Voordat Richard Avedon in 1944 als 21-jarige fotograaf zijn debuut maakte bij het Amerikaanse tijdschrift Harper’s Bazaar, had hij in dienst van de Amerikaanse koopvaardij al duizenden portretten van rekruten gemaakt, een soort pasfoto’s voor op hun identiteitsbewijs. Rechttoe rechtaan; alleen het gezicht in beeld, de achtergrond neutraal, zodat niets zou afleiden van de gefotografeerde. Veel later in zijn carrière zou hij datzelfde concept opnieuw en zeer succesvol toepassen in zijn portretten van beroemde én onbekende mensen: een helderwitte achtergrond, het gezicht haarscherp in beeld.
Richard Avedon (New York, 1923-2004) staat bekend als een van de beroemdste en invloedrijkste fotografen van de 20ste eeuw. Zijn mode- en portretfotografie verscheen in tijdschriften als Harper’s Bazaar, Vogue, Life en Rolling Stone en hij was in 1992 de eerste fotograaf die in dienst werd genomen bij The New Yorker.
In zijn modefotografie was hij vernieuwend; de modellen zijn levenslustig, elegant en zelfbewust. Avedon kreeg iedereen die er in zijn tijd politiek, cultureel of maatschappelijk toe deed voor zijn lens, onder wie Dwight D. Eisenhower, Henry Kissinger, Robert Oppenheimer, Chet Baker, Louis Armstrong, Isak Dinesen, Samuel Beckett, Bob Dylan en Marilyn Monroe.
Ondanks zijn succes, schreef de Amerikaanse fotografiehistoricus Philip Gefter in What Becomes a Legend Most: A Biography of Richard Avedon (2020), werd Avedon soms geplaagd door onzekerheid. Fotografie werd binnen de kunsten pas rond de jaren 70 voorzichtig aan erkend als kunst. En binnen de fotografie was er ook weer een hiërarchie. Avedon werd vaak betiteld als mode- en celebrityfotograaf, en beide genres konden in die tijd in de kunstwereld niet op veel waardering rekenen. Bij musea was vooral straat- en documentairefotografie geliefd, want authentiek (denk aan The Americans van Robert Frank). Studio- en modefotografie was geconstrueerd en commercieel.
Het zat Avedon dwars dat in zijn portretten de beroemdheid van zijn subjecten werd benadrukt. „Denk niet aan wíé ze zijn, maar kijk gewoon naar hun gezichten”, zei hij daar later over. In de strakke eenvormigheid van zijn portretfotografie legde hij een president op dezelfde manier vast als een fabrieksarbeider. „Ik ben niet onder de indruk van het feit dat Eisenhower president was […]. Wat me interesseert is dat ook hij zijn sterfelijkheid onder ogen moet zien, en dat die angst in ons allen zit, en in mijn portretten.” Avedon heeft altijd beweerd dat je in een portret nooit de werkelijke aard van een persoon kan zien. Veel meer dan naar het wezen van ‘een mens’ zocht hij naar dat van ‘de mens’.
Truman Capote, writer, New York City, October 10, 1955.
Met dit sensuele portret dat Richard Avedon in 1955 maakte van een jonge Truman Capote (1924-1984) was de schrijver erg in zijn nopjes. Met een latere foto uit 1974, Capote was toen vijftig, minder. Met halfgesloten ogen, een lege blik en een wat pafferig gezicht was dat portret „erg onflatteus”, klaagde Capote.
Capote was in ‘55 een rijzende ster, hij en Avedon waren bevriend en zouden een aantal keren samenwerken. In 1959 schreef Capote een essay bij het eerste fotoboek van Avedon, Observations, met portretten van onder anderen Monroe, Picasso en Oppenheimer. „Het zal opvallen, want het is niet te vermijden”, schreef Capote, „hoe vaak hij de nadruk legt op de ouderen; en zelfs bij mensen van middelbare leeftijd onverbiddelijk elk zuurverdiend kraaienpootje opspoort. Maar: ‘De jeugd ontroert mij nooit’, legt Avedon uit. ‘Ik zie zelden iets heel moois in een jong gezicht. Maar wel in de neerwaartse curve van Maughams lippen [W. Somerset Maugham]. In de handen van Isak Dinesen.’ ”
De samenwerking kreeg een vervolg in de portretten die Avedon in 1960 maakte van Perry Smith en Dick Hickock, de hoofdpersonen uit Capote’s succesvolle truecrimeroman In Cold Blood (1966), in afwachting van het proces waarin ze werden aangeklaagd voor de moord op de Clutter-familie in Kansas.
Nastassja Kinski, actor, Los Angeles, California, June 14, 1981.
Het sensuele beeld van Nastassja Kinski (Berlijn, 1961) en de slang stond in oktober 1981 in de Amerikaanse Vogue. De poster die ervan gedrukt werd, werd een absolute bestseller en hing in ontelbare jongenskamers. Kinski, toen 21, was destijds op het hoogtepunt van haar carrière. Kort daarvoor, in 1981, had ze de Golden Globe voor Beste Vrouwelijke Nieuwkomer in de film Tess van Roman Polanski ontvangen.
Als tiener al was Kinski naakt te zien geweest in films en series. Als 12-jarige speelde ze topless in Falsche Bewegung van Wim Wenders, met wie ze later Paris, Texas zou maken. In 1977 kwam ze in de serie Tatort volledig naakt in beeld. Onlangs schreef ze op Instagram hoe ongemakkelijk ze zich bij Tatort had gevoeld: „Het gaat mij erom dat ik vijftien jaar was en je als vijftienjarige in een film bescherming nodig hebt. Die had ik niet.” Voor Stay As You Are, met Marcello Mastroianni, ze was toen achttien, moest ze ook haar kleren uittrekken. Daarover zei ze: „Niemand zei: dat moet je niet doen, het is helemaal niet nodig. Ik was maar een jong meisje.”
De ambivalente houding van Kinski ten opzichte van haar vroege carrière zet Avedons foto van de naakte, jonge Kinski toch in een ander licht – alhoewel ze zich er nooit negatief over heeft uitgelaten en Avedon geenszins bekendstond als een fotograaf die erotiek opzocht. In de paar foto’s van naakte mensen in zijn oeuvre ging het eerder om een vrijzinnig, anarchistisch jarenzestigbloot dan om erotiek.
Dovima with Elephants, at Cirque D’Hiver, Paris, August, 1955.
Dovima with Elephants is niet alleen een van de meest iconische foto’s van Avedon, het is ook zijn duurste. In 2010 werd het beeld bij Christie’s in Parijs voor omgerekend 841.000 euro verkocht aan Maison Christian Dior. Bij hetzelfde veilinghuis in New York in 2020 bracht de foto een nieuw recordbedrag van bijna 1,7 miljoen euro op.
Dovima with Elephants werd in 1955 in het septembernummer van Harper’s Bazaar over twee pagina’s afgedrukt , in een modeproductie van veertien pagina’s over de najaarsshows in Parijs. De foto is gemaakt in het Cirque D’Hiver aan de Rue Amelot, waar regisseur Carol Reed de film Trapeze aan het draaien was, met Burt Lancaster, Tony Curtis en Gina Lollobrigida – een ideaal decor voor een modeshoot, meende Avedon.
Op de foto draagt Dovima, een van zijn favoriete modellen, een creatie van Christian Dior, ontworpen door de toen 19-jarige Yves Saint Laurent, die nog maar kort voor het modehuis werkzaam was. Dovima (1927-1990), artiestennaam van Dorothy Virginia Margaret Juba, zou in 1957 nog een kleine, komische rol spelen als een niet al te snugger model in de film Funny Face, met Fred Astaire en Audrey Hepburn, waarbij het karakter van Astaire losjes gebaseerd was op Richard Avedon.
Allen Ginsberg and Peter Orlovsky, poets, New York City, December 30, 1963.
Als puber had Avedon de aspiratie dichter te worden. Zijn gedichten werden gepubliceerd in tijdschriften en kranten en in 1941, een paar dagen na zijn achttiende verjaardag, werd hij uitgeroepen tot winnaar van een dichtwedstrijd voor alle middelbare scholen in New York. Hij studeerde korte tijd poëtische compositie en filosofie aan Columbia University, maar schakelde al snel over op fotografie. „Ik besefte dat ik niet over de intellectuele uitrusting beschikte om welsprekend om te gaan met het soort emotioneel materiaal dat mij dreef”, zei hij daarover.
Zijn leven lang zou Avedon interesse houden in poëzie, maar ook in theater, beeldende kunst, literatuur. Anders dan zijn modefotografie, die meestal in opdracht tot stand kwam, waren zijn portretten van kunstenaars, schrijvers, dichters et cetera vaak het resultaat van die persoonlijke interesse, waarbij zijn poëtische blik onderdeel bleef van zijn creatieve dna.
Allen Ginsberg (1926-1997), de godfather van de Beat Generation, en zijn partner, de dichter Peter Orlovsky (1933-2010), werden door Avedon opnieuw in 1983 samen in zijn studio geportretteerd, tongzoenend deze keer.
Mary Watts, factory worker, and her niece Tricia Steward, Sweetwater, Texas, March 10, 1979.
Het portret van fabrieksarbeider Mary Watts en haar nichtje Tricia Steward maakt deel uit van In the American West, waarvoor Avedon tussen 1979 en 1984 door Amerika reisde. Met zijn mobiele studio – hij gebruikte altijd een wit doek als achtergrond – legde hij een andere kant van Amerika vast dan hij normaal deed. In plaats van politici, kunstenaars, zakenmensen, modellen en acteurs fotografeerde hij fabrieksarbeiders, mijnwerkers, schoonmakers, vrachtwagenchauffeurs, daklozen. Avedon liet zich daarmee van zijn sociale kant zien, net als hij in 1964 al deed met het fotoboek Nothing Personal, waarvoor hij samenwerkte met zijn oude schoolvriend, schrijver James Baldwin, en waarin ze in beeld en tekst de ongelijkheid in de Amerikaanse maatschappij aan de kaak stelden. Dat kwam hem overigens ook op kritiek te staan – hij zou, in Amerikaanse termen, een ‘Limousine Liberal’ zijn; goedbedoelend maar nogal out of touch, voor iemand die zijn leven voornamelijk leefde tussen de culturele en politieke elite aan de welvarende oostkust.
Jean Shrimpton, evening dress Cardin, Paris, January, 1970.
Lang haar dat alle kanten op wordt geblazen, jurken die om het lichaam heen waaien, modellen die rennen, springen, dansen. Bij Avedon waren modellen niet een soort paspoppen, statische schoonheden om de nieuwste mode aan op te hangen, maar levenslustige vrouwen van vlees en bloed. Avedon haalde de modefotografie uit de studio en bracht die naar de straat. Veel meer dan alleen de exclusieve snit of de dure stof laten zien, wilde hij een verhaal vertellen, een bepaald gevoel oproepen; dat van de naoorlogse vrouw met ambitie, onderweg naar werk of een afspraak, die plezier had en in contact stond met haar omgeving. De foto van Jean Shrimpton was onderdeel van zijn eerste grote solotentoonstelling, in het Metropolitan Museum of Art in New York in 1978; een van de eerste keren dat modefotografie erkenning kreeg die verder ging dan de commerciële en redactionele toepassingen.