De taal ligt verloren tussen marters en mossen

Recensie Boeken

Poëzie Niet wegkijken van moeilijk doordringbare situaties en er met sterke beelden een pad doorheen wrikken: dat is wat dichter Marwin Vos doet. In haar bundel Wilde dood, bekroond met de Grote Poëzieprijs, onderzoekt ze de dood.

Grafmonument. Foto Stephen Burrow
Grafmonument. Foto Stephen Burrow

Het omslag van Wilde dood van Marwin Vos leest als een openingsgedicht. ‘Wil de dood’ of ‘wil dood’ lees ik, door de opvallende vormgeving waar de dichter zorg voor heeft gedragen. Die vormgeving doet denken aan experimentele typografie uit de jaren zestig die zich verzette tegen klassieke vormen, en geeft de bundel onmiddellijk een anti-autoritaire uitstraling, passend bij de conventies bevechtende inhoud van de bundel.

Een zwarte, schreefloze letter hakt woorden doormidden en beweegt zich schokkerig op de witte kaft: wil/d/edo/od. Er is onmiddellijk een spanning rondom de dood die iets wil of kan willen; iemand met een doodswens; een sinister gebod. Door de extra witruimte tussen ‘edo’ en ‘od’ lijkt de dood te worden uitgerekt, ‘ooooooo’ lees ik in de witruimte, als een echo. De dood als begrip valt uit elkaar – en wijst vooruit naar wat er in de bundel wordt onderzocht. Welke lading dekt een woord als ‘dood’, wat wordt ermee bedoeld? Is taal toereikend om problemen op kleine en grote schaal mee te lijf te gaan?

Dichter en beeldend kunstenaar Marwin Vos (1962) roept met haar vierde bundel, bekroond met de Grote Poëzieprijs, niet alleen vragen op. Ze reikt ons een nieuw taal-instrumentarium aan om het leed van de wereld op menselijke schaal te kunnen benaderen.

Excuses van de overheid

Onlangs kreeg ik een brief met excuses van de overheid, ondertekend door Mark Rutte. ‘U bent geen fraudeur met kinderopvangtoeslag. Daarom bieden wij u namens het kabinet onze oprechte excuses aan.’ Ik weet nog niet of ik Rutte zal antwoorden dat de ontvangst van deze woorden nog niet betekent dat ik de excuses aanvaard. Woorden zijn niet altijd toereikend. We hebben een klaagcollectief nodig dat gehoord wordt, lees ik met grote instemming in Wilde dood:

‘de beschrijving van de behandeling van de gedupeerden lijkt je bij uitstek een cahier de doléances een klaagschrift dat de gehechtheden aan het leven en de ontkenning ervan een delier van onwetendheid in herinnering roept we hebben een klaagcollectief nodig dat klaagt en vraagt wanneer de klacht een feit is geworden dat klaagt en de klacht in circulatie houdt en bidt haar te horen

Is het ongepast dat ik mijn individuele ervaringen verbind aan het grote leed uit de bundel? Ja, omdat Wilde dood juist boven het individuele uitstijgt, door wat wordt weggedrukt en vermalen door politieke en bureaucratische systemen een collectieve stem te geven in de wij-vorm. Nee, omdat het geïnternaliseerde verdriet op menselijke schaal niet losstaat van politiek. Er zit een grove machine achter de manier waarop mensen door de overheid benadeeld zijn. Deze is in mijn systeem geslopen, heeft zelfs mijn onderbewuste bereikt en stuurt mijn nachtmerries aan.

Daarbij behoort het ook tot de inhoud van deze bundel dat het individuele botst met het algemene, dat het verliezen van een dierbare door zelfmoord bijvoorbeeld moeilijk een plek vindt te midden van crisissituaties op wereldschaal. En hoe gaan we ermee om, wat betekent het voor ons innerlijk leven dat de natuur om ons heen sterft? Hoe verhouden problemen op onmetelijke schaal zich tot een lichaam?

Onderdrukking, uitbuiting, uitputting, suïcide, verlies op grote en kleine schaal – alles komt aan de orde. Dat de problemen zich soms wel erg hoog opstapelen in deze bundel is wat het lezen ervan zwaar kan maken.

je ziet nu beter hoe de bossen en velden zich aaneenrijgen met grenszones en begraafplaatsen tot een keten waar de onuitputtelijke sociale technologie in het managen van lijden tot uitdrukking komt is dit de syntax van een ander huis?

Grenszones en begraafplaatsen zijn niet meer van elkaar te onderscheiden. ‘Sociale technologie’ – waaronder ik sociale media en nieuwsdiensten versta – stuurt het lijden aan. De vraag of dit de structuur is van een ander huis, geeft uitdrukking aan de ontsteltenis van de toeschouwer die flarden ziet van hoe het eraan toegaat in grensgebieden waar vluchtelingen de dood vinden. Dit kan toch niet waar zijn, denkt de tv-kijker. Dit is niet ons huis.

Maar Vos staat niet toe dat we wegkijken:

een scherp wij denkt kleine kolonies aan de grens lokken om ze daar als een voorhoede een wapen kleine taken te laten uitvoeren met knipscharen traangasgranaten en stenguns hun ontberingen bewerken empathische materialiteiten en zetten nieuw vriend- en vijandrelaties uit dood is groter naarmate ze dichterbij komt het nauw van calais de grens bij starzyna en ter apel raken me bijna

Ze toont bovendien dat een verlangen naar goed kijken – de wereld niet mooier te maken dan hij is – indringende beelden en poëtische verbanden oplevert. In titelloze, schreefloze en voornamelijk interpunctieloze prozagedichten, biedt de dichter fragmenten uit een nu eens herkenbare, dan weer abstracte wereld.

Een wandeling in het bos vertakt zich al snel in zorgen om een mogelijke doodswens, botsende waarnemingen en de ongrijpbaarheid van tijd:

de beginbeelden onderweg naar het bos herinneren aan de andere bezoekers die voorgingen het is een herhaling. later denk je aan de jongen in de gele tent waar de gids mee praat en of hij het overleefd heeft de gids begrijpt niet waarom mensen naar dit mooie bos komen om hun leven te beëindigen zien ze de schoonheid dan niet? dat moet zeker als een pleidooi worden opgevat denk je terwijl je de draden volgt dieper de onbegaanbare delen van het tijdbos in

Tijd is een bos waarin iedereen een eigen blik op de wereld heeft. Degene die aan het woord is heeft het idee dat de wandeling als een film is die zich herhaalt. De gids die bezoekers rondleidt, kan zich niet voorstellen dat je dood kunt willen als de natuur zo mooi is. Dat de schoonheid van de natuur die onder druk staat voor een ander juist aanleiding is om het eigen leven minder belangrijk te vinden, valt tussen de regels te lezen. Als lezer dwaal je tussen de verschillende perspectieven steeds dieper het tijdbos in.

Niet wegkijken van moeilijk doordringbare situaties en er met sterke beelden een pad doorheen wrikken, is kenmerkend voor het oeuvre van Marwin Vos. Een onvergetelijk beeld uit haar bundel Oorlogspaarden tot in de buitenwijken (2005) is van een paard, of het paard zoals dat door de mens in de loop der eeuwen is gebruikt en tot symbool gemaakt. Het paardenlichaam is een eiland. Het is een bonk vlees, een werkpaard en een symbool van kracht en trots. We maakten de paarden tot breed inzetbare strijd- en vervoersmiddelen maar nu ze zijn vervangen door tanks, moederborden en tijdssloten, kunnen we het paard dan nog zien?

In Wilde dood zijn de problemen alleen maar toegenomen.

we zijn erbij wanneer we uitsterven tegelijk met het uitsterven van: – poolhemels – rivieren en berghellingen – gesuïcideerde geliefdes – vermoorde broeders en zusters – marters talen mossen en meikevers

We hebben de wereld, net als het paard, uitgebuit en overladen met (talige) symbolen. Kunnen we ‘de wereld’ hierdoor nog wel zien? Is dit begrip nog wel bruikbaar? De taal zal – een beetje verloren tussen marters en mossen – ook uitsterven. Poëzie, toont Marwin Vos, kan niettemin oude structuren en definities helpen afbreken, oprekken, verrijken en nieuwe definities afdwingen. Deze gedichten hebben we nodig.

Praten over zelfdoding kan bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon 0800-0113 of www.113.nl