De radicaliserings­ambtenaar die zélf werd verdacht

Radicalisering Osman moest voor de gemeente Gouda terroristen tegenhouden, maar werd uiteindelijk zélf verdacht. Zijn verhaal laat zien op welk hellend vlak Nederlandse radicaliseringsambtenaren zich begeven.

Foto Frank Ruiter

Een man van midden twintig meldde zich op badslippers bij de balie van het stadskantoor. Onder zijn djellaba droeg hij een spijkerbroek met opgerolde pijpen, zijn enkels ontbloot. Andere bezoekers, die op hun beurt wachtten, probeerden niet te lang naar hem te kijken, maar de man maakte dat lastig. Hij schreeuwde: „Wie denkt hier dat ik een terrorist ben?!”

Dat was Osmans eerste ontmoeting met Samir in 2015. Als radicaliseringsambtenaar van gemeente Gouda kende hij Samir alleen van papier, uit geheime dossiers, waar Samir als jihad-ronselaar werd omschreven. Osman wilde hem ontmoeten, om met eigen ogen te zien hoe gevaarlijk hij was. Dus nodigde hij hem uit op het stadskantoor.

Ruim zeven jaar na die eerste ontmoeting staat Osman in de deuropening van zijn kantoor. Het is begin 2023, Osman is geen veiligheidsambtenaar meer. Een van de eerste dingen die hij zegt is: „Ik had er nooit aan moeten beginnen.”

Osman vond dat Samir niet thuishoorde op de lijst

Honderden jongeren bleken in 2014 bereid hun leven in Nederland achter te laten om zich in Syrië aan te sluiten bij de terreurbeweging Islamitische Staat. Ze droomden van een leven volgens de sharia, in een land waarvandaan professionele onthoofdingsvideo’s de wereld over werden gestuurd. De Nederlandse overheid was er alles aan gelegen de geradicaliseerde jongeren in beeld te krijgen, om te voorkomen dat ze zich bij IS zouden aansluiten of, nog erger, een aanslag in eigen land zouden plegen. De geheime dienst en politie schaalden op. Ook gemeenten kregen, op aanwijzing van het kabinet, een rol in de terrorismebestrijding. Zij moesten informatie gaan verzamelen over extremisten uit hun stad en een plan bedenken om ze weer te deradicaliseren.

Een aanpak die nu pas wettelijk geregeld wordt: komende maand staat een wetsvoorstel op de agenda van de Tweede Kamer voor deze ‘persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten’. Die wordt inmiddels in heel Nederland door gemeenten toegepast op enkele honderden potentiële radicalen. Maar in 2014 was de aanpak nieuw. Veiligheidsambtenaren, tot die tijd verantwoordelijk voor de kermisvergunningen en parkeeroverlast, werden opeens ook extremismebestrijders.

Deel I

Als voormalig politie-inspecteur en belijdend moslim leek Osman de ideale kandidaat om de radicaliseringsaanpak vorm te geven voor Gouda. Toen hij in april 2015 werd aangenomen, waren al meerdere Goudse jongeren uitgereisd naar het ‘kalifaat’. Bij zijn aantreden kreeg Osman een geheime lijst met zo’n veertig namen van geradicaliseerde inwoners, opgesteld door de politie en gemeente. De ambtenaar moest met die inwoners in gesprek, achterhalen wat er in hun leven speelde. Hij besloot iedereen op de lijst een uitnodiging te sturen voor een gesprek op het stadskantoor. Samir reageerde als eerste.

Dit is wat Osman over Samir las: dat hij als ronselaar bekendstond, dat er ‘signalen’ van radicalisering en jihadistisch gedachtengoed waren, al wist hij niet precies welke – details werden niet vermeld. Osman wist ook dat Samir twee kinderen had, maar in de daklozenopvang sliep.

Op de dag van hun eerste ontmoeting nam Osman de tierende Samir mee naar een glazen spreekkamer in het stadskantoor. Ook daar kalmeerde Samir niet. Hij schreeuwde dat hij Osmans adres zou vinden, dan zou hij hem thuis komen opzoeken. Hij vermoedde dat Osman een geheim agent was – hij had op internet gevonden dat Osman voorheen bij de politie werkte. Osman, die zich niet wilde laten intimideren, gaf Samir zijn adres. „Laat wel even weten wanneer je komt”, zei hij. „Ik woon er met mijn vrouw en kinderen, namelijk.”

Twintig kilometer verderop, in het streng beveiligde hoofdkantoor van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in Zoetermeer, bestonden grote zorgen over Samir. Het jihadistische netwerk waar hij onderdeel van zou zijn, had al tientallen jongeren overgehaald naar Syrië te vertrekken. In een geheim politiedossier uit 2015 werden korrelige foto’s van mannen uit verschillende grote steden met zwarte lijnen aan elkaar verbonden. Bij de Goudse ‘cel’ stond een foto van Samir. De foto moet jaren eerder gemaakt zijn. Hij had er nog een strak ringbaardje en een puberale, onverschillige blik. Niet de Samir die Osman rond de zomer van 2015 leerde kennen: die Samir had een lange baard laten groeien en keek fel de wereld in.

Met zijn voorstel om thuis langs te komen, had hij Samir weten te ontdooien, merkte Osman. Er kwamen meer gesprekken op het gemeentekantoor, waarin hij Samir beter leerde kennen. Samir dankte zijn status binnen het radicale netwerk aan duiveluitdrijvingen. Met islamitische spreuken zou hij moslims kunnen bevrijden van djinns – slechte geesten die bezit van iemand kunnen nemen. Bij zulke behandelingen was het zaak dromen te achterhalen, daar las Samir betekenissen aan af. „Dromen die te maken hebben met dieren, de kleur zwart, vallen van hoge gebouwen of rennen, zijn meestal aanwijzingen dat er djinns zijn die in je fysieke lichaam wonen”, noteerde Osman in een gespreksverslag. Daarna reciteerde Samir tijdens het uitdrijven de koran. Zijn klanten moesten in een soort trance raken, alsof ze verlamd waren.

Samir leerde over duiveluitdrijving tijdens bijeenkomsten die hij met vrienden organiseerde. Dat deden ze in het Goudse buurthuis ’t Wiel. De avonden verliepen chaotisch, blijkt uit een verslag van een deelneemster, afkomstig uit een politiedossier. „De lezing zelf was niet goed, geen opbouw etc.”, schreef de toehoorder aan haar man, een Haagse ronselaar. „Maar de inhoud was wel interessant.” De politie zag jongeren die de bijeenkomsten bezochten een voor een naar Syrië vertrekken. Wat de indruk wekte dat er in het buurthuis werd geronseld, maar bewijs daarvoor was moeilijk te vinden.

De leden van het jihadistische netwerk leken weinig moeite doen zich te verstoppen. Ze werden regelmatig samen gesignaleerd in Frankies, een snackbar met grote ramen en een knalgele gevel, op de hoek van een drukke straat in de Schilderswijk in Den Haag. Een van de mannen die er vaak bij was, verklaarde later tegen de politie dat ze in de snackbar naar IS-filmpjes keken en elkaar verhalen over het kalifaat vertelden. Ook Samir werd er aan tafel gezien.

Deel II

Het idee achter de gemeentelijke aanpak was dat iemand die iets te verliezen heeft, minder snel alles opgeeft. Oftewel: als je radicalen helpt met het oplossen van hun problemen, zullen ze minder gevoelig worden voor de aantrekkingskracht van de jihad. Wie op de lijst van geradicaliseerde inwoners stond, werd ook door hulpverleners in de gaten gehouden, tot achter de voordeur aan toe. Ze kregen uitkeringen, schuldhulpverlening, huisvesting, psychische hulp.

Osman had, om te beginnen, een sociale huurwoning voor Samir geregeld. En niet alleen hem: er zaten nog meer radicale inwoners in de Goudse aanpak die formeel dakloos waren. Gemeenten konden woningcorporaties opdragen deze groep voorrang te geven. Over zijn nieuwe huis schepte Samir op tegen zijn radicale vrienden, die ook bij Osman om een huis kwamen vragen. ‘Die Turk’ van de gemeente, noemden ze hem, die ene die je wél kunt vertrouwen. Je zou kunnen zeggen dat het de omgekeerde wereld was, dat mensen die zich van Nederland afkeerden juist voorrang kregen op de sociale woningmarkt, maar binnen de radicaliseringsaanpak kon wel meer wat anders niet mogelijk was.

Osman moest als ‘netwerkregisseur radicalisering’ contacten opbouwen om informatie te krijgen. Zo stond het ook in zijn functieomschrijving: dat hij door gesprekken zo veel mogelijk te weten moest komen over „trends en ontwikkelingen” in de „harde kern” van de Goudse jihadscene.

Samir was een van zijn bronnen. Zo kon hij Osman gedetailleerd vertellen via welke routes uitreizigers naar het kalifaat vertrokken. Omdat die routes steeds veranderden, was dat relevante informatie voor het tegenhouden van uitreizigers.

Samir ging om met radicale moslims, maar mocht dat dan niet?

Sommige gesprekken werkte Osman gedetailleerd uit. Samir vertelde Osman over zijn broer, een draaideurcrimineel. Over de tien maanden die hij zelf in de cel doorbracht. Dat hij daar over zijn neef droomde, die als een van de eerste Nederlandse uitreizigers omkwam in Syrië. Samir zat vast omdat hij een drugsdealer had geslagen. Was dat nou zo verkeerd, vroeg hij Osman. Had de drugsdealer maar weg moeten blijven bij kinderen. Maar goed, toen hij vrijkwam, in 2013, had hij niets meer. Geen huis, geen opleiding, geen baan. Samir sliep bij vrienden of, vaker, in de daklozenopvang. „Ik zeg je dat het eens te veel gaat worden”, zei Samir volgens gespreksnotities. „En als ik dan uit mijn slof schiet, word ik aangehouden en wordt mij verteld dat ik een bedreiging heb geuit en dat mensen dan van mij schrikken. Ja, vind je het gek.”

Samir wist best dat hij als ronselaar werd gezien, en dat beviel hem wel, zag Osman. Als „een soort sultan” zat hij op zijn praatstoel. Andersom werkte het net zo goed: de informatie die Osman van Samir kreeg, gaf ook Osman status. Osman moest de informatie „terugrapporteren”, zo stond in zijn functieomschrijving. Dat kon in het „casusoverleg”, waar de gemeente en politie wekelijks op gezette tijden de radicale inwoners van de lijst bespraken. Osman wist welke Syriëgangers spijt hadden, wie met wie omging, hoe de lijntjes naar andere radicale groepen in de regio liepen. Al een paar maanden na zijn aantreden wist Osman dingen waar de politie nog niets over had gehoord.

Maar waar zijn informatie vandaan kwam, vertelde hij daar liever niet. Hij vond dat zijn bronnen hem moesten kunnen vertrouwen. Hij kon toch niet alles wat ze hem toevertrouwden doorvertellen aan de politie?

Om niet te veel op te vallen, leek het Osman beter niet meer op het stadskantoor af te spreken. Ook Samir werd er liever niet gezien. Wat moesten zijn vrienden anders wel niet denken? In de Goudse Marokkaanse gemeenschap praatte iedereen over elkaar.

Ze begonnen af te spreken in een snackbar. Daarna in wisselende steden. Gouda, Amsterdam, Zoetermeer, Den Haag. Osman betaalde altijd de rekening, maar declareerde niets, hij had geen zin meer het steeds te moeten uitleggen.

Deel III

In november 2015 – hij kende Samir toen een paar maanden – stond Osman in het gemeentehuis van Almere. Tegenover hem: gemeenteambtenaren, politieagenten, jongerenwerkers. Osman toonde sheets over bekende Nederlandse uitreizigers en Tanja Nijmeijer, de Groningse student die zich in 2002 had aangesloten bij de marxistische guerrillabeweging FARC. Hij legde uit wat de overeenkomsten waren, wat hen moest hebben aangetrokken aan de strijdgroepen.

Osman zei ook dat hij wel zag hoe de overheid meedacht over de aanpak van radicale moslims, moeite deed, het beste met de samenleving voorhad. Alleen, hoe zou hij het zeggen, ambtenaren spraken vaak óver ‘de doelgroep’. Nooit mét. Veel ambtenaren hadden door hun witte, hoogopgeleide achtergrond en kennissenkring weinig affiniteit met het onderwerp. Daarom had Osman iemand uit de doelgroep meegenomen: aan de zijkant van de zaal zat een man in een djellaba. Bij de introductie had Osman zijn naam niet genoemd – het deed er volgens hem niet toe. Aan het einde van de presentatie zou de man uit ‘de doelgroep’ vragen beantwoorden.

Maar nog voor het einde van de bijeenkomst werd Samir herkend door een agent in de zaal, als subject uit een onderzoek. Na de training werd door de politie alarm geslagen bij de gemeente Gouda en terrorismecoördinator NCTV: waarom nam Osman een vermeende terrorist mee naar een besloten presentatie? Wilde hij soms een terrorist op een voetstuk plaatsen? Was hij wel goed bij zijn hoofd?

Bij een volgende bespreking werd Osman bestookt met vragen. De politie en de NCTV wilden weten wat zijn religieuze achtergrond was. Was hij moslim? Deelde hij wel alles wat hij hoorde en wist? Waarom sprak Samir eigenlijk wel met Osman, maar niet met de politie?

Het zat Osman „niet lekker” dat hij zo werd aangevallen, schreef hij na het overleg in een mail aan zijn leidinggevenden. Wat was eigenlijk het probleem? Bij de wekelijkse radicaliseringsoverleggen was niet de politie, maar Osman de „grootste leverancier van informatie”. Zijn aanpak wérkte toch?

Zo zag de gemeente het ook. Osman zocht soms de grenzen op, mailde een leidinggevende, „er wordt ook een risico gelopen”, maar Gouda nam dat voor lief. „Alleen op die wijze”, stelde de leidinggevende in de mail, kun je „zaken bereiken/forceren”.

De druk op de overheid om geradicaliseerden in de gaten te houden nam alleen maar toe na de aanslagen in Parijs in november 2015, waarbij ruim honderddertig doden vielen. In maart 2016 volgden de aanslagen in Brussel, die meer dan dertig mensen doodden. Voor Nederland leek het een kwestie van tijd.

In 2016 benoemde de gemeente Osman tot voorzitter van het ‘casusoverleg’: de bijeenkomsten waarin gemeente, politie en andere instanties alle informatie uitwisselen over radicalen die in de aanpak zitten. Maar Osman vroeg zich steeds meer af waar ze eigenlijk mee bezig waren. Sinds zijn aantreden was de lijst met namen van mensen die ze in de gaten hielden alleen maar langer geworden. En op basis van wat? Een jonge moslim kwam op de lijst omdat hij met een uitreiziger omging en dezelfde moskee bezocht, blijkt uit vertrouwelijke documentatie die NRC via bronnen kon inzien. Van een andere jongen werd als zorgelijk „signaal” genoteerd dat hij zijn baard liet groeien, naast verkeerde contacten. Een jonge moslima kwam in de aanpak omdat zij op Facebook „afkeer van het westen” liet blijken. Een ander omdat ze een nikab ging dragen en „zeer orthodox en kritisch op de maatschappij” was. Alleen: wat zei dit over de dreiging die van deze jongeren uitging?

Osman vond dat ook Samir, met wie hij inmiddels een goede band had gekregen, niet thuishoorde op de lijst. Natuurlijk, Samir ging om met radicale moslims, maar mocht dat dan niet? Het enige bewijs dat er tegen hem lag, hoorde hij, was een foto uit 2013 waarop een groepje mannen voor een IS-vlag poseert – een van hen zou Samir zijn.

Osman stelde voor de namen van degenen over wie al een jaar geen zorgelijke signalen waren binnengekomen, te schrappen uit de aanpak. Het zou neerkomen op een halvering van de lijst. De politie weigerde. Osman wist wel waarom: wie op de lijst stond, gold automatisch als ‘terrorismesubject’ waardoor de politie hen eenvoudiger kon blijven monitoren.

Maar de gevolgen van een vermelding op de lijst waren groot. Niet alleen stuurde de gemeente allerlei instanties op deze mensen af, van schuldhulpverleners tot leerplichtambtenaren. Ook kon de informatie over hen doorwerken in allerlei overheidssystemen, bevestigt een recent rapport van onderzoeksinstituut WODC. Wie eenmaal is genoemd als mogelijke radicaal, kan daar volgens het rapport last van blijven houden, zelfs al klopte dat predikaat niet. Zo kan de informatie terechtkomen bij andere politiediensten en overheden, beschrijft een respondent in het onderzoek, waardoor iemand jaren later bijvoorbeeld op het vliegveld nog uit de rij wordt gepikt.

Voor Osman werd het plotseling kraakhelder: deze aanpak deugt niet. Voor het eerst besloot hij de andere kant te kiezen – de kant van Samir. Hij vertelde hem over het bewijs dat er tegen hem lag, over de vage foto met de IS-vlag. Dat Samir op die foto stond, had Osman van zijn broer gehoord. Daarom gaf Osman hem de tip: „Zorg dat je broer niet rondbazuint dat jij op die foto staat.”

En zo verdween ook het laatste beetje bewijs.

Deel IV

De tegelmozaïekmuren van het visrestaurant in Antwerpen werden fel verlicht door kroonluchters. Als in een ‘Marokkaans kuststadje’, volgens de website. Osman en Samir aten gefrituurde vis van platte aluminium schalen. Ze waren die middag de enige gasten.

Samir had alleen in het geheim willen afspreken – hij werd gezocht voor een ontvoeringszaak. Hij zou zijn vriendin hebben ontvoerd in een auto, onder bedreiging van een wapen. Uit de zaak was duidelijk geworden dat Samir werd gevolgd door de AIVD. Die tapte zijn telefoon af en had hem horen zeggen dat hij het wapen waarmee de vriendin was bedreigd in een bos had achtergelaten.

Dat hij vis zou gaan eten met een gezocht doelwit van de AIVD, had Osman zijn collega’s niet verteld. Hij vertelde ze niets meer, nadat hij te horen had gekregen dat zijn contract bij de gemeente Gouda na anderhalf jaar niet zou worden verlengd. Als ze me niet nodig hebben, dacht Osman, doe het dan maar zelf. Dus toen Samir hem vertelde dat er twee Nederlanders in Syrië waren omgekomen, hield hij zijn mond. Het duurde nog 28 dagen voor de politie zelf met die informatie kwam. Zie je wel, dacht Osman.

Een paar weken na de ontmoeting werd Samir alsnog gearresteerd, in een Limburgs dorp. In de ontvoeringszaak werd hij vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Het weggegooide vuurwapen werd niet gevonden. Het bleef het woord van zijn vriendin tegen dat van hem.

Samir was weer ontkomen. Maar Osman niet. Door zijn nauwe contact met Samir was de radicaliseringsambtenaar in beeld gekomen bij de AIVD, zeggen inlichtingenbronnen.

Nadat hij bij Gouda weg moest, ging Osman eind 2016 als radicaliseringsambtenaar werken voor Maastricht. Al tijdens zijn inwerkperiode werd hij naar huis gestuurd. Naar buiten toe verklaarde de gemeente dat Osman om „persoonlijke” redenen was vertrokken. De werkelijke reden werd Osman in een brief meegedeeld: de AIVD en de politie hadden tegen de gemeente gezegd dat zij Osman niet „vertrouwen”. Dat maakte de samenwerking onmogelijk.

Hij probeerde het daarna nog even als zelfstandige, door trainingen over radicalisering aan te bieden aan overheden. Maar ook zijn nieuwe opdrachtgevers werden benaderd door de politie: ze zouden, om vertrouwelijke redenen, beter kunnen stoppen met Osman.

Deel V

Begin dit jaar zit Osman in zijn kantoor met op de grond felgekleurde meditatiekussens. Uit de speakers van de computer klinkt Turkse rockmuziek. „Ik vind niet dat ik te ver ben gegaan”, zegt hij, met een stapel kladblokken en aantekeningen voor zich op het bureau. Door zijn kritiek op de radicaliseringsaanpak is hij aan de kant gezet, zo ziet Osman het. Te makkelijk plakte de politie volgens hem het label ‘geradicaliseerd’ op moslims van wie de schuld nog allerminst vaststond. Omdat Osman zich daartegen verzette, overkwam hem min of meer hetzelfde: hij werd zélf niet meer vertrouwd.

Had Osman het daar ook zelf niet naar gemaakt, door partij voor Samir te kiezen? Hij staat er nog steeds achter, zegt Osman. „Ik vond dat hem onrecht werd aangedaan en heb mijn geweten gevolgd. Ik heb geen wetten overtreden. Wat ik deed paste binnen mijn formele rol: contacten opbouwen om informatie te verzamelen over de jihadistische scene.”

Daarmee laat Osmans zaak zien in welk grijs gebied de radicaliseringsaanpak zich bevindt. Zonder heldere kaders blijft het subjectief welke ‘radicaal’ in de aanpak thuishoort. Het WODC-rapport bevestigt dat veel gemeenten hiermee „worstelen” en dat de aanpak soms botst met het recht op privacy en de vrijheid van religie.

Even grijs zijn de kaders voor de ambtenaren die de aanpak moeten uitvoeren. Aan de ene kant moeten zij extremisten hulp aanbieden, aan de andere kant moeten zij informatie over hen verzamelen, die wordt gedeeld met de politie. Zo kunnen zij klem komen te zitten tussen de potentiële terrorist en de terrorismebestrijding.

Osman is niet de enige die hierdoor in de problemen kwam. Vorig jaar stelde een onderzoekscommissie vast dat Rotterdamse radicalise-ringsambtenaren onrechtmatig te werk gingen bij het verzamelen van informatie over radicalen. In Den Haag werd eerder een islamitische radicaliseringsambtenaar aan de kant gezet nadat de politie hem niet meer vertrouwde. Hij zou te zeer verbonden zijn met een imam met wie hij contact onderhield voor de aanpak.

Het wetsvoorstel zal die spanning niet oplossen. Ook daarin wordt opengelaten wanneer iemand gevaarlijk genoeg is om in de aanpak te belanden, en hoever de overheid mag gaan in het doorlichten van hun levens.

Osman en Samir hebben elkaar nooit meer gezien. Na Osmans vertrek uit Gouda, eindigde het contact abrupt. Wat als ze elkaar nooit hadden ontmoet? „Dan had ik zeker niet uitgesloten dat hij naar Syrië was gegaan”, zegt Osman.

In een van hun laatste gesprekken zei Samir tegen Osman dat hij zich niet meer welkom voelde in Nederland. Maar Samir bleef – volgens de laatste berichten loopt hij nog steeds rond in Nederland. Osman heeft de huur van zijn kantoor inmiddels opgezegd. Hij is wél vertrokken. Gedesillusioneerd. Met het thema veiligheid wil hij niets meer te maken hebben. Hij is een Airbnb in de Turkse bergen begonnen.