De roman Baumgartner is een duik, op Austerse wijze, het meer van de herinnering in

De eerste vijftig bladzijden van Paul Austers nieuwe roman Baumgartner lezen als een enigszins voorspelbare Amerikaanse campusnovel. Je wordt voorgesteld aan weduwnaar Sy Baumgartner, een 71-jarige hoogleraar filosofie in Princeton, die sinds de dood van zijn vrouw Anna Blume, tien jaar eerder, steeds minder vat op zijn leven heeft. Veertig jaar lang zijn ze zielsgelukkig met elkaar geweest. Als in een academisch sprookje leefden en werkten ze in hun mooie huis vol boeken, hij als geleerde, zij als vertaalster en dichter. Bovendien hadden ze geen kinderen, waardoor ze alle tijd en ruimte hadden voor zowel elkaar als voor hun werk.

In de eerste maanden na Anna’s dood bekommerde Baumgartner zich vooral om haar literaire nalatenschap. Van haar gedichten heeft hij zelfs een postume bloemlezing uitgegeven. Soms zat hij ook wat in het wilde weg op Anna’s schrijfmachine te rammen en las hij haar autobiografische geschriften, alsof hij haar daarmee weer tot leven kon wekken.

Een van die geschriften is een twaalf bladzijden lang verhaal over haar middelbare-schoolliefde Frankie Boyle, die zich om zijn vader te jennen voor militaire dienst in Vietnam aanmeldde. Frankie had pech, want tijdens zijn basistraining ontplofte een raketwerper in zijn handen en bleef er van Frankie niets over.

Alleen dit verhaal al, dat doet denken aan de latere, kleine romans van Philip Roth zoals Indignation en The Humbling, en aan de verhalen van J.D. Salinger, heeft zo’n kracht dat je het bijna jammer vindt dat Auster het niet heeft uitgewerkt tot een groter werk. Maar ja, het is nu eenmaal van Anna Blume, lijkt de schrijver te willen zeggen. Blijf er dus met je tengels vanaf.

Na de eerste maanden van rouw leek Sy Baumgartners gewone leven van college geven en boeken schrijven zich te hervatten. En hoewel hij oude vriendschappen herstelde en zelfs op ‘vrouwenjacht’ ging, besefte hij dat hij van binnen dood was, ook al probeerde hij dat te ontkennen.

Eierpannetje

Als er tien jaar later nog altijd niets in dat negatieve levensgevoel is veranderd, ben je vijftig bladzijden verder. En juist als je denkt dat er niets nieuws in deze roman te verwachten valt, duik je met Baumgartner op een typisch Austerse wijze het meer van de herinnering in. De rol van het toeval en het noodlot, vragen over identiteit, ruimte en eenzaamheid, de zoektocht naar de afwezige vader, je kent het uit Austers eerdere boeken, met name uit de memoir The Invention of Solitude (1982).


Lees ook
Romans waaraan niks mankeert zijn er al meer dan genoeg

Illustratie Paul van der Steen

In Baumgartner begint het zoals met Prousts madeleine, maar dan met een eierpannetje dat de verstrooide weduwnaar op het fornuis heeft laten aanbranden. Hij kocht het veertig jaar eerder in de winkel waar hij Anna voor het eerst zag en op slag verliefd op haar werd.

Als Baumgartner vervolgens begint aan een essay over het fantoompijnsyndroom neemt het verhaal ook een magisch, absurdistische wending. Zo gaat in een droom van Baumgartner ’s nachts een afgesloten telefoon op de Anna’s werkkamer over. Baumgartner neemt de hoorn op en hoort zijn geliefde weer spreken. Anna troost hem door te zeggen dat de dood iets heel anders is dan ze zich ooit hadden voorgesteld. Na haar dood is ze namelijk opgegaan in het Grote Nergens waarin van haar niets anders is overgebleven dan een subatomair deeltje.

Eenmaal ontwaakt lijkt het alsof Baumgartner opnieuw heeft leren lopen. In een vaag besef dat hij in een andere dimensie van zijn bestaan misschien wel echt contact met Anna heeft gehad, vindt hij ineens de kracht om zijn leven om te gooien.

Er is bij Baumgartner een nieuwe innerlijke ruimte – weer zoiets typisch Austers – geopend. Een ruimte waarin hij iets serieus kan beginnen met een andere vrouw, de zestien jaar jongere Judith Feuer, een docent filmkunde die net een vechtscheiding achter de rug heeft. Baumgartner is zelfs zo uit op een vaste relatie met haar dat hij gruwelt bij de gedachte dat Judith hem zal afwijzen als hij haar ten huwelijk vraagt. Als zij dat na een vermakelijke en tegelijkertijd wrange scène ook daadwerkelijk doet, verdwijnt ze na haar korte optreden meteen van het literaire toneel. Hoogstens deelt Auster en passant nog even in een zin mee hoe het haar daarna vergaat.


Lees ook
‘Het is veel spannender om met imaginaire personages te leven’

‘Het is veel spannender om met imaginaire personages te leven’

Op zo’n moment besef je dat het Auster in hoofdzaak te doen is om Baumgartners omgang met verdriet en verlies. Niet alleen als het gaat om Anna, van wie je eerst nog een autobiografisch verhaal te lezen krijgt over een nacht in New York in 1972 waarin Baumgartner haar ten huwelijk vraagt, maar ook wat zijn eigen familie betreft. En die aanpak, die in feite de tweede helft van deze intrigerende roman beslaat, levert opnieuw enkele aangrijpende verhalen en levensgeschiedenissen op, die makkelijk op zichzelf hadden kunnen staan.

Voorstadje Newark

Met dat vertellen van een verhaal in een verhaal doet Baumgartner opnieuw denken aan Philip Roth, die in hetzelfde Newark, een voorstadje van New York, werd geboren in een vergelijkbaar Joods milieu, maar dan veertien jaar eerder. Die overeenkomsten merk je met name als Sy Baumgartner het over zijn zwoegende vader heeft. Die vader, Jacob Baumgartner, is de zoon van Poolse Joden die voor de pogroms van de tsaar naar Amerika zijn gevlucht en daar een nieuw bestaan hebben opgebouwd met hun eigen kledingzaak. Jacob was in zijn jeugd anarcho-pacifist. Hij had geschiedenis of rechten willen studeren om de wereld te kunnen verbeteren. Maar het lot beschikte anders en hij werd gedwongen zijn vader in de winkel op te volgen. Auster zet Jacob neer als een ‘menselijk raadsel van zo’n angstaanjagende ondoorgrondelijkheid dat Baumgartner zijn hele jeugd verkeerd had in een staat van voortdurende onzekerheid over de vraag wie zijn vader eigenlijk was en wie hijzelf in relatie tot zijn vader was’. In die ene zin zit de kernvraag van Austers hele oeuvre samengebald.

Als Sy later een studiebeurs voor een prestigieuze universiteit in Ohio krijgt en de brief waarin dit wordt bevestigd aan zijn vader laat lezen, ziet hij diens hand beven. Jacob pakt de fles slivovits, schenkt hen beiden in, en nog eens, en nog eens. ‘Zijn vaders waardering lag besloten in zijn zwijgen.’ Het is een zin die zowel Jacobs trots op zijn zoon als zijn frustratie over zijn eigen gefnuikte ambities omvat. Nog geen jaar later is Jacob dood, nog geen zestig jaar oud.

Het wordt je bijna te veel als Auster hierna ook nog het verzwegen levensverhaal van Sy’s moeder, Ruth Auster, openbaart. Opnieuw heb je dan het gevoel een verhaal te lezen dat zich leent voor een op zichzelf staande roman. Alsof Paul Auster, van wie eerder dit jaar bekend werd dat hij kanker heeft, op de valreep van zijn eigen leven meer dan ooit geobsedeerd is door zijn Oost-Europees Joodse wortels.

Wanneer zich in het laatste deel van deze roman een potentiële nieuwe liefde voor de bejaarde Sy aandient, in de persoon van een jonge vrouw die op Anna’s werk wil promoveren, is het dan ook eigenlijk al te veel. Dat ook dit verhaal als een los eindje overkomt, zegt dan ook genoeg.



Leeslijst