N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Het ding De spullen om ons heen en de dingen die we gebruiken: ze laten zien wat we belangrijk vinden en hoe de wereld verandert. Deze week: religieuze spotprenten.
Vorige zomer, in Montpellier, liepen mijn geliefde en ik een rommelwinkel binnen, vol kroonluchters, oude modelauto’s, opeengestapelde stoelen, naakte paspoppen behangen met kralenkettingen. Maar mijn oog viel op een stapel tijdschriften. Bovenop lag de beruchte editie van het blad Charlie Hebdo, met Mohammed op de cover, die in 2015 leidde tot de moord op twaalf Hebdo-medewerkers, namens IS uitgevoerd. Ik aarzelde: het blad kopen of niet?
Het was eigenlijk nauwelijks een blad te noemen, stelde ik al bladerend vast, eerder een reeks spotprenten met een nietje erdoorheen. Wikkend en wegend, kopen of niet kopen, kwam ik tot een voorlopige definitie van de spotprent: een representatie van een denkbeeldige situatie waarbij op een voor iedereen begrijpelijke, satirische manier machtsverhoudingen worden omgekeerd, en de machthebber te schande wordt gezet. Het is essentieel dat er een asymmetrische machtsverhouding aan de prent voorafgaat. Als de op de prent afgebeelde persoon of instantie niet machtiger is dan de tekenaar, kun je beter spreken van pesterij.
Spotprenten en religie zijn nauw met elkaar verbonden, blijkt ook uit de eerste ‘Nederlandse’ spotprent die we kennen. Op de prent, uit de Tachtigjarige Oorlog, biedt de duivel de Spaanse hertog van Alva, die een schrikbewind voerde in wat we nu Nederland noemen, twee kronen aan, van de wereldlijke en van de geestelijke macht. Dankzij de perfectionering van de drukkunst vond de religieuze spotprent zijn thuis sindsdien in kranten en tijdschriften, waar hij regelmatig ophef veroorzaakt. Dat gebeurde in 2005, toen het Deense dagblad Jyllands-Posten een reeks spotprenten over Mohammed publiceerde, in 2015 deed Charlie Hebdo dit opnieuw. Vorige week kwam Charlie Hebdo wederom in het nieuws, toen het blad spotprenten publiceerde over ayatollah Khamenei, de hoogste leider van Iran, die onder meer werd afgebeeld met een bom als tulband, hangend aan een galg gemaakt van het haar van Mahsa Amini, en onder de gespreide benen staand van een vrouw die op hem urineert.De Iraanse minister van Buitenlandse Zaken sprak op Twitter van ‘beledigende en ongepaste spotprenten’ en voorspelde dat ‘een hard antwoord’ niet lang zou uitblijven.
Het is stilaan bekend dat volgens de islamitische leer God noch zijn profeet Mohammed mogen worden afgebeeld, al schijnen sjiieten wat betreft het afbeelden van Mohammed minder streng te zijn dan soennieten. Maar ook in de andere abrahamitische religies, het Christendom en het Jodendom, zijn er stromingen die menen dat God niet afgebeeld mag worden. ‘Gij zult geen godenbeelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde’, luidt immers een van de tien geboden. Door de eeuwen heen traden religieuze leiders vaak streng op tegen godsafbeeldingen, uit angst dat gelovigen zich zo aan die beeltenissen zouden hechten, dat ze feitelijk het ding aanbaden in plaats van de Godheid. Ze waren bang voor de verdingelijking van het ultiem onstoffelijke, en dus van een relativering van het absolute: de Heer. In het geval van een religieuze spotprent is er dus eigenlijk sprake van een dubbele ontering: een metafysische (dat de Godheid überhaupt wordt afgebeeld) en een morele (dat de Godheid wordt vernederd). In de praktijk bestaan er tussen én binnen religies grote verschillen over hoe serieus het verbod op Godsafbeeldingen wordt genomen.
De religieuze spotprent ontleent zijn macht aan de mate van aanstoot die hij geeft: hoe grievender gelovigen een spotprent vinden, des te belangrijker hij wordt. Soms wordt een spotprent door strenggelovigen als zo profaan en blasfemisch bestempeld dat hij vraagt om vergelding, om menselijke offers. In dat geval is de spotprent uitgegroeid tot een object met een bovenmenselijke status; een soort anti-reliek. Dat fundamentalistische moslims in dit opzicht het minst rekkelijk zijn, lijkt me inmiddels een open deur. Wat hen natuurlijk des te kwetsbaarder maakt voor de spottekenaar: ziedaar de destructieve cyclus tussen cartoonist en fundamentalist. De pen is machtiger dan het zwaard zolang het zwaard geslepen blijft.
Ik liep naar de kassa en legde het blad op de toonbank. De aanschaf was geen je-suis-Charlie-daad jaren na dato, ik kocht een historisch artefact, een ding. Een ding dat je zo kon verscheuren, of vergeten in de metro, waar je je neus in zou kunnen snuiten. En toch was dit blad vanaf dat moment het machtigste ding dat ik in mijn bezit had.