De romantische schilder Caspar David Friedrich (1774-1840) had een obsessie met vuur. Hij werd al zenuwachtig als hij in de verte een houtvuurtje rook, zijn brieven stonden vol beschrijvingen van afgebrande huizen uit de omgeving en hij broedde op een alarmsysteem met kerkklokken en op hoorns blazende nachtwachten. Dat was nogal neurotisch, maar wie ontdekt hoeveel van zijn schilderijen later in vlammen op zouden gaan krijgt er met terugwerkende kracht een beetje begrip voor.
In januari 1911 zat prinses Mathilde van Saksen met haar hofdames in het Taschenbergpalais van Dresden nog altijd rond de kerstboom ‘Stille nacht, heilige nacht’ te zingen. Toen er een kaars viel stond de eetkamer dankzij het brandbare tapijt in een mum van tijd in lichterlaaie. Een twintigtal schilderijen werd door het vuur verwoest, waaronder twee landschappen van Friedrich.
In 1931 was het raak in het Glaspaleis van München. Op een grote tentoonstelling van romantische Duitse kunst brak brand uit en werden 110 schilderijen in de as gelegd, negen waren van Friedrich. En toen moesten de bombardementen van de Tweede Wereldoorlog nog komen, waarin opnieuw tientallen werken sneuvelden, onder meer in Leipzig en Berlijn.
Gelukkig is er het een en ander over, zoals we bij de viering van zijn 250-jarige geboortedag op verschillende tentoonstellingen in Duitsland kunnen vaststellen. En in het net vertaalde boek Betoverende stilte bewijst kunsthistoricus en journalist Florian Illies (1971) de schilder eer door zijn werk en leven te beschrijven, zij het soms op de wat zoetsappige manier van een vie romancée. Zo begint hij met een zomers zeiltochtje aan de Oostzeekust. Friedrich hoopt er ‘de stof van het doek met zijn penseel net zo onzichtbaar tot leven te wekken als de wind het zeil’. Dan onderbreekt zijn jonge bruid het gemijmer. ‘Kijk, Caspar, zegt ze, kijk eens hoe daarginds op de zandbank de zeehonden uit het water komen. Neem me niet kwalijk, Line, glimlacht hij verlegen, neem me niet kwalijk, ik zat te dromen.’
Lees ook
Het hyperindividualisme van de Romantiek is passé
Illies stroomlijnt zijn boek aan de hand van de vier elementen en bij vuur gaat dit doorgaans goed, al strooit hij wat overdadig met al te toepasselijke metaforen wanneer de vlam in de pan slaat of iemand sterft ‘als door de bliksem getroffen’, terwijl de schilder een pijpje rookt of het vuur opport. Bij de elementen water, lucht en vuur wordt het geregeld potsierlijk, hoewel ik vermoed dat de badmeester met wie Friedrichs dochter in het waterige gedeelte trouwt nog wel ironisch bedoeld is.
Bambi en Hitler
De schrijver gedraagt zich in dit boek als een romanticus. Hij is meer een verteller dan een denker en meer een dromer dan een kijker. Wel komen we behartenswaardige dingen over de doorwerking van Friedrichs werk te weten. Zo blijkt het schilderij Twee mannen bij het aanschouwen van de maan (1819-1820) de inspiratiebron te zijn geweest van Samuel Becketts beroemde toneelstuk Wachten op Godot (1952). En Illies documenteert hoe de eerste Draculafilm Nosferatu (1921) van alles aan zijn beeldtaal ontleent, zoals later Walt Disney het schattige hertje Bambi door de bossen van Friedrich laat huppelen. Bambi verschijnt in 1942 en Hitler is één van de eersten in Europa die de film bekijkt, in zijn privébioscoop op de Berghof. Het vergt enig inlevingsvermogen om je in zijn ontroering bij de film te verplaatsen.
Iets minder enthousiast was de Führer dan weer over Friedrich zelf. Waarschijnlijk was het werk hem te melancholiek en verstild, terwijl veel andere nazi’s het juist inlijfden bij het typisch Duitse dat zij zo superieur achtten. Daar hadden ze in zoverre een punt dat de schilder uitgesproken nationalistisch was en een hekel aan de Fransen had, die in die dagen Pruisen bezet hielden. Hij stak zich zelfs langdurig in de schulden om een wapenrusting en paard voor de schilder Georg Friedrich Kersting te kopen, zodat deze zich bij het vrijkorps van Lützow kon voegen om de troepen van Napoleon het land uit te jagen.
Illies sluit niet de ogen voor deze oorlog en voor de latere annexatie van Friedrich door de nazi’s maar vertelt liever over de meeslepende avonturen van diens afzonderlijke werken. Over hoe ze de vreemdste wegen aflegden voor ze in een museum terechtkwamen waar ze dan soms ook weer gestolen werden. Of over het persoonlijke wel en wee van de romantische schilder met de enorme rode bakkebaarden. Ik las eens hoe een tijdgenoot waarschuwde dat wie Caspar David Friedrich nog een keer wilde zien zich moest haasten, omdat hij binnenkort geheel door dat gezichtshaar zou zijn bedekt.
Friedrichs Weltschmerz wordt in Betoverende stilte terughoudend opgediend, al komt de tragische dood van zijn jongere broertje terecht aan bod. Toen Caspar David door het ijs zakte en eronder verdween sprong dat broertje hem na, redde hem en stierf. Met dat onuitwisbare verdriet en schuldgevoel in gedachten krijgt het woest kruiend ijs op zijn latere schilderijen iets ronduit onbehaaglijks.
Op de rug geschilderd
De in dit boek geuite veronderstelling dat Friedrich geen mensen kon schilderen en hen daarom het liefst uit zijn werk wegliet of anders van achteren portretteerde slaat nergens op. Zijn ‘Rückenfiguren’, op de rug geschilderde personen, zijn juist een kwaliteit. Ze roepen juist een sterke identificatie van de toeschouwer op. Want zo kijk je met ze mee en word je veel heftiger in het schilderij opgenomen en dus in het uitzicht: de natuur. En die natuur is niet zo zeer een afbeelding van de werkelijkheid, als wel in de eerste plaats uitdrukking van een innerlijke wereld. De schilder beeldt niet af wat hij ziet, maar wat hij in zichzelf ziet.
Friedrichs werk is op die manier de schilderkunstige variant van wat de romantische filosoof Schelling eens even mooi als raadselachtig aldus verwoordde: natuur is zichtbare geest, geest onzichtbare natuur. Deze intuïtie is een sleutel om te kunnen begrijpen waarom de Wanderer über dem Nebelmeer (ca. 1818) het bekendste schilderij van de laatste twee eeuwen kon worden. Wij kijken met de op de rug geziene man mee en gaan op in de nevelflarden van de omgeving. De bekendheid van dit beeld toont hoe diep de romantiek zich in onze cultuur heeft genesteld. Kijken naar Friedrich leert ons daarom ook iets over de wereld waarin we leven – en over onszelf.