De verteller in de roman ‘Verbruikt licht’ ziet een koelkastmagneet en denkt aan Gaza

De verteller van Lara Pawsons derde literaire werk Verbruikt licht heeft veel weg van de schrijver, al worden de (internationale) gangen van deze verteller nergens expliciet de wandel van een oorlogsverslaggever genoemd. Dat is Pawson (1968) wel: in die hoedanigheid schreef ze onder meer over Mali, Angola, Ivoorkust. Ze woonde over de hele wereld, van Abidjan tot „een herberg in de Zee-Alpen” en zetelt tegenwoordig in Londen, volgens haar website „zo dicht mogelijk bij het bos”. Daar zetelt de verteller ook: in het bos laat ze haar hond uit, die eekhoorns vangt, en die eekhoorns leert zij villen. Ze verwerkt ze in een stoofschotel waar haar geliefde van over z’n nek gaat.

Maar daar gaat Verbruikt licht niet over. De roman, als je het zo kunt noemen, heeft de vorm van een bericht aan haar levenspartner. Het boek lijkt ergens een Pereciaans spel te zijn; de verteller vertelt haar lief wat zij van de wereld weet, maar louter via de voorwerpen om haar heen. Een grimmig associatiespel, „omdat alles in deze verdoemde wereld verontwaardiging oproept”. Het stalen omhulsel van een broodrooster, „een dikke zwarte rok”, doet haar denken aan de rok van een „oude vrouw die in de bus naar Órgiva naast ons aan het gangpad zat” en die haar vertelde over de gedwongen abortus van dier moeder. Het gietijzeren raster van haar fornuis verwijst naar een hakenkruis, het gas naar gaskamers. De viezige druipers op een muur „die onder koningin Victoria is gebouwd en onder Thatcher is afgebroken” veranderen in „de plooien van Thatchers vlees”: „Durf ik haar abrikooskleurige tepel aan te raken? Mijn vinger naar haar pit te laten dwalen?”

Daar komen de kobaltmijnen

Waarom laat ze zich zo meevoeren door haar spullen? Er komt een krantenkop over de pandemie voorbij. Zien we een vrouw, opgesloten in haar huis, met niets anders om over na te denken dan wat zij om zich heen ziet? Veel voert ze niet uit. De vrouw wandelt met haar hond en raapt eekhoorns. Ze strooit peper over eieren en denkt via de kookwekker aan de bommen van de IRA. Ze ziet een koelkastmagneet en denkt aan Gaza. Het associatiespel is an sich verrassend, maar na een tijd lezen weet je ook: alles hangt samen met iets ellendigers. Aangekomen bij een mobieltje dacht ik: nu komen de kobaltmijnen. En ja hoor, daar waren ze: misvormde, verkrachte kinderen en „mannen die geloven dat seks met een maagd hun kansen om onder de grond kobalt te vinden vergroot”. Toch trekt Pawson het breder: „Ik probeerde het verschil te bepalen tussen mezelf met mijn mobiele telefoon en de miljoenen mannen die, in hun wanhopige behoefte aan seksuele stimulatie, geld betalen om beelden van misbruikte kinderen te downloaden.”

Dat is wat Pawson misschien met de duizelingwekkende hoeveelheid voorwerpen en associaties wil zeggen: al die spullen die we verzamelen en alle kennis die we hebben; daar komt een verantwoordelijkheid bij kijken. Als contrast stelt ze er – ze boent de vloer – een vrouw in het bouwjaar van haar huis, 1885, tegenover: „haar hoofd rustend op haar knieën, haar ogen gevestigd op het gietijzeren keukenfornuis in de open haard. Het is eind maart. Het is nog koud. Ze denkt aan kolen. Ze denkt niet aan de verdeling van Afrika. Aan de Conferentie van Berlijn. Over lijnen die getrokken worden zoals de lijnen tussen deze tegels.”

Voorwaarden van wreedheid

Naast de kwestie van kennis en verantwoordelijkheid schemert een ander onderzoek tussen de regels: wat zijn de voorwaarden van wreedheid? De verteller vraagt het zich een paar keer af: wat ze had moeten meemaken om zo wreed te worden als de man die de moeder van de oude vrouw in de bus tot abortus dwong? Zou het staren naar de druipers op het plafond haar „tot geweld aan kunnen zetten”, zoals de vrouw die jaarlijks de zwerfkatten die ze vertroetelde massaal vermoordde? Het lijkt wel of Pawson het zou willen, maar niet verder komt dan het villen van die eekhoorns. Ze drijft haar verlangen tot het uiterste, herinnert zich een bericht over opknopingen in Teheran: „Als hier openbare terechtstellingen zouden plaatsvinden, zou ik daar zeker weten bij aanwezig willen zijn […] ik zou de reactie van mijn lichaam willen ervaren.”

Verbruikt licht is het verrassende relaas van een vrouw die de hele wereld in het vuile gezicht heeft gekeken. Maar ook is het een boek over de totale onmogelijkheid je in te kunnen leven in een ander. De verteller blijft op de grenzen van haar eigen ervaringen en haar privileges stuiten. Dat geeft het boek een raar smaakje: wie bén je, te wensen een opknoping te aanschouwen?

Tegelijkertijd is dat precies wat Verbruikt licht ondanks de haast eentonige doffe ellende een klein waagstuk maakt. Het is niet louter een verbeelding van machteloosheid, het is ook het doordrijven van iets, zo dichtbij mogelijk willen komen. Geen passief martelaarschap, maar de (hopeloze) drang deel uit te maken van de hele wereld. De verrijkende muziek van Nina Simone willen ervaren, maar ook waterboarding als martelmethode.

En haar geliefde, de ontvanger van dit bericht? Die zal zo wel weer thuiskomen, naar hun veilige plek tussen de vervloekte spullen.