Nog voor de eerste vraag over zijn nieuwe boek begint schrijver Chris De Stoop minutenlang te vertellen over 2010, het jaar dat hij zijn annus horribilis noemt. Eerst viel zijn moeder. Ze had alles gebroken, osteoporose. Maandenlang lag ze in het ziekenhuis. En toen stapte zijn broer uit het leven. Zesenvijftig was hij. De broer van Chris De Stoop woonde samen met hun moeder op de boerderij waar ze waren opgegroeid. Als oudste zoon was hij voorbestemd om opvolger te worden. Zoals veel boeren in het Waasland, de streek ten westen van Antwerpen, had hij geen vrouw kunnen vinden die zijn leven van hard werken en weinig verdienen met hem wilde delen. De boeren in het Waasland hadden het moeilijk door een verbond tussen de Antwerpse haven en de natuurbeweging. Als ze niet moesten wijken voor havenuitbreidingen dan moesten ze plaats maken voor ‘natuurcompensaties’. Toen duidelijk werd dat hun moeder niet meer zou terugkeren op de boerderij zag de broer van De Stoop geen uitweg meer.
„Ik ging in die periode elke zaterdag helpen op de boerderij”, vertelt De Stoop. „Maar net die dag was ik in Haïti om verslag te doen van de grote aardbeving daar. Ik zie me nog staan met mijn telefoon in de hand nadat ik was gebeld.”
Chris De Stoop had het schrijven van boeken altijd afgewisseld met de journalistiek. Regelmatig nam hij een jaar vrij om daarna terug te keren bij weekblad Knack. Na de dood van zijn broer deed hij dat nog één keer. „Maar ik zag dat het jachtige leven van de journalistiek niks meer voor mij was, daarom ben ik er definitief mee gestopt.”
Het was niet helemaal zonder aanleiding dat Chris De Stoop begon over 2010. In dat jaar, voor de val van zijn moeder, zat ik ook aan zijn eettafel in Wommelgem, om te praten over zijn boek Vrede zij met u, zuster dat toen net verschenen was. Daarin volgde hij het spoor van de Belgische Muriel Degauque, de eerste westerse zelfmoordterroriste. Op tafel lag het horloge dat Degauque droeg toen ze haar bom in Irak tot ontploffing bracht. De Stoop vertelde dat hij er tijdens het schrijven vaak naar had gekeken.
Lees ook
De wording van een doe-het-zelfterroriste
Tijdens het schrijven van Het boek Daniel (2020), over de moord op zijn oom Daniel, had De Stoop een zwartgeblakerd Mariabeeldje op zijn bureau staan, vertelde hij in interviews. Dat was gered uit het brandende huis van zijn oom – de daders hadden geprobeerd de sporen van een roofmoord uit te wissen. Ook zijn nieuwe boek, De Damiaanhoeve, gaat over een moord op een boerderij. Het speelt op de grens van België en Nederland, in een bocht van de Maas. Op de vraag of hij bij het schrijven van dat boek ook iets op zijn bureau had liggen, draait hij zich om naar een kast achter hem en legt een rouwkaartje en een steen op tafel. Het rouwkaartje is van Gerty, het slachtoffer van de moord, en de steen heeft hij opgeraapt bij de boerderij waar het verhaal zich afspeelt. „Ik heb drie jaar naar dat rouwprentje gekeken om mij te inspireren”, zegt De Stoop.
Met veel van de mensen die hij in zijn lange schrijversloopbaan ontmoette, hield hij door de jaren contact. Met Luz, de Filippijnse vrouw met wie hij sprak op de uitvaart van koning Boudewijn, een van de hoofdpersonen van Ze zijn zo lief, meneer (1992), zijn boek over vrouwenhandel dat in België aanleiding was voor een parlementaire onderzoekscommissie. Met Guido, de hoofdpersoon uit zijn vorige boek Hemelrijk (2022), die als vermeende ‘superspreader’ tijdens de coronapandemie verantwoordelijk werd gehouden voor de dood van tientallen ouderen in een verzorgingstehuis. Ook Bert, de man van Gerty en de hoofdpersoon van zijn nieuwe boek, kent De Stoop al meer dan dertig jaar. Ze onmoetten elkaar in 1993 toen de schrijver voor Knack verslag deed van een catastrofale overstroming van de Maas dat jaar. „Het water liep onder de bedjes van de drie kinderen van Bert en Gerty”, zegt de Stoop. „Uiteindelijk werden ze met een helikopter geëvacueerd, alleen Bert bleef. Dat heeft enorme indruk op me gemaakt.”
Als Bert op een avond in de zomer van 2018 thuiskomt, brandt de hoeve af en weet hij zijn bebloede vrouw uit het huis te slepen. Bert denkt dat zij nog leeft en alarmeert de hulpdiensten. Later zal blijken dat Gerty al voor de brand is overleden: ze is vermoord. Justitie verdenkt Bert. Twee maanden zit hij in voorarrest. Een roofmoord is het niet, daarom zoekt justitie de dader in de directe omgeving van het slachtoffer. Een buitenechtelijke affaire die Gerty lang geleden heeft gehad, zou mogelijk het motief zijn geweest. Maar bewijs tegen Bert heeft justitie niet.
Imposant oeuvre
De Damiaanhoeve is het zestiende boek van Chris De Stoop. Hij heeft in de loop der jaren een imposant oeuvre opgebouwd, dat niet onderdoet voor dat van Frank Westerman of Geert Mak. Hij kan een verhaal zo vertellen dat je wel verder moet lezen. En hij zit zijn hoofdpersonen uitzonderlijk dicht op de huid. Als je met hem praat, begrijp je waarom. Hij is rustig, bescheiden, nieuwsgierig. Dit is iemand aan wie je een verhaal durft te vertellen.
Lees ook
Chris De Stoop geeft woorden aan het verdriet over de doden in de verzorgingstehuizen
In Nederland is hij minder bekend, al hij is geen typisch Vlaamse auteur. Zijn taalgebruik is bijvoorbeeld veel zakelijker dan dat van zijn oud-klasgenoot en vriend Tom Lanoye. Anders dan Lanoye schrijft De Stoop non-fictie. Wat ze gemeen hebben is dat ze beiden zeer geëngageerd zijn. De Damiaanhoeve, ook een boek dat je het liefst in één ruk leest, handelt over een persoonlijk drama. Maar op de achtergrond spelen, zoals in alle boeken van De Stoop, grotere thema’s: het falen van justitie, de macht van het grootkapitaal, menselijke emoties zoals rouw.
Dit boek begon met een mail van Bert in 2021. Wat wilde hij?
„Hij wilde raad. Net als hij ben ik een boerenzoon uit een bedreigde boerenstreek – in Antwerpen is het de uitbreiding van de haven die boeren bedreigt, in Limburg de grindwinning. En ook ik had te maken gehad met een moord in de familie. Dat maakte, dacht hij, dat ik de juiste persoon was om mee van gedachten te wisselen.”
Dacht hij ook niet: Chris De Stoop, een bekende onderzoeksjournalist, kan misschien wat justitie niet kan? Uitzoeken wat hier is gebeurd.
„Je moet weten dat Bert, een landbouwingenieur en pragmatisch tot en met, drie jaar na de feiten zo wanhopig was dat hij regelmatig naar een waarzegster ging. Een paragnost waar Gerty, die veel irrationeler en intuïtiever was, vroeger ook naartoe ging. Die had tegen hem gezegd: je moet een journalist zoeken die je kunt vertrouwen. Maar ik heb meteen tegen hem gezegd dat ik niet in de positie was om dit op te lossen. Dat hij dan beter naar een detectivebureau kon gaan. Maar dat ik enorm geïnteresseerd was om er een boek over te schrijven. Uiteindelijk vonden Bert en zijn kinderen dat goed. Maar dat is wel een proces geweest van een half jaar.”
Was u vanaf het begin overtuigd van zijn onschuld?
„Tijdens ons eerste gesprek heb ik me verschillende keren afgevraagd: kan deze man een moordenaar zijn?”
Maar u schrijft nergens: op dit punt raak ik overtuigd van zijn onschuld.
„Ik ben nooit iemand geweest die uitgesproken meningen in een boek stopt. Ik wil een verhaal aanreiken en de lezer zelf laten oordelen. Maar als je mijn mening vraagt: ik geloof om verschillende redenen totaal in zijn onschuld.”
„En probeer je dan maar eens in hem te verplaatsen. Dan snap je waarom hij volgens zijn psycholoog viervoudig getraumatiseerd is. Op de eerste plaats is er de onzekerheid over wat er met Gerty is gebeurd. Op de tweede plaats het trauma van de gevangenis. Op de derde plaats het statuut van verdachte dat nog altijd aan hem kleeft. En op de vierde plaats de roddels om hem heen. Ik heb het niet voor niks ‘het 9/11 van Heppeneert’ genoemd. Heppeneert, waar het verhaal zich afspeelt, is een prachtig dorpje van 150 mensen. In eerste instantie was iedereen ongelooflijk solidair. Maar al snel begon natuurlijk het geroddel.”
Wat verwachten Bert en zijn drie kinderen van dit boek?
„Ze hopen dat aandacht voor de zaak nieuwe kansen creëert. Toen ik aan het boek begon was het onderzoek bijna stilgevallen. En ze hopen op erkenning van hun lot. Ze voelden zich enorm in de steek gelaten door justitie.”
„Vanuit mijn journalistieke ervaring wist ik dat de kans op een doorbraak minimaal is, als je drie jaar na een moord komt. En justitie heeft van alles uit de kast gehaald: 150 getuigen gehoord, een reconstructie gedaan met een drone, moderne middelen ingezet zoals 3D-scans, een sms-bom om getuigen op te roepen. Je kunt niet zeggen dat ze niks hebben gedaan. Wel dat ze leden aan tunnelvisie.”
Wanneer besloot u toch te gaan schrijven?
„Ik ben altijd een schrijver geweest die erg afhankelijk was van structuur. En hier moest ik beginnen aan een boek waarvan ik het einde totaal niet kende. Ik wist dus ook niet waar ik naartoe moest schrijven. Uiteindelijk heb ik daar een thema gemaakt van: de pijn van het niet weten. De kinderen van Gerty weten niet waarom hun moeder is gestorven. Daardoor hebben ze nooit echt kunnen rouwen en zijn ze nog altijd in therapie. Ze zijn niet de enigen, want er zijn duizenden onopgeloste zaken.
„Persisterende rouw noemen deskundigen dat. Ik heb het ook meegemaakt met mijn broer. Je kunt het niet vergelijken met rouw na een natuurlijk overlijden, wat al heel erg is. Rouw na een onnatuurlijk, gewelddadig overlijden is een zeer gecompliceerd proces, dat in mijn geval levenslang een weke plek achterlaat, die op sommige momenten weer hevig gaat schrijnen.”
Na de dood van zijn broer in 2010 bracht Chris De Stoop veel tijd door op de boerderij van de familie. In Dit is mijn hof (2015) beschrijft hij hoe hij er aan het werk gaat, terwijl het landschap om hem heen verandert door het toedoen van havenbaronnen en natuurbeschermers. Als ik hem vraag hoe het nu is met de boerderij, vertelt hij dat hij nog een paar kleine akkers heeft waar hij maïs en aardappelen verbouwt, en een tiental kippen. „Trouw nooit met een vrouw van de andere kant van de Schelde”, kreeg De Stoop in zijn jeugd vaak te horen. Hij deed het toch. Maar nog bijna dagelijks rijdt hij van zijn woonplaats Wommelgem naar de ouderlijke hoeve in Sint-Gillis-Waas, zo’n dertig kilometer verderop aan de andere kant van Antwerpen, vlakbij de grens met Nederland. Het is de plek waar hij, in afzondering en ontdaan van luxe, zijn boeken schrijft. „Als een arbeider die naar de fabriek gaat met een ransel boterhammen vertrek ik daar ’s morgen daar naartoe. Die discipline heb ik nodig. Ik doe het hek open, schiet me in de pantoffels van mijn broer, en de rust overvalt me. Ik denk dat ik daar nu acht grote en kleine boeken heb geschreven. Het is wat ik zo lang mogelijk hoop te blijven doen.”
Waarom wilde u schrijver worden?
„Op de boerderij was geen boek te vinden. Maar mijn moeder had een enorm verteltalent, ze vertelde van ’s morgens tot ’s avonds. Als er een ziekenwagen voorbijreed dan vertelde ze niet gewoon wat er gebeurd was, maar hoe ze naar het hek liep, begon te praten met de buurvrouw, dat er iemand uitstapte en dat ze tegen de buurvrouw zei ‘het zal Willy toch niet zijn?’, en dat de buurvrouw dan antwoordde ‘nee, want die is naar zijn werk’. Mijn moeder praatte in dialogen.”
„Ik las ongelooflijk veel en wilde maar één ding: schrijver worden. Op het college in Sint-Niklaas hadden we een literair clubje, met onder anderen Tom Lanoye. We lazen Godfried Bomans en schreven verhalen in dezelfde stijl. Daar lachten we ons een breuk om. Later las ik Gerard Reve, Jan Wolkers en zo. Toen ik vijftien, zestien was had ik vier toneelstukken geschreven voor jongeren, die werden uitgegeven bij een kleine uitgeverij in Antwerpen. Mijn vader moest het contract tekenen omdat ik daar te jong voor was.
„Om met literatuur bezig te zijn, ging ik Germaanse talen studeren. Daarna was ik zes maanden werkloos, het was volle economische crisis in de jaren tachtig. En toen zag ik een vacature bij Knack. Zo ben ik de journalistiek ingerold. Als reporter heb ik bijna de hele wereld kunnen zien. De liefde voor literatuur die ik sinds mijn jeugd had en de journalistieke interesse in de wereld hebben samen geleid tot het soort verhalende non-fictie dat ik schrijf.”
Nederlandse uitgevers hadden daar begin jaren negentig nog moeite mee, zei u ooit in een interview, omdat ze een strikt onderscheid handhaafden tussen fictie en non-fictie. Dat is wel veranderd toch?
„Zeker, gelukkig heeft de verhalende non-fictie zijn plek gekregen, met Geert Mak en Frank Westerman. En Jan Brokken, die ik ook fantastisch vind. Wat ik verhalende non-fictie noem is een hybride genre, een genre tussen roman en reportage. Bij mij is het de realiteit en niets dan de realiteit, het moet altijd kloppen. Maar verteld met behulp van literaire middelen: scènes, dialogen, een spanningsboog met karakteriserende details, psychologische uitwerkingen, flashbacks, thema’s, rode draden, enzovoort.”
Waar komt uw engagement vandaan?
„Dat begon bij mij op het erf. Als kind kreeg ik al heel vroeg verantwoordelijkheid voor het familiebedrijf. Toen ik zeven was reed ik met de tractor. Omdat ik met mijn voetjes niet bij het gaspedaal kon, had mijn vader een ijzeren stang gemaakt om gas te geven. De jaren zestig waren doodarme jaren. Pas in de jaren zeventig is de boerderij er bovenop gekomen. Ik zeg altijd dat die boerderij mij heeft gemaakt tot wie ik ben en uiteindelijk ook mijn studie heeft betaald. Mijn boeken over dat milieu zijn een manier om die schuld af te lossen.”
„Mijn eerste boek, Ze zijn zo lief, meneer, is op het boerenerf ontstaan. In de jaren tachtig zag ik in landbouwtijdschriften ineens advertenties verschijnen voor Filippijnse vrouwen, bestemd voor boerenzonen. Ik schreef me in, en de volgende week stond er een handelaar op de stoep met een dikke catalogus met driehonderd foto’s. Ik mocht er eentje kiezen die dan op proef zou worden gestuurd. Als ze me niet aanstond kon ik haar na een maand terugsturen.”
Gefrustreerd omdat zijn boek over mensenhandel door sommigen werd gebruikt om te pleiten voor een strenger asielbeleid, schreef De Stoop een vervolg, Zij kwamen uit het Oosten (2003), over sekswerkers die er na de val van de muur voor kozen om via prostitutie een bestaan op te bouwen in het Westen. Op reportage voor dat boek in Macedonië dacht hij dat zijn laatste uur geslagen had.
De Stoop: „Toen ik even de grens naar Albanië over stak, werd ik opgepikt door een bende die zich de Rambo’s noemde. In een oude Mercedes met kapotgeschoten ruiten reden ze me een halve dag rond. In eerste instantie wilden ze me gewoon beroven. Maar op een gegeven moment ontstond ruzie. Een van die jongens trok me uit de auto en zette me aan de rand van een ravijn. Met een oud Russisch pistool begon hij op me te schieten. Twee kogels gingen rakelings langs mee heen. Toen kwam de chef van de bende de auto uit gehold en excuseerde zich. Vervolgens werd ik alsnog beroofd en naar de Macedonische grens gereden.
„Later heb ik nog een keer zo’n ervaring gehad toen ik voor Vrede zij met u, zuster door iemand die de hoofdpersoon Muriel kende een tijdlang werd vastgehouden in een magazijn. Ik moest een contract tekenen waarin ik beloofde nooit meer contact op te nemen. Anders zou hij me in stukken hakken en in een van de vuilniszakken stoppen die achter hem stonden.”
Hoe hebben die ervaringen u beïnvloed?
„Als ik gepassioneerd ben over een onderwerp dan wil ik er alles voor doen. Maar niet meer op zo’n roekeloze manier als vroeger.”
U bent het meer gaan zoeken in het persoonlijke, menselijke verhaal?
„Zeker, ik ben daar meer de waarde van gaan inzien. Het hoeft niet altijd spectaculair te zijn. Met een klein verhaal kun je evengoed een grote werkelijkheid neerzetten.”
