De tuin kon uit de mode raken, als een hoepelrok, is te zien op landgoed Twickel

Foto Eric Brinkhorst

Een staalkaart van tuinstijlen door de eeuwen heen is landgoed Twickel. Onmiskenbaar is de signatuur van Jan David Zochter, zoals een Chanel-mantelpakje de hand van Coco verraadt.

Tekst

Vredig staan de eikenbomen langs de lange laan, slanke berken groepen samen in het veld en het kasteel dobbert in de slotgracht. Alsof de eeuwen hebben stilgestaan. Maar de tuinbaas wijst naar het grasveld en zegt: „Hier was de formele tuin.” Ik kijk naar een rimpelloos gazon en ben onthutst, maar hij leidt mijn blik alweer verder, „en daar waren drie vijvers”. Mijn ogen ontmoeten nu een organisch slingerend meer dat in een verte vol bomen verdwijnt.

Na een uur rondwandelen weet ik dat deze mantel van groen niet is wat hij lijkt, geen huisjas die langzaam aangroeide. Nee, het park is door de bewoners net zo rigoureus aangepast als hun hoepelrokken en pruiken, die moesten wijken voor vloeiende gewaden en natuurlijke coiffures. De tuinman legt uit dat tuinmode volgen meer vraagt dan wat linten toevoegen of een taille verhogen, hij praat over waterlopen verleggen, bergen opwerpen en bomen rooien en planten.

Terwijl ik word rondgeleid tussen heden en verleden bedenk ik dat de bewoners van Twickel een behoorlijke passie voor tuinieren moeten hebben gehad, want ze volgden alle nieuwe trends op de voet. Niet alleen passie maar ook ruimte en royale middelen om die uit te leven, waardoor het landgoed nu een staalkaart van tuinstijlen door de eeuwen heen is geworden.

Het begon allemaal met een heel eenvoudig jak: een boerderij en een watermolen in een moerassig landschap. Herman van Twickelo kocht die in 1347. De gebouwen kwamen ‘met turf en twijgen’, dus met heidegrond en hakhout. De heren van Twickel wisten in de eeuwen daarna hun landbezit te vergroten door te trouwen met erfdochters van boerderijen en landgoederen in de omgeving, en konden zich uiteindelijk de bouw van een ‘zaalstede’ veroorloven. In 1644 ging het de familie zo goed dat ze het kasteel fors konden uitbreiden. De tuinen werden in 1654 symmetrisch om de slotgracht heen gelegd, als een schaakbord met vakken.

De zeventiende-eeuwse hovenier Jan van der Groen was duidelijk over de rol van de tuinman ten opzichte van zijn hof: „Dat de Natuur, die sich veeltijts wanschikkelijk vertoont, door de konst kan opgeschikt, opgepronkt, in goede ordre, cierlijk en vermakelijk gemaekt worden.” De wansmaak van de natuur moest door de goede smaak van de mens worden rechtgebreid, En dat bereikte men volgens Van der Groen vooral door orde aan te brengen. Net als pruik, hoepelrok en korset in die tijd de menselijke figuur corrigeerden.

‘Teedere Gewassen’

De Nederlandse hovenier was naast symmetrisch ook praktisch: het middelste sierperk werd geflankeerd door twee vakken met rechte stroken veldsla, radijs, andijvie, marjolein en gezegende distel. Als je aan kwam lopen op de Twickelerlaan ging je de brug over naar het eerste eiland. Daar stond je oog in oog met de economische basis van de kasteelbewoners: de stallen voor het vee en de opslagschuren voor de oogsten, die de boeren als pachtbetaling in natura leverden. Hier waren ook de bakkerij, wasserij, slachtkamer, melkkamer en het brouwhuis. Vanaf het vooreiland liepen drie bruggen naar drie verschillende bestemmingen: het huiseiland met het kasteel, het bleekveld en de tuinen. Het was een opzet waarin bewoners elkaar tegenkwamen: de vrouwen die de was te drogen gingen leggen, kwamen de vrouwen uit het kasteel tegen die in de loofgang gingen wandelen, de mannen die een varken slachtten, groetten de mannen die hun paard kwamen halen voor een jachtpartij.

Een frivolere fase kregen de tuinen toen erfdochter Adriana Sophia de edelman Jacob IV van Wassenaer Obdam aan de haak sloeg. Vanwege zijn politieke en militaire functies woonden ze in Den Haag, maar ze verfraaiden graag hun buitenplaats. En wie beter in de arm te nemen dan Daniël Marot, de ontwerper en architect die de Nederlanden hun Franse zwier bezorgde. Na het sobere Hollands Classicisme was het tijd om de garderobe van Twickel aan te passen. De echtelieden kozen een sierlijk ontwerp voor bloemparterres en een halfronde vijver met fontein. Verder bestelden ze bij de plaatselijke timmerman cascades, fonteinen en prieeltjes.

Foto’s Eric Brinkhorst

De appel viel in dit geval wel ver van de boom, want hun zoon Unico Wilhelm van Wassenaer had niet zoveel met deze pronkzucht. Hij was geboren op Twickel en erfde het in 1714. Hij stak de buitenplaats in een veel nuchterder jasje. De bloemparterre van pa en ma liet hij vervangen door een gazon, de moestuin verplaatste hij naar de overkant van de weg om een groter rendement te krijgen, en verder investeerde hij in de bosbouw. Vanaf deze tijd verdiende Twickel goed geld aan de houtkap. In 1760 kon men in de Amsterdamsche Courant een advertentie lezen die zegt dat ter verkoop werd aangeboden „een aanzienlyke party Eykenhout bekwaam tot Scheeps, Timmer en Paalhout”.

De enige tuinextravaganza die Unico zich veroorloofde waren de oranjebomen, waarschijnlijk ook een nalatenschap van zijn vader maar door hem en zijn zoon gekoesterd en uitgebreid. In de bibliotheek van het kasteel staat het boek van Jan Commelin uit 1676 over „oeffening en gebruik van de limoen- en oranje-boomen” en hoe deze „teedere Gewassen tegen de koude te beschermen”.

Het hebben van een oranjerie was een zeer exclusieve hobby; Lodewijk XIV liet met de bouw van een eigen verblijf voor de citrusbomen beginnen voordat het paleis werd aangepakt. Uit de instructie die Unico voor zijn rentmeester schreef, weten we dat er rond 1760 een oranjerie was, hij schreef namelijk dat de rentmeester ervoor moet zorgen dat „de pijpen der kachels zoo in ’t huis als in d’orangerie om de vier maanden min of meer schoongemaakt worden”. Een deel van de bomen was gekocht door zoon Carel van Wassenaer in 1795 toen stadhouder Willem V moest vluchten voor de patriotten. Zijn slot Oranjewoud werd ontmanteld en zijn Oranjerie opgeheven, veertien bomen uit de boedel kwamen naar Twickel. Nu staan er bomen van driehonderd jaar oud in de tuin.

Trekpontje

In de achttiende eeuw is de mode praktischer én romantischer, de tijd van de Verlichting en een tijd van romantiek. Die tegenspraak kreeg op Twickel vorm door enerzijds een nieuw melkveebedrijf met een kaasmakerij en daarnaast in de moestuin kassen. Maar in het park kwam de romantische kant van de eeuw aan bod, de landschapsstijl die in Engeland terrein won. Het keurslijf van rechte lijnen moest eruit, de perken maakten plaats voor een Engels bos met platanen, tulpenbomen en magnolia’s, afgewisseld met azalea’s en rhododendrons. De vijvers werden uitgegraven tot een meer met op een eilandje een vissershut en een trekpontje om er te komen. Van de grond die vrijkwam, kon een berg worden opgeworpen met een tuinmanshuisje, waar bezoekers wat konden drinken. Het park werd opengesteld voor publiek. Bij de inheemse en exotische bloemen en bomen stonden, geheel in de geest van de Verlichting, naambordjes.

De aantrekkingskracht van gevestigde namen bleef ook voor de volgende generaties gelden. In de negentiende eeuw liet Cornélie van Wassenaer met haar man Jacob Derk Carel van Heeckeren de bekendste landschapsarchitect van Nederland de tuin in zijn volgende tooi hullen. Jan David Zocher maakte in 1830 een plan waarin een radicalere versie van de landschapsstijl werd doorgevoerd: nog bredere slingerlijnen en natuurlijk een slangenvijver: een waterpartij die wegkronkelt uit zicht, zodat het een illusie van eindeloosheid geeft. Hij groepeerde bomen in clusters, zette ze in eenzame staatsie neer en strooide met tuinpaviljoens.

De gedurfde eenvoud van Zochers ontwerp, de voortvarende manier waarop hij de kleine vijvers tot één grote aaneenrijgt, de doorgebroken grenzen waardoor het park een geheel werd, vormen een groot contrast met de kleingeestigheid van de ruzie die opdrachtgever en ontwerper uit elkaar dreef. Voor het weidegebied tegenover het kasteel diende Zocher een rekening in die de baron veel te hoog vond, voor enkele paden die Zocher had ingetekend op nota bene een plattegrond die de baron zélf had laten maken.

Het lukte Zocher niet om de prijs van een visionair ontwerp overtuigend voor te rekenen, hij moest voortijdig vertrekken. Maar het park draagt onmiskenbaar zijn signatuur, zoals een Chanel-mantelpakje de hand van Coco verraadt. Een generatie later kreeg Eduard Petzold de opdracht het park te voltooien. Hekkensluiter in de rij ontwerpers is de laatste barones, Marie Amelie Mechtild Agnes van Aldenburg Bentinck die in 1922 trouwde met baron Rodolphe van Heeckeren. Zij voegde een rotstuin toe en ook zij liet zich inspireren door de meest invloedrijke tuinontwerper van haar tijd: Gertrude Jekyll.

Een hele middag struin ik door de tuinen, langs de natuurlijk slingerende paden, de grote eiken en de lange laan die nergens naartoe gaat maar een indrukwekkende allee vormt. Het meer lijkt er altijd geweest, de in vorm gesnoeide boompjes gek genoeg ook. Ik sta in de halfschaduw van de bomen bij de Noordmolen aan de Oelerbeek, daar sta ik aan het begin, op het lapje grond ‘met turf en twijgen’ dat zo vele generaties wist te inspireren.

Foto’s Eric Brinkhorst

Illustratie Sophie van de Mars