N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Russische literatuur Toen hij eind jaren tachtig voor het eerst in Moskou kwam, had Michel Krielaars veel aan het werk van Sergej Dovlatov. Die schrijver kon hem over de gruwelijkste dingen aan het lachen maken en liet hem zien dat Rusland een land was dat op geen enkele manier functioneerde.
In de etalage van de Moskouse groentewinkel Groente lag op een vrieskoude ochtend in maart 1989 slechts één banaan. En die moest en zou ik hebben, zeker nu ik had gezien dat de Nederlandse ambassadeur geheel van slag raakte, nadat een van zijn gasten op een receptie de laatste banaan uit de fruitmand op zijn werkkamer had gestolen. Vanaf dat moment besefte ik dat een banaan goud waard was in het land van de grote schaarste.
Maar toen ik, na in Groente een uur in een rij van armoedig geklede, vijandig kijkende, naar zweet en alcohol riekende Sovjet-burgers te hebben gestaan, eindelijk aan de beurt was, kon ik die banaan wel vergeten. Een andere goudzoeker was me voor geweest. De chagrijnige vrouw achter de toonbank deed ook nog eens alsof ik niet bestond, waardoor ik sowieso geen kans op een banaan zou hebben gemaakt, ook al had het schap er vol mee gelegen.
Ik liep nu naar slagerij Vlees om een pond gehakt te kopen. Ook daar ving ik bot. Een dronken man in de winkel lachte me zelfs uit. „Je weet toch dat in ons land voor gewone mensen niets te koop is?” riep hij me na.
Kortom, in de Sovjet-Unie had ik genoegen te nemen met wat de pot schafte. Die avond was dat een op een gebakken autoband gelijkende biefstuk in Hotel Praag, een van de weinige gelegenheden waar een buitenlander soms nog iets behoorlijks te eten kon krijgen. Van groente of fruit was geen sprake.
Twee weken eerder was ik met mijn vriend Marten Levendig, de nieuwe correspondent van De Telegraaf, via de zwaarbewaakte Fins-Russische grens de Sovjet-Unie binnengereden. Meteen was alles anders. Alsof ik in de tijd werd teruggeworpen en de wereld zijn kleur verloor. Ineens leken er geen gewone mensen meer te bestaan. Iedereen die ik tegenkwam deed bot en onaangenaam. „Je moet Dovlatov maar eens lezen”, zei Marten, toen ik het na een paar dagen in Moskou niet meer zag zitten. „Daarna kun je alleen nog maar lachen om dit idiote land.”
Ik volgde zijn advies op en ontdekte dat Dovlatov schreef over wat iedereen wist maar niemand mocht toegeven, namelijk dat in de Sovjet-Unie niets functioneerde. Om dat te verhullen werd iedereen van hogerhand aangespoord tot liegen, met als onbedoeld gevolg dat de bevolking met de armen over elkaar zat, in afwachting van het beloofde paradijs dat nooit zou komen. ‘Het Kremlin doet alsof het ons betaalt, wij doen alsof we werken’, waren woorden die menigeen toen in de praktijk bracht.
In de Sovjet-Unie was het werk van Sergej Dovlatov (1941-1990) nooit gepubliceerd, ook al vonden uitgevers het briljant. Maar aangezien ze hun baan niet wilden verliezen, deden ze wat de KGB van hen verwachtte. Gelukkig verschenen zijn boeken sinds 1977, een jaar voor Dovlatovs emigratie naar de VS, bij exil-uitgeverijen in Parijs en New York. En die stonden bij Marten in de kast.
Clowns
Na een paar van Dovlatovs verhalen te hebben gelezen, besefte ik hoe goed hij alles en iedereen doorhad. Dat je bijvoorbeeld niet in waarheid mocht leven, behalve in die van het socialisme. Ook liet hij zien dat in de Sovjet-Unie mensen bestonden die hun eigen gang gingen en zich van dat alles niets aantrokken.
Dankzij Dovlatov begon ik de Russische leiders als clowns te zien, die met hun Peppi & Kokki-mentaliteit maar wat aanrommelden. En ineens werd mijn leven draaglijker, ook omdat ik nu de Dovlatovs uit Martens vriendenkring leerde kennen, die me het chagrijn van hun landgenoten deden relativeren.
Vier van Dovlatovs autobiografische romans uit de jaren 1981-1990 zijn nu gebundeld en hebben in Robbert-Jan Henkes hun ideale vertaler gevonden. Ze zijn nog even krachtig als toen. Ook zouden ze zo over het Rusland van Poetin kunnen gaan, zij het dat de glimlach van de jaren tachtig een grimlach is geworden.
Lachen en huilen
Neem alleen al zijn roman Compromis (1981), waarvan de eerste, zeer Dovlatoviaanse zinnen luiden: ‘…En ik had geen baan meer. Misschien, denk ik, moet ik voor kleermaker leren? Ik had gemerkt: kleermakers hebben altijd een goed humeur…’
De verteller in die roman, Dovlatov zelf, krijgt een baan bij de krant Op de Bres voor het Moederland in de Estse Sovjet-republiek. Hij moet een reportage schrijven over de 400.000ste inwoner van dat landje, die aan de vooravond van bevrijdingsdag geboren is. In een kraamkliniek vindt hij een kandidaat. Maar zodra hij zijn chef meldt dat de vader een Ethiopiër is, dreigt deze hem met ontslag. ‘Wegens pogingen het mooiste wat we hebben in diskrediet te brengen…’, zegt die chef. ‘Laat af met die klere-Ethiopiër! Wacht op een normaal – verstaat u mij – een normaal mensen-kind.’
Als Dovlatov met een tweede kandidaat komt aanzetten, blijkt de vader een Jood te zijn. En dat kan in een land waar Joden tweederangs burgers zijn ook weer niet. Uiteindelijk dient zich een ideale baby aan: de zoon van een Estse vorkheftruckbestuurster en een Russische metaaldraaier, die bovendien partijlid is. Alleen wil zijn chef nu dat het kind Lembit wordt genoemd: ‘Lembit klinkt goed, mannelijk, symbolisch… Dat springt eruit in het bevrijdingsnummer.’ Desnoods moet Dovlatov de ouders maar geld bieden.
Dovlatov gaat met de vader van het uitverkoren kind aan de zuip in een hotel, waar vier musici voor hun ‘maatjes uit het strafkamp’ het lied Regendruppels op je smoelwerk zingen. Als blijkt dat die vader zijn zoon Volodja wil noemen, moet er 25 roebel aan te pas komen om daar tijdelijk Lembit van te kunnen maken, want anders noemt hij zijn zoon Adolf.
Het Rusland van Poetin
Ook het hoofdstuk over radiojournaliste Lida Agapova die voor de rubriek Ontmoeting met een interessant mens op zoek is naar geschikte kandidaten met een positief verhaal, zei me alles over een land dat zich als het beste op aarde presenteerde. Opnieuw valt de een na de ander af. De bejaarde filoloog en vroegere kampbewaarder blijkt een alcoholische dissident. Haar getrouwde ex-minnaar een kankeronderzoeker, wat te negatief is voor de rubriek. En de derde kandidaat, de chef van een werkplaats, betreurt het dat Stalin niet meer leeft: ‘Orde was er toen, orde… Als je een minuut te laat was – voor het gerecht! Maar nu… Tuchteloos is het volk, tuchteloos…’ Als blijkt dat zijn vrouw en zoontje in 1939 ten prooi zijn gevallen aan Stalins terreurmachine, zegt die chef verontschuldigend: ‘Het was een harde tijd, Lidotsjka, een roerige, harde tijd.’ Zo’n opmerking is typerend voor de passieve reactie van veel Russen, van zowel toen als nu, die proberen weg te lopen van de ellende om hen heen.
De Sovjet-Unie van Dovlatov is net als het Rusland van Poetin een land van leugen en bedrog. En precies daarom fascineert zijn werk me na veertig jaar nog altijd.
Neem het verhaal over een Estse melkster die in een brief aan Brezjnev schrijft dat ze geïnspireerd door het communisme uit één koe een record heeft gemolken en als beloning het partijlidmaatschap krijgt? Als Dovlatov er verslag van doet voor zijn krant, ontdekt hij dat alles georkestreerd is. Hij heeft het er moeilijk mee en vraagt aan zijn fotograaf die de melkster en haar koe komt portretteren of hij niet ook vindt dat alles wat ze die dag meemaken met iemand anders gebeurt. ‘Dat niet jij het bent… En niet ik… Dat het een of ander idioot toneelstuk is…’ En dan antwoordt die fotograaf, en dat is heel typerend voor veel Russen van zowel toen als nu: ‘Weet je wat ik zeg, ik zeg: niet denken. Niet denken en klaar. Ik denk al vijftien jaar niet. Want als je gaat denken, wil je niet meer leven. Wie denkt is ongelukkig…’
Kortom, je moet het spel meespelen. Anders word je gek, kwijn je weg van schuldgevoel of moet je wel oppositie-activist worden. Toen ik het voor het eerst las kon ik het met mijn westerse inborst niet geloven, maar eenmaal in Moskou zag ik er de waarheid dubbel en dwars van in. En die geldt tot op de dag van vandaag.
Datzelfde dilemma las ik in het hoofdstuk over Dovlatovs collega Sjablinski, wiens vader slachtoffer van de Stalinterreur was. Als journalist verstond hij als geen ander de Sovjet-techniek van het weglaten van de essentie. En ook daar openbaart Dovlatov iets wezenlijks: ‘Enerzijds heb je leven, wonderschoon, martelend, gevuld met tragiek. En anderzijds heb je werk, goedbetaald. Werk dat een ander leven schept, duidelijker omlijnd, vrij van tragiek, harmonieus. Op papier.’ De troost van dat werk is natuurlijk half, want je moet er je fatsoen voor opofferen.
In de roman Die van ons (1983) vertelt Dov-latov het verhaal van zijn familie. Het gaat over zijn vader, een Joodse toneelregisseur in Leningrad, over zijn oom Leopold, een oplichter die na de Tweede Wereldoorlog naar België emigreerde, over zijn opa die daardoor wegens spionage voor België werd gearresteerd en geëxecuteerd. Hoe vaak heb ik die verhalen in Rusland niet zelf gehoord?
Voortdurend loert bij Dovlatov de ontgoocheling over het leven om de hoek. Zo hoort hij van zijn tante Mara, een redacteur op een literaire uitgeverij, dat de door Stalin vervolgde en ook door mij aanbeden schrijver Michail Zosjtsjenko slavenarbeid in de werkkampen heeft verheerlijkt en dat de even populaire Joeri Oljesja Sjostakovitsj heeft verraden. Zoiets fascineert me, omdat ik niet weet of die schrijvers dat uit angst of overtuiging deden. Tegelijkertijd vraag ik me af wat ik zelf gedaan zou hebben in hun situatie. In het gunstigste geval koos ik dan voor de houding van Dovlatovs vader, die het leven in de Sovjet-Unie als een grote theatervoorstelling zag, soms met dodelijke afloop, wat je op de koop toe had te nemen. Stalin was daarin een shakespeareaanse booswicht. En natuurlijk zweeg het volk, zoals in Poesjkins Boris Godoenov.
Maar hoe kan het dan dat die vader tegelijkertijd de Stalinterreur vergoelijkte en er begrip voor kon opbrengen dat hij zelf ontslagen werd bij het theater? Hij was tenslotte een Jood, met een geëxecuteerde vader en een broer in België. Voor mij is die onverschilligheid voor het lot onbegrijpelijk.
Dwarsligger
Gelukkig komt Dovlatov er tegen in opstand, bijvoorbeeld als zijn werk het slachtoffer van de repressie wordt. Over dat laatste gaat zijn roman Ambacht (1985). Zo schrijft hij dat uitgevers weliswaar zijn flonkerende stijl roemen en ‘de lichte bravoure waarmee de auteur de eerste kennismaking met uniek levensmateriaal etaleert dat voor anderen ongelooflijk angstaanjagend is’, maar ze vinden het proza voor een kleine kring en wijzen het af.
Als het manuscript over zijn bestaan als bewaker van een gevangenenkamp tijdens zijn militaire diensttijd door de KGB in beslag wordt genomen, is Dovlatov niet te beroerd om verhaal te gaan halen. Hij wil de KGB’er spreken die zijn lot heeft bepaald. Maar die laat zich niet zien. ‘In plaats daarvan opereerden er marionetten, spoken, schaduwen.’ En precies met dat zinnetje onthult hij het wezen van de dictatuur, die zijn gezicht niet durft te tonen en zich achter het collectief verschuilt.
Aan het slot van Ambacht vertrekt Dov-latov naar Amerika, waar hij bij een Russischtalige krant zijn drankzuchtige leven voortzet. Zijn boeken worden nu wel uitgegeven, ook in vertaling. Eindelijk heeft hij succes.
In Filiaal (1990) vertelt hij over die erkenning, maar je voelt het gemis van de wereld die hij achter zich moest laten. Op een symposium komt hij een oude liefde uit Leningrad tegen. Terwijl hij zijn vrouw met haar bedriegt denkt hij met weemoed terug aan die Sovjet-jaren. Hij merkt daarbij op dat hij nu 45 is en dat normale mensen zich allang doodgeschoten of ‘zich desnoods aan lager wal gezopen’ hebben. Vier jaar later is hij zelf aan de beurt als hij aan een hartstilstand overlijdt. Drank, sigaretten en de zinloosheid van een bestaan in ballingschap hebben hun tol geëist. Hij had nog net zijn laatste roman voltooid. Toen ik het in de krant las, kon ik het niet geloven. Maar het was waar. Zelfs in het Westen kun je op zijn Russisch doodgaan.
Lees ook: Als je Russische klassiekers als zelfhulpboeken leest, kan dat ongelukkig uitpakken