De verhalen over schuld en boete van debutant Alban Mik drijven je naar het puntje van je stoel

Schuld en boete: daarover gaan de verhalen in Tegen beter weten in, het sterke debuut van Alban Mik (1990). In deze verkenningen rondom verantwoordelijkheid is de vraag wie dader is en wie slachtoffer. Meteen in het eerste verhaal, getiteld ‘De achtervolging’, wordt dit op scherp gezet. Het is stil in Amsterdam, avond, twee mensen lopen langs de gracht. Niet samen, maar apart, een vrouw, voorop, met achter zich zomaar een man die toevallig dezelfde kant opgaat: ‘Diederik was een discreet man. Hij had door dat zij doorhad dat hij vlak achter haar liep en het zat hem niet lekker.’ De vrouw blikt schichtig achterom, versnelt haar pas. Wat kan hij doen om haar duidelijk te maken dat hij geen bedreiging vormt, moet hij zijn tempo en route aanpassen, al komt hem dat slecht uit? Is haar gevoel van veiligheid belangrijker dan zijn vrijheid?

Mik laat de boel ontsporen, tot op een punt dat Diederik, nog steeds in de vaste overtuiging geen engerd te zijn, daadwerkelijk achter de intussen hollende vrouw aandraaft en zij andere mannen, cafégangers, moet aanklampen om zich van hem te ontdoen. Het raffinement is dat je haar intussen begrijpt, maar hem evengoed. Alles staat op losse schroeven, het is een verhaal dat je meteen wilt herlezen omdat je niet zeker meer weet of Diederiks intenties nou echt aldoor klopten. En of hij zich nou eigenlijk wel echt in de vrouw verplaatst, of juist niet.

Een dergelijke dubbelzinnigheid kenmerkt meer van de verhalen in de bundel. Het gaat vooral steeds mis als mensen het goede menen te doen voor elkaar, maar intussen, misschien zonder het te weten, vooral aan zichzelf denken. In het tweede verhaal heeft een sinds haar jeugd door een ongeval zeer ernstig gehandicapte vrouw een vriend. Haar zus, die haar sinds jaar en dag verzorgt, weet zeker dat deze amant een oplichter is, uit op haar geld. Op haar aanraden wordt het contact verbroken. ‘[Hij] stuurde nog wat brieven’, staat er dan droogjes, ‘maar om Frieda de pijn te besparen, heeft Beatrice die maar ongeopend in de papierbak gegooid.’ Intussen heeft Mik al even terloops laten doorschemeren hoe schuldig deze Beatrice zich voelt over de fysieke staat van haar zus, maar evengoed hoe ze zich wentelt in de rol van haar toegewijde verzorger, de enige die het aankan. Er zit een zekere valsheid in haar zorgzame gebaren. Het lijkt er sterk op dat deze Beatrice haar zus niets en niemand anders meer gunt. Maar zichzelf ook niet.

Verhalenbundels, en zeker verhalenbundels van debutanten, vertonen zelden een thematische samenhang zo sterk als in Tegen beter weten in. Mik maakt dat je een wakkere, gretige, op-het-puntje-van-je-stoel-leeshouding krijgt. Elk verhaal maakt benieuwd naar het volgende, naar wat hij nu weer heeft verzonnen, uitgaand van ongeveer dezelfde vragen. Hij laat zien dat het dragen van verantwoordelijkheid op vele manieren met een mens aan de haal kan gaan. Hier en daar draaft iemand er dusdanig in door dat zijn fantasie hem parten gaat spelen, bewaarheid wordt – op zo’n moment doet Miks werk ineens wel wat aan dat van Rob van Essen denken.

Een deel van de verhalen laat te veel te raden over. Waar veel debutanten geneigd zijn te veel uit te leggen, vertelt Mik hier en daar te weinig. Met witregels markeert hij perspectiefwisselingen of tijdsprongen, waarbij het dan, zelfs bij herlezing, te onduidelijk blijft hoe en wat, wie en wanneer, vooral in de verhalen in de tweede helft van de bundel. Toch zijn ook deze verkenningen naar wat ‘de brommende toon van dat vervelende geweten’ in de mens zoal teweeg kan brengen, zeker de moeite waard.