N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Het ding De spullen om ons heen en de dingen die we gebruiken: ze laten zien wat we belangrijk vinden en hoe de wereld verandert. Deze week: de schilderijlijst.
Ik wandelde door het atelier van de kunstenaar – mijn handen op de rug gevouwen, alsof ik op een tentoonstelling rondliep – en bekeek haar schilderijen, olieverf op canvas. Vandaag zou ik voor het eerst in mijn leven een schilderij kopen, een cadeau aan mijn geliefde, die ver weg woont. Ik was feitelijk op zoek naar een ding dat als mijn plaatsvervanger kon dienen, aan haar muur.
Ja, dit zou ’m worden. Zo stoïcijns mogelijk informeerde ik naar het aanzienlijke prijsverschil tussen dit schilderij en zijn goedkopere buurman.
„Zie je dat niet?”, vroeg de kunstenaar. „Die ene heeft een lijst.”
Nee, dat zag ik dus niet. En dat niet-zien raakt aan een belangrijk punt in de theorieën over de relatie tussen mens en ding.
In 1979 verscheen het indrukwekkende The Sense of Order, A study in the psychology of decorative art van de Oostenrijks-Engelse kunsthistoricus Ernst Gombrich. Elk kunsthistorisch boek gaat in essentie over kunstwerken; ook Gombrich schreef veel over kunst en kunstwerken, denk aan zijn miljoenen malen verkochte magnum opus The Story of Art uit 1950. Maar in The Sense of Order concentreerde Gombrich zich op de lijst die het schilderij omgaf. Omdat juist het feit dat we de lijst over het hoofd zien, het feit dat zij in zekere zin onzichtbaar is, ons veel leert over de aard der dingen.
Een eerste analyse van dingen, van spullen, benadrukt hun tastbaarheid, hun fysieke staat van zijn, als externe elementen die we in ons leven kunnen toelaten, maar die we ook weer kunnen weggooien. Maar pas als we dingen níét zien, blijkt hoezeer ze niet zomaar losse, afzonderlijke objecten zijn, maar eerder onderdelen van een verfijnd systeem. Dat systeem is geïntegreerd in ons leven, het ligt diep in ons bewustzijn verankerd. Het stuurt onze verwachtingen in specifieke situaties (de lijst ‘bepaalt’ of iets een kunstwerk is) en het vertelt ons op subtiele wijze hoe we ons moeten gedragen (denk aan het soort bestek dat illustreert of je wel of geen chic diner te wachten staat, of aan het soort behang dat duidelijk maakt in welk type vertrek je je bevindt). Dit systeem is voor ons zo vanzelfsprekend dat de afzonderlijke spullen die deel uitmaken van het systeem erdoor gecamoufleerd worden: het geheel verhult zijn delen.
Volgens de filosoof Pierre Bourdieu vertolken spullen een cruciale rol in hoe we van kindsbeen af onze plek in de maatschappij vinden. In zijn essay ‘The Berber House or the World reversed’ gebruikt Bourdieu de Noord-Afrikaanse Kabyle-berbergemeenschap als casus. Een Kabyle-kind, schreef Bourdieu, werd langzaam ingewijd in de natuurlijke orde in het huis (het akham), de ene kant van het huis was hoog aangezien het andere lager was, in die hoek was het donker aangezien het elders licht was, daar vond je de mannen aangezien de vrouwen verderop zaten. Door middel van differentiatie van subtiele en minder subtiele verschillen leerde het kind de verhoudingen en patronen van de omgeving begrijpen. Vervolgens leerde het kind volgens Bourdieu dat die natuurlijke orde binnenshuis mutatis mutandis ook buitenshuis te vinden was, het ene gezin was ‘hoog’ (in status) en het andere laag, de mannen bekleedden een andere plek in de maatschappij dan de vrouwen.
Wat voor de Kabyle gold, geldt ook voor ons. Het dagelijkse gebruik van spullen scherpt en verfijnt onze afstemming met de omgeving constant. En hoe onzichtbaarder de spullen zijn, des te invloedrijker het systeem waarvan ze deel uitmaken, des te groter het stempel dat ze op ons leven drukken, ons leven dat we geneigd zijn te zien als iets wat losstaat van de spullen die ons omgeven, van ‘materialisme’. Maar de scheiding van het materiële en het immateriële is kunstmatig, of zelfs vals. Elk mens, hoe spiritueel of verlicht hij zichzelf ook vindt, of het nu om een Kabyle-kind of een miljardair gaat, is een materialist: wij maken spullen, spullen maken ons.
„Dat is waar ook”, zei ik tegen de kunstenaar, „de lijst.” Ik besloot het schilderij aan te schaffen, inclusief de lijst die ik nooit meer over het hoofd zou zien.