, een kwekerij zit. En ja, ook op deze box heeft Werner een stickertje geplakt: ‘Dit hoort hier niet thuis’. Maar wíl hij eigenlijk wel weten wie de eigenaar is? En is het dan zíjn taak om vervolgens aan te bellen bij de huurder, misschien wel een zware crimineel? ‘Goh meneer, mevrouw… 14010’.
In dienst van woningcorporatie Havensteder bezoekt Werner appartementen in de vooroorlogse wijk Crooswijk.
Foto Hedayatullah Amid
Onbegrepen gedrag
Twee kilometer verderop, op het hoofdkantoor van Havensteder, valt bestuurder Sander Uiterwaal direct met de deur in huis: „Een deel van onze wijkbeheerders loopt liever niet meer in bedrijfskleding. Die rijdt liever ook niet meer rond in een auto met ons logo.” Het gaat om een minderheid van de medewerkers, maar stilaan zwelt hun aantal aan.
Soms op aanraden van de politie. En Uiterwaal begrijpt het. „Maar het lastige is: het leidt tot een terugtrekkende beweging, terwijl je als woningcorporatie in de wijk juist zo zichtbaar mogelijk wilt zijn.”
In een veranderende samenleving verandert ook de rol van de wijkbeheerder.
Havensteder, dat in heel Rotterdam sociale woningbouw verhuurt, van Zuid tot Vreeswijk, Ommoord, Lombardije, Noord, Crooswijk en Capelle aan den IJssel, telt circa veertig wijkbeheerders en elf tot twaalf huismeesters, op zo’n 42.000 huurders. Zij zijn de ogen en oren van de corporatie en het aanspreekpunt voor de huurder. Je kunt niet om ze heen, want elke nieuwe bewoner krijgt een huisbezoek en een tasje met belangrijke telefoonnummers en folders over opzoomeren, verduurzamen en – in Crooswijk – als kleine „geste” een cadeaubon van 10 euro voor de supermarkt om de hoek.
Met als motto ‘schoon, heel, veilig’ heeft het wijkbeheer van Havensteder van oudsher een ondersteunende taak. Letten op kapotte ruitjes en deurbellen, een verdwaalde vuilniszak. Alles repareren wat je met de multitool kan fiksen, luidt de vuistregel, en voor het overige belt een wijkbeheerder de technische dienst. Daarnaast hangt zijn of haar portretfoto met algemeen telefoonnummer in tal van portieken, zo zichtbaar mogelijk, voor meldingen van overlast, vandalisme, zorgen om een buur. En ook voor sociale projecten is de wijkbeheerder de aangewezen persoon.
Een fijnmazig netwerk, juist in Rotterdam, waar ooit iemand tien jaar dood in huis lag zonder dat de buren het wisten. Sindsdien is het belang van zulk opbouwwerk in de hele stad erkend.
Hoe veilig ben je nog als je als wijkbeheerder per ongeluk een drugspakket in de meterkast aantreft?
Maar dat netwerk, zien ze bij Havensteder, staat onder druk. Bestuurder Uiterwaal ziet het aantal huurders met „onbegrepen gedrag” toenemen omdat mensen niet meer in een instelling verblijven maar langer thuis wonen – onder meer door bezuinigingen in de zorg. Dat zijn dementerende ouderen, maar ook mensen met onberekenbaar en/of agressief gedrag. Hij ziet ook de woonfraude toenemen – onderhuur, overbewoning – als gevolg van het landelijk woningtekort. En wat te denken van verhuftering en verharding van de drugscriminaliteit? Hoe ga je daar als woningcorporatie mee om?
Meest zichtbaar is de reeks ontploffingen met Cobra’s bij voordeuren: die had je voorheen nooit; afgelopen twee jaar telde Havensteder er ruim veertig. „Ruim 3,5 ton schade”, zegt Uiterwaal. „Aan portieken, bellen, brievenbussen.” Maar veel vervelender, zegt hij, is de onrust die zoiets veroorzaakt in een appartementencomplex. „Na elke explosie belt de hele flat ons op. Zijn we hier nog wel veilig?’ ‘Ik wil verhuizen!’” En eerst leek het nog te gaan om misgelopen drugsdeals, maar nu is een uit de hand gelopen ruzie al genoeg reden voor zo’n explosie.
Minstens zoveel impact hadden de incidenten die medewerkers van Havensteder het afgelopen jaar hebben meegemaakt. Er werd een huismeester bedreigd met een pistool omdat ze in een berging twee inbrekers op heterdaad betrapte. Twee medewerkers werden korte tijd gegijzeld door een bewoner toen ze binnenkwamen voor een klusje – „categorie stortbak repareren”. En in complexen waar een drugslab is opgerold, of een illegaal bordeel, ervoeren medewerkers bedreiging en intimidatie. En vergeet ook niet de vele incidenten met huurders met een kort lontje.
Voor bewijs daarvan hoef je maar een blik te werpen op de gevel van het kantoortje waar Werner deze ochtend zijn ronde begon. De ‘Wijkhub’ aan de Boezemstraat in Crooswijk, waar behalve Havensteder ook de gemeente een aanspreekpunt heeft voor bewoners: de ruiten zijn ingegooid, alle vijf.
Een burger kwam verhaal halen, vermoedelijk nadat z’n uitkering was ingetrokken, zegt Werner. „Maar er bleek niemand meer van de sociale dienst aanwezig. En toen richtte-ie zijn agressie op een collega, en daarna op de buitengevel.” Hup, klinker lostrekken en één, twee, drie, vier, vijf ruiten. Hoofdschuddend: „Na één voel je de ontlading, toch?” En het nare: zijn collega zit nu al weken ziek thuis.
Foto Hedayatullah Amid
Gelukkig is hij liever onderweg, de wijk in. Werner, al twintig jaar sociaal wijkbeheerder, is voor twaalfhonderd huurders in de wijk het gezicht van de woningcorporatie. Hij ziet zichzelf vooral als „community builder”. Zo poogt hij nu in een leeg winkelpand in Crooswijk een ‘warme huiskamer’ te creëren, waar bewoners terecht kunnen voor koffie of een filmavond. Broodnodig, bleek bij de laatste energiecrisis. „Toen hadden we ook zo’n plek en liep het storm omdat veel bewoners hun verwarming hadden uitgedraaid.”
Werner is geen hulpverlener of psycholoog, maar hij voelt zich er soms wel een. Sinds het aantal huurders met een hulpvraag toenam terwijl de zorg juist verschraalde, let hij extra op ramen waar de gordijnen langdurig gesloten zijn. Of waar de post ophoopt. Sommige bewoners verwijst-ie door naar de woonconsulent, als het niet goed gaat. En om psychische problemen op tijd te leren signaleren heeft Werner nu ook een first aid mental health-cursus gevolgd.
Aangifte
En ook hij is wel eens uitgescholden. Maar dat is ook wel typisch ‘Crooswijk’, een echte volksbuurt. „Hier schelden ze je eerst de tyfus en dan zeggen ze: ja, maar niet jij hè… Hávensteder.” Wantrouwen jegens instituties: ook dat zien ze bij de woningcorporatie toenemen.
„Kijk, hier hang ik.” Werner wijst naar zijn foto in een van de portieken in Crooswijk. Zijn vak draait om zíchtbaarheid, „je bent het cement tussen de stenen”. Maar sommige van zijn collega’s voelen zich daar niet meer prettig bij. Die gaan zonder bedrijfstenue over straat en doen geen aangifte meer onder hun eigen naam, zoals van gebroken ruiten of vandalisme.
Eerst vond Werner dat allemaal maar flauwekul, maar inmiddels doet hij zelf ook vaak liever aangifte namens Havensteder. Want Werner is niet naïef. Ook hij ziet in deze wijk jongens op dure fatbikes waarvan-ie zich afvraagt: zijn die wel eerlijk verdiend? En als je dan hoort over al die drugsvangsten in de haven en beseft hoeveel geld erin omgaat. „Hónderden miljoenen; een keiharde wereld.” Dus je kijkt als wijkbeheerder wel twee keer uit. Want hoe veilig ben je nog als je, zoals een collega laatst, per ongeluk een drugspakket in de meterkast aantreft?
Op de binnenplaats zijn verschillende bewoners een eigen moestuin begonnen.
Foto Hedayatullah Amid
Geef corporaties meer bevoegdheden in de aanpak tegen ondermijning, is de boodschap die Aedes, de landelijke koepel voor woningcorporaties, al een tijdje in Den Haag verkondigt. Want de incidenten die de bestuurders van Havensteder zien, spelen overal in het land. Sociale huurwoningen worden door criminelen gebruikt voor de productie en opslag van drugs, geld, wapens. Dat leidt niet alleen tot risico’s voor buren, maar óók voor de medewerkers van woningcorporaties.
Die komen nu nietsvermoedend langs vanwege een overlastmelding of een lekkende kraan, terwijl een huurder mogelijk vuurwapengevaarlijk is. En soms weet de politie dat al wél, maar die mag zulke gegevens vanwege de privacywetgeving niet delen met een woningcorporatie. En dat steekt, zegt Aedes. Want sinds nieuwe wetgeving vorig jaar is het delen van zulke gegevens onder zwaarwegende omstandigheden, zoals fraude of zware criminaliteit, wel mogelijk met onder meer de gemeente en de ggz, die onderdeel zijn van de zorg- en veiligheidshuizen. Maar corporaties zijn bij zulke overleggen formeel geen partij.
Vuurwapengevaarlijk
Het risicogedrag van een huurder kan Havensteder vooralsnog alleen opmaken uit de meldingen in haar eigen systeem. Omdat een buurman heeft geklaagd, of omdat een huurder agressief is geweest aan de telefoon. En de zware gevallen worden soms mondeling overgedragen tussen wijkagent en wijkbeheerder tijdens een algemene schouw. „Maar liever zou je zulke signalen delen in een casusoverleg”, zegt bestuurder Uiterwaal. „Juist omdat je dan wél het gezicht in de wijk kunt blijven, desnoods met een veiligheidsknop.”
„Wíl je alles weten?”, zegt Werner, op de stoep turend naar het appartementencomplex waar de afzuiger van de wietplantage in het halletje staat. In hetzelfde complex zijn het afgelopen jaar al twee woningen door de burgemeester gesloten én heeft in de parkeergarage een autobrand gewoed. „Drugsgerelateerd. Vermoedelijk.”
Het gaat mij erom: kan ik ergens veilig naar binnen en kom ik er ook weer veilig uit?
Of een huurder vuurwapengevaarlijk is, zou Werner inderdaad wel willen weten. En psychotisch? „Als ik kom voor een kapotte wc-pot? Nou, op zich… Het gaat mij erom: kan ik ergens veilig naar binnen en kom ik er ook weer veilig uit? Desnoods met z’n tweeën.” Maar álles weten maakt ook kwetsbaar, chantabel. En hij heeft ook geen behoefte aan camera’s of bodycams. „Allemaal schijnveiligheid.”
Nee, de échte veiligheid in een buurt, zegt Werner, zit in iets anders. „Kom maar mee.”
Hup, het hoekje om, waar Werner de deur van een berging opent en dwars door een donker smal gangetje langs kelderboxen loopt – „op zulke plekken hoor je nog wel eens de tondeuse van een illegale kapsalon” – tot aan een deur die grenst aan dezelfde binnenplaats als die waar de peuken lagen, het gedumpte bankstel en de afzuiger van de wietplantage.
Alleen, hier, aan de andere kant van het hek, gaat de deur open tussen de druivenranken en staan bewoners te kletsen in de moestuin. Ze verbouwen tomaten, peper, peterselie, bosui, overal is het brandschoon en tussen de tuintjes staan magnolia’s.
„Drie dames zijn hiermee begonnen”, zegt Werner, die een van hen begroet. „En nu zijn er zeven bewoners met een eigen moestuin. Afghaans, Colombiaans, Turks, Marokkaans. Die zetten de stoelen en tafels bij elkaar en drinken hier tot elf uur ’s avonds koffie. Terwijl, dit was ooit onderhoudsarm gemeentegoed.”
En nee, zoiets kun je als woningcorporatie niet verzinnen, zegt Werner, dan wordt ’t niks. Dit moet echt ontstáán. „Vanuit de bewoners zelf. Dat is de kracht ervan. En misschien met hier en daar een duwtje van ons.” Hij kan namens de corporatie goeie tuinaarde aanleveren. En vorig jaar een kraantje. „2.000 euro aan kosten, maar ik heb er voor 20.000 euro lol aan.” En zo krijgen de bewoners ook het gevoel dat dit hún buurt is. „Eigenaarschap creëren, daar draait het om.”
„Goedemorgen, uw legitimatie graag.” De vrouw achter de welkomstbalie van het UMC Utrecht kijkt strak naar haar computerscherm. Susan buigt voorover naar haar handtas op de rollator. Ze haalt er een paar brieven uit en stopt ze weer terug. De baliemedewerkster kijkt op. „Le-gi-ti-ma-tie.” Susan legt een brief met de ziekenhuisafspraak op de balie.
Dit soort plekken vreest Susan het meest, zegt ze na afloop. Intakebalies van instanties waar ze haar naam moet geven. „Ik denk altijd dat mensen direct doorhebben dat ik geen papieren heb en dat ze dan de politie bellen.”
De Tweede Kamer heeft begin deze maand een wet aangenomen die illegaliteit strafbaar moet maken. Het voorstel wordt na de zomer beoordeeld door de Eerste Kamer. Zowel de ongedocumenteerden zelf als de mensen die hen helpen, lopen het risico strafrechtelijk vervolgd te worden. Wie zijn de ongedocumenteerde mensen die door deze nieuwe wet ‘crimineel’ zouden worden? Hoe ziet hun leven eruit en wat verandert er?
NRC liep een dag lang mee met Susan (59) uit Ghana en Patrick (70) uit Algerije. Hun volledige namen zijn bekend bij de redactie. Beiden leven al tientallen jaren zonder papieren in Nederland. Waar voor Susan deze woensdag begint met een ziekenhuisafspraak in Utrecht, wacht Patrick ’s ochtends een bezoek aan zijn nieuwe advocaat.
Susan is al 24 jaar in Nederland en heeft geen verblijfsvergunning.
Patrick verblijft al meer dan veertig jaar ongedocumenteerd in Nederland.
Foto’s Mona van den Berg
11.00 uur
„Ik heb slecht geslapen”, zegt Patrick als hij op witte sneakers komt aanlopen. Hoewel dit zijn vierde advocaat is, oogt hij gespannen. Hij heeft een versleten Albert Heijn-tasje met papieren mee.
Het advocatenkantoor huist aan een Amsterdamse gracht, schuin boven een inloophuis voor daklozen. Patrick is in 1984 vanuit Algerije naar Nederland gekomen. In die veertig jaar heeft hij nooit een verblijfsvergunning kunnen bemachtigen. Nu hij zeventig is, wil hij een nieuwe poging doen.
Advocaat Annechien de Vries is not amused. Patrick is vergeten zijn dossier naar haar te mailen. „Nu heb ik me niet kunnen inlezen.”
Patrick: „Het is druk in m’n hoofd. Heel erg druk.”
De Vries: „Ik heb het ook heel erg druk. Dan moet u me het verhaal maar vertellen. Op welke gronden heeft u tot nu toe geprobeerd een verblijf te krijgen?”
Patrick overhandigt haar een plastic mapje.
De advocaat bladert een paar tellen door zijn papieren, maar het dossier is incompleet. Slechts een fractie van Patricks geschiedenis zit in het mapje. Beslissingen van de IND ontbreken, net als uitspraken van de rechtbank. De Vries: „Je moet info geven waar ik iets mee kan. Ik kan niet toveren. Hoe kan ik je anders helpen?”
Patrick stopt de papieren zwijgend terug in zijn plastic tas. „Bent u boos op mij?”
Patrick wil een zaak starten bij het Europees Hof, zegt hij, dat is hem aangeraden door zijn vorige advocaat. „Ik ben zeventig. Ik heb droge ogen. Suikerziekte. En polyneuropathie [een zenuwziekte die de spieren aantast]. Mijn lichaam doet overal pijn.”
De Vries: „Ben je hiervoor in behandeling?”
Patrick: „Ik krijg medicijnen.”
De Vries: „Via artikel 64 kun je aanspraak maken op uitstel van vertrek, om medische redenen. Maar dan moet je heel ziek zijn. Droge ogen is niks. Ik heb ook eczeem op mijn vingers. Als je kunt bewijzen dat je dood neervalt als je geen behandeling krijgt, maak je een kans.”
De Vries kijkt naar de klok. „Probeer een medisch dossier op te bouwen, en kom dan weer terug.” Ze wijst hem op maatschappelijk werkers in Amsterdam die hem daarbij kunnen helpen. „Ik kan je nu met nul, nada, niks helpen. Snap je dat?”
Patrick stopt zijn papieren zwijgend terug in zijn plastic tas. „Bent u boos op mij?”
De Vries: „Nee, ik ben niet boos op je. Ik heb heel veel cliënten, ik moet streng zijn. Succes, jongen.”
Patrick loopt stilletjes de trap af. Als hij weer op straat staat: „De koffie was goed he? Niet te sterk.”
Patrick heeft een kamer bij een HVO-Querido, een opvangorganisatie voor dak- en thuislozen.
Foto Mona van den Berg
13.00 uur
In het UMC Utrecht zijn de longen van Susan inmiddels nagekeken. Omdat ze bijna niet kan lopen, haalt een kennis haar op bij het ziekenhuis. De vervoerskosten worden betaald door het Wereldhuis van de protestantse kerken van Amsterdam. Een vorm van hulp die in het wetsvoorstel zou worden verboden. Maar Susan is volledig afhankelijk van steun van kerken, bekenden of maatschappelijke organisaties. Haar huur (350 euro) wordt deels bekostigd door een Ghanese kerk uit de buurt, van het Wereldhuis krijgt ze supermarktvouchers voor 21 euro per week. Verder zijn er nog Ghanese vrienden en kennissen die haar regelmatig geld toestoppen, haar kleding wassen, en soms voor haar koken.
Susan huurt een slaapkamer in het appartement van een Ghanese, die ze via via kent. De slaapkamer staat tjokvol: een eenpersoonsbed, een houten tafel en een grote witte zuurstoftank zijn ingesloten door dozen en tassen. Er zijn strenge huisregels: Susan moet de flat schoonmaken, mag niet op de bank in de woonkamer zitten en bezoek is niet welkom.
Maar ze is allang blij met een bed. In Ghana groeide ze grotendeels zonder ouders op. Een man die haar „zielig vond” heeft haar vijfentwintig jaar geleden meegenomen naar Nederland. Samen hebben ze bij andere Ghanezen ingewoond. Soms was er geen matras, zegt Susan: „Dan sliep ik op een stoel aan de eettafel.”
Ruim tien jaar geleden heeft hij haar verlaten. „Hij zei: we zijn niet getrouwd, ik ben je niets verplicht.” Susan is sindsdien zeven keer verhuisd, ze heeft bijna altijd bij Ghanezen in Amsterdam Zuidoost ingewoond.
Aanvankelijk betaalde ze de huur uit eigen inkomsten: ze maakte jarenlang kantoren schoon in Amsterdam. Ze ‘leende’ de werkvergunning van iemand anders om zo ‘legaal’ te kunnen werken. Het loon werd op de bankrekening van degene met de werkvergunning gestort, die voor deze dienst een percentage rekende. De tussenpersoon hield een derde voor zichzelf. „Ik had weinig keus, anders kon ik niet eten.”
Aan het schoonmaakwerk kwam abrupt een einde toen ze tijdens een dienst struikelde over het snoer van de stofzuiger en van de trap viel. Sindsdien loopt ze met een rollator.
14.11 uur
Glimlachend loopt Patrick een Marokkaans eethuis binnen. „As-salamu alaykum, alles goed?” Hij gaat aan een tafeltje zitten en groet een man. „Hij heeft ook geen papieren”, fluistert Patrick.
Achter een bord dampende linzensoep vertelt Patrick dat hij naar Nederland is gekomen omdat er ruzie was in de familie. Zijn beide ouders zijn inmiddels overleden. Op een van zijn eerste dagen in Nederland bedacht hij een nieuwe naam voor zichzelf, voor als de politie hem aanhield – het werd Patrick Poitier. „P.P.”, zegt Patrick. „Dat klinkt goed en is makkelijk te onthouden.” Overal stelt hij zich voor als Patrick.
Inmiddels werkt hij niet meer, maar Patrick heeft verschillende ‘zwarte’ baantjes gehad. In een coffeeshop, in de garderobe van een dancing. Tegenwoordig komt hij rond van de 62 euro leefgeld die hij wekelijks krijgt van de gemeente. Zijn kamer krijgt hij van HVO-Querido, een opvangorganisatie voor dak- en thuislozen. Daar zit hij in de bewonerscommissie als onderdeel van zijn dagbesteding.
Patrick zit hij de bewonerscommissie van zijn opvanglocatie, als onderdeel van zijn dagbesteding.
Foto Mona van den Berg
Na de linzensoep neemt hij de metro naar de opvanglocatie. Er staat een bijeenkomst over de strafbaarstelling van illegaliteit op het programma. In de lichte ‘huiskamer’ staat een pooltafel en hangen lp’s aan de muur. Patrick neemt plaats op de bank met nog vijftien andere ongedocumenteerde mensen.
De projectleider ongedocumenteerden van de gemeente Amsterdam neemt het woord. „We zijn heel erg geschrokken van de aangenomen asielwet en de strafbaarstelling van ongedocumenteerden”, zegt de ambtenaar, die benadrukt dat Amsterdam het hier „niet mee eens is”. „Iedereen heeft recht op een bed, bad en brood”, zegt ze.
Een vraag uit de zaal. „Wat als je geen ID-kaart hebt en je wordt door de politie aangehouden?”
De ambtenaar: „We zijn nu met de politie hierover in gesprek. We willen afspreken dat ze ongedocumenteerden niet in detentie zetten.”
Patrick: „De politie mag je ook niet zomaar op straat stoppen en om je ID vragen.”
Sommige mensen hebben helemaal geen huis in hun thuisland. Die hebben niks
„Moeten alle ongedocumenteerden terug naar hun thuisland?”, vraagt een lange magere man.
Ambtenaar: „Dat wil de overheid, maar wij als gemeente Amsterdam niet. Sommige mensen hebben helemaal geen huis in hun thuisland. Die hebben niks.”
Een vrouw op de bank: „Ik wil graag met vriendinnen een dagje naar Duitsland of België. Kan dat?”
Patrick: „Ik heb gehoord dat mensen dan wel eens worden opgepakt.” Het is beter om niet te reizen, zegt de ambtenaar.
„En wat kun je zeggen tegen verklikkers? Mensen die zeggen: ik weet dat je illegaal bent, ik ga je verklikken”, vraagt een andere vrouw.
De ambtenaar: „Tegen die mensen kun je zeggen dat de wet nog niet is aangenomen door de Eerste Kamer. We werken aan een informatieve flyer hierover.”
Stilte in de zaal. Tijd voor de koffiepauze.
19.00 uur
Langzaam manoeuvreert Susan haar rollator langs laagbouwflats en rijtjeshuizen in Amsterdam Zuidoost. Na vijf minuten stopt ze en gaat op een muurtje zitten. Het zweet staat op haar voorhoofd.
Aan het eind van de middag moet Susan haar medicijnen nog ophalen, thuis mag ze geen post ontvangen van de huisbaas. Daarom laat ze haar medicijnen bezorgen bij een vriendin uit de buurt, een 74-jarige vrouw die een pakketpunt aan huis runt met haar dochter.
De deur gaat open. „Hey momma! How are you?” Een grote plastic tas met pakketjes verspert de doorgang in de gang. De dochter klapt de rollator in. Susan schuifelt de keuken in, waar een man een gezouten varkenspoot bereidt. Overal staan plastic tassen met daarin postpakketjes. In de vensterbank liggen pakjes uitgestald.
Susan huurt een slaapkamer in het appartement van een Ghanese, die ze via via kent.
Susan vlak voor haar vertrek uit Ghana, 24 jaar geleden.
Foto’s Mona van den Berg
De dochter geeft Susan een tas met medicijnen. „Hier kan ik drie maanden mee vooruit”, zegt Susan. Er staat een klant voor de deur. De dochter vist een pakketje uit de grote zak.
„Ze heeft weer een vriend”, zegt de vrouw tegen Susan en wijst naar haar dochter. „Hij woont in Ghana, maar in oktober komt hij hier naartoe. Hij is nog nooit in Amsterdam geweest”, zegt de dochter. „Ik voel me net een twintigjarige, zo verliefd.”
En Susan en de liefde? Ze kijkt naar de grond en dan omhoog, alsof ze haar eigen lichaam bekijkt. „Wie wil er een zieke vrouw?” De vriendin schudt haar hoofd, dan streng: „Dat moet je niet zeggen. Als God het wil.”
De bel gaat: twee kleuters huppelen de keuken binnen. „Come here, I missed you!” De kinderen knuffelen Susan. De 74-jarige vrouw geeft orders tijdens het koken: „Water, meer pepers, ui. Nu, mixen!”
„Ze is als een moeder voor me”, zegt Susan op weg terug naar huis. „Ze doet soms mijn was en brengt vaak eten.”
Iets voor middernacht zet Susan haar zuurstofmasker op en gaat ze naar bed. Ze heeft het masker nodig vanwege benauwdheidsklachten. Terug naar Ghana wil Susan niet, óók niet als illegaliteit in Nederland strafbaar wordt. Ze pakt een tas vol medicijnen uit haar slaapkamerkast. „Die kan ik hier krijgen.” Net als de grote witte zuurstoftank. „In Afrika zijn geen medicijnen voor mij, daar zou ik doodgaan.”
Terwijl ballonpiloot Sven de Hoogd (30) de gasbrander af en toe „een tikkie” geeft, kijkt de familie Butz haar ogen uit. Het gezelschap zweeft op zo’n zevenhonderd meter hoogte. De oude binnenstad van Breda trekt onder de ballon door. Tussen de Hoogds „brandjes” door, valt vooral de stilte op.
„Je hoort geen wind”, zegt Ad Haarhuis (72), „omdat we daarop meedeinen.” Haarhuis witte haren, blauw overhemd, is de oprichter van Ad Ballon. Sinds 1972 heeft hij al meer dan vijfduizend ‘vaaruren’ (een ballon vliegt niet maar vaart) afgetikt, in tientallen landen. Maar, zegt hij, de blik gericht op de horizon: „Dit blijft een vorm van meditatie.”
Ballonvaren is een complexe onderneming. Hoe staat de wind? Hoe warm is het? Waar stijg je op zodat de wind de ballon de gewenste kant opduwt? En hoeveel mensen kunnen mee? „Het is niet voor niets dat ik zeven theorievakken moest halen voor m’n brevet”, zegt De Hoogd. „Je bent constant aan het rekenen.”
De ballonvaarders Ad, Sven en Martijn (links) stippelen een vaarroute uit.
In Oosterhout wordt een heteluchtballon volgepompt met warme lucht.
Foto Merlin Daleman
Instabiel
Komende jaren wordt die rekensom alleen maar lastiger. Onlangs publiceerde het KNMI een „klimaatbericht” over de uitdagingen voor de ballonvaart. Conclusie: ballonvaren wordt moeilijker. Het gematigde zeeklimaat ging al gepaard met wisselvallig weer – door klimaatverandering wordt het nog grilliger.
En ballonvaarders gedijen juist bij stabiel, zonnig – maar niet té zonnig – weer. Midden op de dag kan überhaupt niet gevaren worden vanwege te veel warme luchtbellen, maar ook regen, onweer of te harde wind kunnen een vlucht verpesten. Hoewel het aantal dagen met regen ongeveer gelijk blijft, neemt de hoeveelheid neerslag volgens het KNMI toe (met 9 procent). Verwacht dus in de toekomst kortere en hevigere buien, afgewisseld met langere periodes van droogte.
Ballonvaarders zullen ook vaker stuiten op onverwachtse luchtstromen. Zogenoemde inversies (dalende en samengeperste lucht die steeds warmer wordt) en convergentielijnen (lucht die uit diverse richtingen naar elkaar toe stroomt en buien, turbulentie en winddraaiingen kan veroorzaken) bemoeilijken het stijgen of dalen van een heteluchtballon, of duwen het gevaarte in een ongewenste richting.
„Je bent als ballonvaarder volledig afhankelijk van de weersomstandigheden”, zegt De Hoogd. „In een ballon kun je niet sturen.” Die onvoorspelbaarheid is ook mooi, zegt de ballonpiloot, maar die afhankelijkheid betekent wel dat „je met te heftige wind niet kunt opstijgen of varen. En de laatste paar jaar waait het steeds harder. Normaal konden we al zo’n twee uur voor zonsondergang varen. Nu moeten we vaak langer wachten, vanwege te harde wind en omdat je de ballon moeilijk overeind krijgt.”
Je bent als ballonvaarder volledig afhankelijk van de weersomstandigheden
Soms moet je op het laatste moment een groep teleurstellen. „Vorige week nog”, vertelt Ad Haarhuis. „Tot 17.00 uur lag het er allemaal goed bij. En toen kreeg ik vlak voor ik wilde opstijgen een update: vlagen van boven de tien knopen.”
En dan het warmere weer: sinds 1907 is Nederland gemiddeld zo’n twee graden warmer geworden, het aantal hittegolven neemt toe. Een ballon stijgt als de lucht erbinnen warmer is dan erbuiten. Ergo: hoe warmer buiten, hoe moeilijker het is om op te stijgen. De Hoogd: „Tien graden verschil betekent al snel dat ik één of twee personen minder kan meenemen.”
Dat gaat de ondernemers raken. Het KNMI spreekt van „hoger verbruik van brandstof” en kortere vluchten om „materiaalbelasting te beperken”. Een hittegolf leidt soms zelfs tot annuleringen, als de temperatuur in de mand te hoog wordt. „We kunnen de veiligheid dan niet garanderen, zeker niet die van oudere passagiers”, zegt Alex Jan Barends, voorzitter van de afdeling Ballonvaart bij de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart.
Toch denkt Barends, een ballonvaartveteraan die al langer dan 25 jaar het beroep uitoefent, niet dat klimaatverandering de branche echt in gevaar brengt: „Ballonvaarders zijn zo getraind, zo professioneel, die kunnen zich aanpassen. En je kunt altijd proberen iets eerder in de ochtend of later in de avond te vertrekken.”
Video Merlin Daleman
Landschap
Barends maakt zich drukker over het landschap, dat hij ingrijpend heeft zien veranderen. Een ballon laten landen vereist ruimte en een relatief vlakke ondergrond, bij voorkeur een wei- of grasland. Er moeten dus niet veel objecten hoog de lucht in steken. Een piloot wil niet verstrikt raken tussen de windmolens of een oefengebied voor drones indrijven.
Maar die ruime plekken zijn er steeds minder. Er verrijzen velden met zonnepanelen, rijen van windmolens en woonwijken. De Randstad, Flevoland en Brabant zijn al „aardig volgebouwd”, aldus hoogleraar landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen Theo Spek: „ Flevoland heeft linies aan windmolens. En in Brabant heb je wat ze de ‘Brabantse stedenband’ noemen: Breda, Tilburg, Den Bosch, Eindhoven en alles aan bebouwing daartussen. Ik kan mij dus wel voorstellen dat het ballonvaren gaat slinken.”
Volgens de laatste cijfers van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is het oppervlak met zonneparken „in verschillende provincies ruim verdubbeld” in het jaar 2022. Het aantal windturbines op land- en binnenwateren is gestegen van 323 in 1990 naar 2.509 eind 2022. PBL-experts wijzen ook naar de ‘verdozing’ van het landschap door grote distributiecentra, die vooral in West-, Midden- en Zuid-Nederland in hoog tempo worden gebouwd.
Een ballonvlucht boven Breda.
Foto Merlin Daleman
Lees ook
Magie van een doek, een mandje en een vuurtje
Champagne
Niet alleen klimaatverandering en fysieke obstakels hinderen ballonvaarders. „Er is recent een golf aan extra regelgeving. Met extra Natura 2000-gebieden en sinds kort zelfs oefengebieden voor drones”, vertelt hoogleraar Spek. Ballonvaarders mogen alleen op een bepaalde hoogte over die gebieden vliegen, of dat is zelfs volledig verboden.
Ook die uitdaging kan de beroepsgroep aan, daarvan is Barends overtuigd: „Vooraf maak je altijd een risico-analyse, dus als het goed is, komt er niets onverwachts op je pad. Wellicht zou een oudere ballonvaarder zeggen: het was vroeger allemaal makkelijker. Maar de jongere generatie weet niet beter dan dit.”
Een oudere ballonvaarder kan zeggen: het was vroeger makkelijker. Maar de jongere generatie weet niet beter
Eenmaal geland in Noord-Brabant – exact op het weilandje in Rucphen dat Ad Haarhuis en Sven de Hoogd hadden uitgerekend – is het tijd voor champagne, een traditie binnen de ballonvaart. En iedereen van de familie Butz ontvangt een „luchtvaartoorkonde”, ondertekend door De Hoogd.
Haarhuis, nippend aan een tweede glas champagne, maakt zich geen zorgen over de toekomst van het ballonvaren. Als er één ding is dat hij door de jaren heeft geleerd: „De wind is niet je vijand: als je hem leert kennen, dan wordt hij vanzelf je vriend.”