
De zaak
Een vrouw werkt als verkoper in een winkel met cosmeticaproducten op Schiphol. Zij valt in september 2019 uit door gezondheidsklachten.
Ruim drie jaar later heeft de vrouw nog steeds last van problemen met haar energiehuishouding, prikkelverwerking en cognitieve functies. De vraag is of zij recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Uitkeringsinstantie UWV besluit dat de vrouw niet kan terugkeren in haar oude functie, maar nog wel als huishoudelijk medewerker aan de slag kan, of als productiemedewerker in de metaal- en elektro-industrie. Daarmee zal ze bijna 29 procent minder verdienen dan haar oude loon. Omdat de vrouw minder dan 35 procent arbeidsongeschikt is – het minimum om voor een WIA-uitkering in aanmerking te komen – weigert het UWV haar aanvraag.
De vrouw gaat in bezwaar. De verzekeringsarts bij het UWV zou haar klachten hebben onderschat. Maar de ‘verzekeringsarts bezwaar en beroep’ bij het UWV bevestigt het oordeel van de vorige arts.
De uitspraak: UWV moet opnieuw beslissen
In de beroepsprocedure wijst de rechtbank een deskundige aan. De rechtbankdeskundige, in dit geval een revalidatiearts, stelt vast dat het klachtenpatroon van de vrouw direct te maken heeft met een traumatisch incident in een bus. In het rapport legt de rechtbankdeskundige een verband tussen PTSS, chronische pijn en de klachten van de vrouw en concludeert: de vrouw kan niet het werk doen waartoe het UWV haar in staat acht.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het daar niet mee eens. De rechtbankdeskundige had moeten afgaan op objectieve gegevens, niet op hoe de vrouw haar klachten ervaart.
Dat tekent het ‘klassieke dilemma’ in veel WIA-zaken, overweegt de rechtbank: als medische bevindingen niet op harde objectieve gegevens berusten, zoals bijvoorbeeld bloedonderzoek, röntgenfoto’s of scans, leidt dat steeds tot dezelfde discussie. Al tientallen jaren is dat te zien bij aandoeningen als ME/CVS (extreme moeheid), fibromyalgie (chronische pijn) en meer recentelijk bij post-covid.
De conclusie van de verzekeringsarts dat de rechtbankdeskundige te veel is uitgegaan van de door de vrouw ervaren beperkingen is te kort door de bocht, oordeelt de rechtbank. Een klacht als moeheid of pijn is niet te objectiveren, het gaat erom of een klacht aannemelijk en plausibel is, oordeelde de Centrale Raad van Beroep vorig jaar over een geval van post-covid. De Raad gaf daarbij wat handvatten. Volgens de rechtbank heeft het UWV daar in deze vergelijkbare casus geen aandacht voor gehad. Het UWV moet daarom een nieuw besluit nemen.
Commentaar
Verzekeringsarts en jurist Jim Faas, eerder werkzaam voor het UWV, ziet in de praktijk grote verschillen in de beoordeling van aandoeningen die moeilijker te objectiveren zijn en pleit al jaren voor een meer uniforme beoordeling bij het UWV. Faas: „Het is altijd afwachten wat de verzekeringsarts op papier zet en welke conclusies deze trekt. Dat blijkt pas als het rapport definitief is. Als je het daar niet mee eens bent, kun je alleen nog in bezwaar en (hoger) beroep, maar dan staat het al zwart op wit.”
Matthijs Rutten, advocaat sociale zekerheidsrecht bij Zumpolle Advocaten: „Waar we al jaren tegenaan lopen bij de WIA is dat de rechter, die geen medische achtergrond heeft, meestal van het oordeel van de verzekeringsarts van het UWV uitgaat.” Volgens de advocaat schakelt de rechtbank betrekkelijk zelden een eigen deskundige in, behalve als er aanleiding is voor twijfel. Rutten: „Dat lukt meestal alleen als de burger een eigen deskundige inschakelt die een ander licht op de zaak werpt. Maar zo’n verzekeringsgeneeskundig onderzoek kost minimaal duizenden euro’s, zonder enige zekerheid over de uitkomst. De meeste mensen laten het er dus bij zitten.”
De uitspraak in deze zaak juicht Rutten toe: „De rechter twijfelde en wees een eigen deskundige aan. Dat resulteerde in een nieuwe benadering van de beoordeling van klachten als pijn en vermoeidheid. Dat bevestigt de meerwaarde van een rechtbankdeskundige.”
Vorige week deed de Centrale Raad van Beroep een tussenuitspraak in drie zaken over ME/CVS (extreme moeheid) waaruit volgde dat het UWV een nieuwe beoordeling moet maken; het UWV had onvoldoende rekening gehouden met beperkingen door deze aandoening. Anders aan deze zaak is dat de rechtbank, in lijn met de Centrale Raad van Beroep vorig jaar, expliciet oordeelt dat klachten als pijn en vermoeidheid aannemelijk en plausibel moeten zijn, in plaats van objectiveerbaar.
Faas is positief over de recente ontwikkelingen in de rechtspraak, al vindt hij het pijnlijk dat verzekeringsartsen niet uit zichzelf met oplossingen komen, bijvoorbeeld door voorbeeldcasuïstiek en sterk verouderde richtlijnen voor de beroepsgroep te actualiseren. Faas: „Nu moet de rechtspraak de oplossingen in feite afdwingen, maar als beroepsgroep zou ik liever zien dat we zelf het heft in handen nemen.”
Uitspraak Rechtbank Amsterdam, 11 juni 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:3977
Olivia den Hollander is verbonden aan The Investigative Desk, een groep gespecialiseerde onderzoeksjournalisten.
