N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
AutotestDe Toyota bZ4X is in niks uitzonderlijk vindt Bas van Putten, maar ouderwets comfortabel is hij intussen wel.
Zijn naam is onuitspreekbaar. Maar bZ4X – b onderkast, rest hoofdletters – moet iets betekenen, het zijn geen dadaïsten bij Toyota. Gelukkig doet zijn schepper zelf de exegese. De eerste letters staan voor beyond Zero, de wens de mensheid nog veel meer te schenken dan Toyota’s zonder schadelijke gassen. De 4 staat voor zijn grootte, vergelijkbaar met de Toyota RAV4. En X betekent uiteraard crossover, soort van suv, maar dan next level.
Hij ziet er heel raar uit. Van opzij doet hij denken aan een boodschappenmand met de voor- en achterruit in de stand van de hengsels. Maar dan op wielen en opvallend kleine: 18 inch is zuinigjes voor deze tijd. Ze tekenen zijn aangezicht als spillebeentjes een dik lijf, aandoenlijk klunzig. Maar hij is wel, rijkelijk laat, de eerste volledig elektrische Toyota, terwijl dat merk aanvankelijk weinig in stekkerauto’s zag. Het had hybrides en daar ging het goed op. Ze hadden het eeuwige leven en werden steeds zuiniger. De laatste Prius verbruikte als plugin-hybride 1 op 30. Voor de lange termijn investeerde Toyota liever in waterstoftechniek, die tot de doorbraak van elektrisch grote verwachtingen wekte.
De strategie bleek te lonen. Toen de EU twee jaar geleden de nieuwe norm van 95 gram CO2 per kilometer voor het uitstootgemiddelde per merk invoerde, voldeed Toyota al haast aan de eisen. Het hybride modellengamma bleek gemiddeld schoner dan de portfolio’s van merken met emissievrije elektrische modellen.
Volgende vraag is waarom Toyota nu wel capituleert voor de EV maar het vooralsnog bij één model laat. Omdat, denk ik, Toyota als een van de eerste fabrikanten een stekkerauto met vastestofbatterij heeft aangekondigd, nieuw batterijtype met een veel hogere energiedichtheid en een navenant groter bereik bij een compacter volume. Daarmee zou het lithium-ion-tijdperk in één klap verleden tijd zijn. Ik vermoed dat ze in Japan hebben gezegd: we slaan de steentijd gewoon over. We brengen één EV als een gebaar van goede wil en om ervaring met het genre op te doen. Dat wordt een redelijke auto met een schappelijk bereik waar de Toyotamens zich geen buil aan kan vallen. Zodra de betere techniek productierijp is pakken we door.
Helaas had de bZ4X een slechte start. Door een verkeerd type moer bleken de wielen los te kunnen raken. Geen fijne reclame waren berichten over een dramatisch dalende actieradius onder winterse omstandigheden. Verder stuurde Toyota, wist Japan veel, hem naar Europa zonder driefasenlader. Dat is rechtgezet.
Zoom in voor alle details van de bZ4XKlik op de punten voor uitleg over de details
Zachte hoge wangen
Nu is hij goed. Royaal, ook achterin, en ouderwets comfortabel, vermoedelijk mede door de zachte hoge wangen van de banden om die kleine wielen. Sloom is hij ook en zelden was je voor die lethargie zo dankbaar. Heerlijk duf ding, het dienstbare gereedschap dat Toyota’s altijd waren. Op het dashboard is van de knoppen tot de displays alles Groot en Duidelijk, behalve de onleesbaar kleine icoontjes voor elektrische laadpunten op de navigatiekaart. En hij heeft één deugd waar alle hoon op afketst: hij is ongewoon zuinig. Wie had gedacht dat die klomp staal zich haast zou kunnen meten met een Tesla Model Y?
Gemiddeld reed ik over de eerste 550 kilometer op voornamelijk snelwegen 13,4 kWh op 100 kilometer. Dat was met weinig stekker-suv’s gelukt. Toyota flikt het met een blijkbaar zeer efficiënte aandrijflijn en intelligente aerodynamica. De idioot ogende tweedelige spoiler boven de achterruit en de gekke luchtsleuven op de voorste hoeken van de neus zitten er blijkbaar niet voor niets. Een actieradius tot 450 kilometer is met een netto batterijcapaciteit van 64 kWh heel respectabel.
Hij is in niets uitzonderlijk, maar je hebt wat aan hem. Je zou hem alleen al kopen voor de oerdegelijk geribbelde rubberen laadvloer die je bagage rotsvast op zijn plaats houdt. Een premium-merk vindt zoiets niet chic genoeg. Bij Toyota denken ze: we laten onze mensen niet in de steek als hun bedevaart beyond Zero onverhoopt bij IKEA eindigt.
Foto Merlijn Doomernik
Foto Merlijn Doomernik
Gelukkig heeft Toyota de prijs voor de bZ4X dusdanig verlaagd dat hij voor net onder de halve ton te koop is. Verder is hij onder de naam Solterra, maar dan alleen met vierwielaandrijving, ook leverbaar als Subaru, het in Nederland al haast verdwenen eigenheimersmerk waarmee Toyota het koene gedrocht ontwikkelde. Mocht je nog één keer een auto van die door de tijd verslagen degelijkemensentoko willen rijden: grijp je kans. Want alles sterft, behalve de waanzin.
Ik vond het altijd een pathetisch gebaar. Peter Fonda die in een van de eerste scènes van Easy Rider (1969) zijn Harley stopt, zijn horloge van zijn pols haalt en het op straat gooit. En dan samen met Dennis Hopper de wenkende verte in rijdt, verlost van die knellende band van de burgermaatschappij.
Onlangs zag ik die scène nog een keer, en nu zag ik welke tijd dat horloge aangeeft als het op de grond ligt: zeven over half twaalf. En opeens voelde ik me iets meer betrokken bij die twee bikers, want ik zag die scène op precies hetzelfde moment, óók om zeven over half twaalf.
Dat was geen toeval, want ik keek naar het verbluffende meesterwerk The Clock van videokunstenaar Christian Marclay. Het is een film die 24 uur duurt, en geheel bestaat uit duizenden korte speelfilmfragmenten waarin een klok voorkomt, of een wekker, of iemand die op zijn horloge kijkt en zegt: het is kwart over tien. En die tijdstippen lopen synchroon met de werkelijke tijd, 24 uur lang. Als Harold Lloyd om kwart voor drie aan de grote wijzer van die klok in Los Angeles hangt, is het ook kwart voor drie voor de toeschouwers.
Marclay laat de fragmenten soepel op elkaar aansluiten. Als het ene fragment eindigt met een deur die opengaat, gaat er in het volgende fragment meestal een deur dicht. Als een scène eindigt met een rinkelende telefoon, wordt die vaak in de volgende scène opgenomen. Ook de soundtrack is aangepast, de filmgeluiden lopen vloeiend van de ene naar de andere scène door. Dat alles maakt The Clock tot een continu en verslavend spektakel dat bij elke vertoning drommen bezoekers trekt.
Wijzerplaat
The Clock dateert van 2010 en is op gezette tijden in zijn volle lengte te zien. Onlangs was dat in Stuttgart. In een donkere zaal in het glazen Kunstmuseum keken de toeschouwers gefascineerd naar de voortrollende beelden. Soms twee, soms drie uur lang. Dan gingen we even weg om wat te eten of te drinken, en daarna sloten we zo snel mogelijk weer aan bij de rij die voor de zaal stond, om de volgende drie uur mee te maken.
Toen het buiten donker werd, ging het ook schemeren in de film. Mensen die thuiskomen van hun werk, de avondmaaltijd, kinderen die naar bed gaan. Toen de nacht aanbrak, werd het ook nacht in de film. Cafés, bars, hotels, verlaten straten, inbrekers, gangsters, minnaars. ’s Ochtends werd het licht en de mensen in de films gingen naar hun werk. Overdag gebeurden alle dingen die je je kunt voorstellen. Ruzies, aanrijdingen, iemand die koffie drinkt, een rechtszaak die begint, een man op een luchthaven. En altijd in beeld: een klok, een horloge of een digitaal instrument. Meestal staan die in het middelpunt van de handeling, maar het gebeurt ook wel dat er een klok aan de muur hangt die toevallig half een aanwijst en geen rol speelt in de scène. Maar als kijker van The Clock merk je hem wel meteen op. Voortdurend keken we naar mensen die een tiental seconden onze tijdgenoten waren.
The Clock gaat natuurlijk over film, en over de dramatische mogelijkheden die bewegende wijzers en een wijzerplaat nu eenmaal bieden: de spanning of de trein op tijd komt, of de bom die James Bond heeft geplaatst ook werkelijk afgaat, en of de man met wie Lee Van Cleef gaat duelleren op het afgesproken tijdstip komt opdagen. Voor filmliefhebbers is het een feest, je zit voortdurend te denken: dat is Hugh Grant, die daar om kwart voor elf door drie wekkers wakker wordt gemaakt, maar in welke film was dat ook alweer? Op wie wacht Meryl Streep om vier over zes op dat station? En waar is Oliver Hardy als Stan Laurel met een kolenschep een almaar door tingelende pendule tot zwijgen brengt?
Foto China News Service
Maar The Clock gaat ook over tijd, en dagenlang kun je geen klok horen en geen wijzerplaat zien of je denkt: ja, tijd. Wat is dat eigenlijk? Bestaat er wel tijd?
Zandlopers en tandwielen
Zestienhonderd jaar geleden stelde Augustinus die vragen ook al. Het verleden is er niet meer, schrijft hij in zijn Belijdenissen (398 na Chr.), de toekomst is er nog niet, en als je er goed over nadenkt, bestaat de tegenwoordige tijd ook niet, immers „de enige reden van zijn bestaan is het feit, dat hij niet kan blijven”. En hoe kan iets dat niet kan blijven, toch bestaan? Augustinus vraagt het aan God, maar omdat God niet antwoordt, komt hij uiteindelijk zelf met de oplossing: tijd bestaat in de geest. In ons geheugen, en in onze verwachtingen. We herinneren ons allerlei gebeurtenissen, voorzien weer andere en weten nog hoe lang iets duurde. Augustinus zegt het zo: „In u, mijn ziel, meet ik de tijd.”
Terug in Nederland bezocht ik in het Designmuseum in Den Bosch de tentoonstelling Alle tijd van de wereld. Er zijn ook daar vooral uurwerken te zien, oude kerkklokken, dure polshorloges, maar ook een digitale tijdmeter. De tentoonstelling gaat over de manieren waarop mensen ‘grip proberen te krijgen op de tijd’. Als je net in je Augustinus hebt zitten bladeren, denk je opeens: kan dat dan? En kan dat met een klok? Is tijd iets wat weliswaar moeilijk waarneembaar is, maar toch bestaat en meetbaar is, zoals radioactieve straling, of het CO2-gehalte van de atmosfeer?
Daar krijg je in Den Bosch geen antwoord op. Dat is de tentoonstellingsmakers maar gedeeltelijk aan te rekenen, want ze laten alleen maar zien hoe de mensheid na Augustinus heeft geprobeerd de tijdmeting te verhuizen, van de ziel naar zandlopers, tandwielen en wijzers. Nu hebben we de atoomklok, een instrument dat weergaloos nauwkeurig is. Maar wat meet de atoomklok? De tijd? Nee, de atoomklok producéért iets: de seconde. Een eenheid die de mensen zelf hebben bedacht en die alle andere klokken op de voet volgen.
Omloopsnelheid
Dat is het voorlopige eindpunt in een ontwikkeling waarin de samenleving ingewikkelder werd en de mensen gedwongen werden hun handelingen steeds fijner op elkaar af te stemmen. Als je kinderen opvoedt, is een belangrijk onderdeel daarvan dat je ze leert dat er bij eten, slapen en school speciale configuraties van de grote en de kleine wijzer horen. Dat leerproces neemt jaren in beslag, maar het leidt ertoe dat de meeste mensen niet langer hun ziel, maar de kloktijd als maatstaf nemen. En dat ze niet gaan eten of gaan slapen als ze hongerig of moe zijn, maar eerst op hun horloge kijken of het daar al tijd voor is. En uiteindelijk krijgen ze honger als het half twee is, en worden ze wakker net voordat de wekker gaat. Ze hebben grip op de tijd, maar de tijd ook op hen.
Een ander resultaat van dat leerproces is het idee dat tijd een stroom is die onafhankelijk van de mensen altijd maar doorgaat en die zijn dwingende invloed doet gelden op alles en iedereen. Je hebt niet eens Einsteins relativiteitstheorie nodig om de beperkingen van dat idee te zien. De Brits-Duitse socioloog Norbert Elias wijst er in zijn boek Een essay over tijd (1982) op dat de klok een heel merkwaardig meetinstrument is. Want hij beweegt! En wat meet je ermee? Een andere beweging – zoals de omloopsnelheid van de aarde om de zon, de veranderingen in een koolstofatoom of het groeien en uiteenvallen van de cellen in een menselijk lichaam. Tijd is het vergelijken van twee bewegingen, zegt Elias, waarvan er één – het tikken van de klok – is gestandaardiseerd.
Elias was geen natuurkundige, maar zijn theorie over tijd komt dicht bij theorieën uit de quantummechanica. We hebben de tijd niet nodig om de wereld te begrijpen, zegt quantumfysicus Carlo Rovelli in zijn prachtige boek Het mysterie van de tijd (2017). We hoeven alleen te weten „hoe de dingen die we in de wereld zien veranderen ten opzichte van elkáár veranderen”.
De pure duur
En daarom is een klok zo handig. De ene beweging – die van de klok – houdt iedereen in de gaten en je eigen bewegingen stem je daarop af. Daarom kon Humphrey Bogart om vijf uur met Ingrid Bergman op Gare du Nord afspreken. Dat Bergman niet komt opdagen, en dat hij haar pas veel later in Casablanca terugziet, is triest voor hem, maar voor de film een uitkomst. Zo’n tijdstip is ook onontbeerlijk als je een ultimatum wil stellen, zoals de atoomgeleerde die in Seven Days to Noon dreigt zondag om twaalf uur Londen van de kaart te vegen.
In het gewone leven kunnen we ook moeilijk zonder tijdstippen. Kinderen gaan om half negen naar school, om vijf uur houden de meeste mensen op met hun werk en om acht uur ’s avonds is het televisiejournaal. Die schema’s kunnen beknellend zijn. Dat vond Peter Fonda al toen hij zijn horloge weggooide, en in The Clock zijn daar meer voorbeelden van te zien. Charlie Chaplin is in Modern Times een bekend geval van iemand die gek wordt van de tijdsdruk. Ik zag ook een paar in woede weggeworpen wekkers, een man die zijn horloge vertrapt, een exploderende klok, en je hebt natuurlijk Orson Welles die in The Stranger om twaalf uur ’s nachts door een metalen ridder uit een klokkenspel aan zijn lans wordt gespietst.
‘The Clock’ tijdens een vertoning in Venetië, in juni 2011. Foto Marco Secchi/Getty Images)
Is er aan die beknelling te ontkomen? Kun je je bevrijden van de grip van de tijd? In haar boek Stil de Tijd (uit 2009, ook opgenomen in haar recente bundel Tijd is Hoop) onderscheidt filosoof Joke Hermsen twee soorten tijd. De kloktijd, dat is de tijd van de samenleving. En dan is er volgens Hermsen, die zich vooral baseert op ‘de pure duur’ van de Franse filosoof Henri Bergson, ook een tijd die in onszelf ligt opgeslagen. Een tijd die „vele malen waardevoller voor ons leven is dan de kloktijd”. Het is een tijd „die ons kan bevrijden van het economisch juk van de klok”, een tijd die niet als de kloktijd kan worden opgedeeld in een tikkende secondewijzer, maar die de „werkelijke tijd” is, die we innerlijk beleven. Het klinkt buitengewoon sympathiek. Maar wat is dat precies, die innerlijke, werkelijke tijd? Die pure duur?
Was het wat Peter Fonda voelde toen hij zijn horloge weggooide? Dat lijkt me toch niet, ik denk dat hij, net als Charlie Chaplin, vooral uit verzet handelde. Misschien hebben die twee bikers de pure duur ervaren toen ze verderop in de film aan een langdradige lsd-trip begonnen, maar dat zal Hermsen niet bedoeld hebben. Het gaat haar weliswaar om een ontsnapping aan het regime van de kloktijd, zoals wanneer we overrompeld worden door een intense ervaring, of wanneer we door diepe concentratie in een ‘flow’ zijn geraakt, maar ze heeft daarbij niet het gebruik van psychedelica op het oog.
En hoe zit het met Paul Newman? De held van al die prachtfilms uit de jaren zestig en zeventig is in Paris Blues een jazzmuzikant die in Parijs is neergestreken en daar een vriendinnetje (Joanne Woodward) heeft opgedaan. In het fragment uit The Clock komt Woodward op een ochtend zijn rommelige appartement binnen. Newman ligt nog in bed. Ze maakt hem wakker, Newman gaat op de rand van zijn bed zitten, wrijft zich de slaap uit zijn ogen en vraagt hoe laat het is. „Kwart over elf”, zegt ze. Onmiddellijk kruipt Newman weer tussen de lakens.
Waarom deed hij dat? Was zijn innerlijke, werkelijke tijd nog niet toe aan de nieuwe dag? Bevrijdde hij zich van het juk van de kloktijd toen hij de dekens over zich heentrok? Het lijkt me niet waarschijnlijk. Ik denk dat hij even rekende en dacht: „Kwart over elf? Dan mag een jazzmuzikant die tot vier uur ’s nachts heeft doorgespeeld zich best nog even omdraaien.”
Zodat je na een etmaal kijken naar The Clock in ieder geval tot één conclusie komt: hoe waardevol en werkelijk de pure duur misschien ook is, hij is erg lastig te verfilmen.
De tentoonstelling Alle tijd van de wereld is tot en met 24 augustus te zien in het Design Museum in Den Bosch.
Moeder: „Onze 7-jarige heeft veel meegemaakt. Hij heeft diepgaande trauma- en hechtingsproblematiek. Dat vertaalt zich in hyperalert gedrag, en een onvermogen om met veel prikkels om te gaan. Door nieuwe of drukke situaties kan hij totaal overstuur raken. Hij stort dan letterlijk neer: op de grond liggen, huilen, boosheid. We houden thuis een vast ritme aan van eten, slapen, sport en activiteiten. Uitstapjes bespreken we vooraf. We leggen uit wat we gaan doen, laten foto’s of video’s zien en beantwoorden vragen. Dan lukt het vaak om een leuke dag te hebben zonder een meltdown bij thuiskomst. Als school of andere ouders iets organiseren doet hij niet aan alles mee. Voorheen ging dit vrij makkelijk. Nu hij ouder wordt, is het aanpassen moeilijker. Zo lopen we slechts één avond van de avondvierdaagse mee. Dikke tranen omdat hij, net als zijn klasgenoten, alle avonden mee wil doen. We zijn bij ons standpunt gebleven. Vier avonden overprikkeling en veel te laat naar bed, trekt hij niet. Toch voel ik mij ergens schuldig. Ontzeg ik hem te veel? Moet hij niet ‘gewoon’ leren omgaan met zijn overprikkeling? Moeten wij zijn meltdowns voor lief nemen?”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Traumabehandeling zoeken
Renée Uittenbogaard: „Bij trauma- en gehechtheidsproblematiek kan het zenuwstelsel zo ontregeld zijn, dat het moeite heeft om prikkels te verwerken. Het is dan tot op zekere hoogte inderdaad belangrijk om overprikkeling te voorkomen.
„Daarnaast wordt bij trauma in het heden steeds opnieuw iets geraakt dat hoort bij gebeurtenissen uit het verleden. Als er ook sprake is van gehechtheidsproblemen, kan het zijn dat uw zoon er onvoldoende op durft te vertrouwen dat u er voor hem bent en blijft om hem te helpen. Hij heeft het daarom op moeilijke momenten extra nodig dat u hem helpt om zijn emoties te begrijpen en te reguleren. Dit vraagt om therapeutisch opvoeden, waarbij het goed is om professionele pedagogische ondersteuning te krijgen.
„Daarnaast raad ik voor uw zoon traumabehandeling aan waarin ook het gezin betrokken wordt. Om zijn draagkracht en prikkeltolerantie te vergroten, moet het (gehechtheids)trauma zelf worden behandeld, anders blijft hij daar last van houden. De maatschappij zal altijd overprikkelend blijven, en u kunt hem daar niet tegen blijven beschermen. Bij het ouder worden zal hij meer behoefte krijgen aan een grotere ontdekkingsruimte, waarbij u hem ook weer wat meer los moet durven laten.”
Regie geven
Tischa Neve: „De prikkelgevoeligheid van uw 7-jarige zal waarschijnlijk niet veranderen zonder traumatherapie door een professional. Ondertussen kunt u met uw zoon gaan oefenen in het oprekken van grenzen. Toen hij jonger was had hij niet door wat hij miste, nu wel. Dat maakt het een goed moment om hem te gaan meenemen in de besluitvorming.
„Stel dat er tijdens de zomervakantie elke dag een groepsactiviteit is, zoals een zwempartijtje, een speurtocht, een bonte avond. Jullie bepalen de kaders: hij mag bijvoorbeeld om de dag aan iets meedoen. Laat hem dan meedenken: hoe zouden we dit zo kunnen doen dat het niet te veel wordt? Wat rust nemen ervoor, wat eerder weg misschien? Zo leert hij doseren, en ervaart hij ook regie.
„Voel mee met zijn teleurstelling dat het niet allemáál kan, en geef er woorden aan: ‘Ik snap dat je baalt.’
„En soms weegt de ontlading op tegen hoe leuk het was. Als dat gebeurt, blijf dan liefdevol bij hem zodat hij zich veilig genoeg voelt om zijn emoties te verwerken. Praat rustig tegen hem, zeg dat je er bent en niet weggaat. Het kan zijn dat die ineenstortingen daardoor ook minder heftig worden.”
Renée Uittenbogaard is psychotherapeut en directeur van zorgketen Basic Trust. Tischa Neve is kinderpsycholoog en opvoedkundige.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Het recept voor de potted shrimp leek me spannend, maar wellicht ook wat zwaar door de geklaarde boter. Het liefst was ik zoals vroeger zelf de garnalen gaan vangen met een schepnet. Dit roept dierbare herinneringen op aan de Nederlandse en Belgische kust. De Hollandse garnalen zijn helaas tegenwoordig behoorlijk aan de prijs, dus probeerde ik dit recept uit met ‘fabrieksgarnalen’ – dat wil zeggen uit de supermarkt en niet van de visboer, die natuurlijk veel lekkerder zijn. De laurier plukte ik uit eigen tuin en voor wat extra smaak voegde ik Old Bay Seasoning toe. Ook limoenrasp was een goede oppepper daarbij. Het klaren van de boter is altijd een precies klusje waar je bij moet blijven. Ik gebruikte weinig nootmuskaat. Het werd een machtig hapje door de boter, daar moet je wel van houden. Ik waardeerde het resultaat, maar gebruik een volgende keer wel goede garnalen. Lekker met geroosterd brood.