De plasticfabriek in Baskenland heeft meer dan tweehonderd eigenaren

Reportage

Coöperatie Spaans Baskenland telt tientallen coöperaties, waar werknemers delen in de winst. Het vertrek van twee bedrijven roept de vraag op hoe houdbaar dat model nog is.

Plasticfabrikant Erreka, gevestigd in Antzuola, is een van de coöperaties binnen Mondragón.
Plasticfabrikant Erreka, gevestigd in Antzuola, is een van de coöperaties binnen Mondragón. Foto David Julià Etxabe

Lore Etxeandia hoefde er niet lang over na te denken. Begin dit jaar investeerde de 27-jarige Baskische procesoperator 16.000 euro in haar eigen werkgever, plasticfabrikant Erreka. In ruil daarvoor werd ze lid en mede-eigenaar van de grootste industriële coöperatie ter wereld: Mondragón, waar tientallen bedrijven als Erreka deel van uitmaken.

16.000 euro is een flink bedrag, dat ze uit eigen zak betaalde. Maar in Spaans Baskenland is geld inleggen en aan de slag gaan bij een onderdeel van Mondragón al decennia een normaal begin van je carrière. „Als lid van de coöperatie ben je ook eigenaar”, vertelt Etxeandia in het kantoor van Erreka – ze heeft even pauze van het afstellen van de plasticmachines, die een verdieping lager staan te zoemen. „Dus de winsten zijn ook voor jou.”

In de smalle, beboste valleien van het Baskische platteland gebeurt al decennialang iets opmerkelijks. Een handvol industriebedrijven, een grote supermarktketen en een bank zijn hier volledig in handen van de werknemers. Zij krijgen een deel van de winst, en nemen samen besluiten. Ontslagen zijn niet mogelijk. De bedrijven vormen samen weer de mega-coöperatie Mondragón. Met circa 70.000 werknemers en een totale omzet van rond de 10 miljard euro is het een van de grootste ondernemingen van Spanje.

Het unieke model trekt al jarenlang veel aandacht van economen. Bekende namen als Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz, Noam Chomsky en Mariana Mazzucato prezen de onderneming als een alternatief voor het aandeelhouderskapitalisme. Maar een recent vertrek van twee van de rijkste bedrijven, ogenschijnlijk uit eigen winstbejag, roept fundamentele vragen op over de toekomst van Mondragón. Kan de coöperatie overleven?

‘Derde weg’

German Lorenzo heeft het bureau en de typemachine van priester José María Arizmendiarrieta al talloze keren gezien, maar zijn enthousiasme is nog altijd groot. „Op deze typemachine schreef hij al zijn werk!”, zegt de gids in het bescheiden Mondragón-museum.

Priester Arizmendiarrieta is de lokale held in het stadje Mondragón. Hij stimuleerde in de jaren vijftig de inwoners tot oprichting van een aantal coöperatieve industriebedrijfjes. De regio was altijd al sterk gericht op metaal, en door in deze sector coöperaties op te richten zag de priester een manier om tot welvaart te komen na de verwoestingen van de Spaanse Burgeroorlog.

Het idee sloeg aan, en de coöperatie ontwikkelde zich op het Baskische platteland tot een gebruikelijk bedrijfsmodel. De losse bedrijfjes verenigden zich weer onder de noemer Mondragón, vernoemd naar het stadje. Inmiddels heeft die ‘coöperatie-federatie’ in bijna elke vallei een lid: van machinebouwer Danobat tot supermarktketen Eroski en bank Laboral Kutxa.

Of plasticproducent Erreka. In de fabriekshal van het bedrijf in Antzuola rollen de kunststof afsluiters voor in auto’s zo uit de machines in kratjes: klaar om richting de grote autofabrieken van Europa te gaan. Als president Kepi Belaustegi – voorzitter van een soort raad van commissarissen van werknemers – hier een rondleiding geeft langs de machines, zwaait hij plots naar een ander groepje in de verte. „Ik ken die man”, zegt hij. „Hij is van een andere coöperatie binnen Mondragón. Ze komen hier waarschijnlijk iets bekijken of bespreken om van te leren.”

Uniek aan Mondragón is dat de bedrijven elkaar vergaand steunen. Er is uitwisseling van kennis, een gezamenlijk opleidingsinstituut. Een deel van de winst gaat naar een fonds, dat steun biedt aan bedrijven binnen de coöperatie die het moeilijk hebben. Als een bedrijf echt te weinig werk heeft of failliet gaat, wordt het personeel herverdeeld.

Lore Etxeandia, een van de werknemersleden van plasticfabrikant Erreka.
Foto David Julià Etxabe

En tot slot: 30 procent van de winst van een bedrijf wordt jaarlijks verdeeld onder de werknemers, die dat bij hun pensioen (of bij vrijwillig eerder vertrek) in één klap uitbetaald krijgen. Hoeveel dat is, wisselt: managers krijgen meer dan fabriekswerknemers, en niet elk bedrijf maakt natuurlijk even veel winst. In gesprekken klinken gemiddelde bedragen van rond de één ton, na een hele carrière bij een coöperatiebedrijf – iets wat niet ongebruikelijk is.

Al met al is Mondragón een complex systeem, maar het draait in de regio al jaren goed – tot verbazing en bewondering van veel economen. „Een model gebouwd op solidariteit”, noemde Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz Mondragón: hij kwam als fan al twee keer langs. Mondragón is ook door veel andere economen geprezen als een soort ‘derde weg’, een bedrijfsmodel dat het midden houdt tussen kapitalisme en communisme, dat er bovendien aan zou hebben bijgedragen dat Baskenland een relatief egalitaire samenleving is.

Des te groter was de schok in de regio over wat er afgelopen december gebeurde. Na maanden van gebakkelei met de Mondragón-top besloten de werknemersleden van liftfabrikant Orona tijdens een stemming in een stadion in San Sebastián om Mondragón te verlaten. Gelijktijdig deden de leden van bouwbedrijf Ulma dat even verderop, in thuisstad Oñati. In totaal verloor Mondragón 11.000 werknemers en 15 procent van de omzet.

De twee bedrijven verlieten de groep omdat ze naar eigen zeggen geen gehoor vonden op voorstellen om het systeem van afdrachten te hervormen. In de praktijk geloven maar weinig mensen dat. Orona en Ulma golden als rijke, succesvolle leden. Menig bouwplaats in Baskenland hangt vol met het Ulma-logo en Orona is een van de grootste liftfabrikanten van Europa.

„In het Spaans zeggen we: ze zijn liever het hoofd van een muis dan de staart van een leeuw.” Anjel Errasti is professor in de economie aan de universiteit van Baskenland in San Sebastián en doet al jarenlang onderzoek naar Mondragón en coöperatieve bedrijfsmodellen. Hij legt uit dat Orona en Ulma twee grote multinationals zijn, die goed bij kas zitten. Ze zagen vermoedelijk geen voordelen meer in deelname aan de coöperatie. „Ik vond het wat opportunistisch. Ze hebben het recht dit te doen. Maar ik vind het niet zo eerlijk dat ze weggaan nu het goed gaat.”

Ik vind het niet zo eerlijk dat ze weggaan nu het goed gaat

Het besluit van Ulma en Orona leidde in Spanje tot speculaties over de toekomst van Mondragón. Kan de coöperatie het vertrek van de twee grote leden aan? En zijn meer bedrijven misschien van plan dit voorbeeld te volgen? De top beweert bij hoog en bij laag dat dit niet het geval is. De rest is juist sterker en meer solidair geworden, verkondigt directeur Iñigo Ucín waar hij maar kan: door al het geruzie met Orona en Ulma zou de eenheid tussen de andere bedrijven zijn gegroeid.

Mondragón gaat al verrassend lang mee, zegt professor Errasti, en dit is niet de eerste crisis waar het tegenaan loopt. In de lange geschiedenis zijn er eerder bedrijven vertrokken, zoals busfabrikant Irizar, alomtegenwoordig in het Baskische openbaar vervoer.

Foto David Julià Etxabe

De echte test was volgens Errasti het faillissement van de fabrikant van huishoudelijke apparatuur Fagor Electrodomésticos na de economische crisis van 2008. Fagor was een van de oudste en grootste bedrijven binnen Mondragón. Er werkten ruim 1.900 mensen. „Toen is een groot deel van het personeel verspreid over de andere bedrijven.” Een deel ging met vervroegd pensioen. Het leidde even tot speculaties over of het solidariteitsfonds niet te lang geld was blijven stoppen in een hopeloos bedrijf als Fagor, maar er was ook veel trots: de crisis van 2008 raakte de rest van Spanje keihard, maar Mondragón overleefde.

Uiteindelijk kent de coöperatie-federatie veel buffers en valt die niet zomaar om. Wel ziet Errasti het vertrek als een bevestiging dat de coöperatieve ideologie minder sterk leeft dan vroeger. Bij de oprichting verklaarde priester Arizmendiarrieta nog dat alles draaide om ‘trabajo y unión’: werk en eenheid. Alle principes legde hij vast in kleine, ideologische boekjes – in het museumpje zijn ze te bekijken. „Alles werd volgens die ideeën gedaan”, legt Errasti uit. De oudere generatie van Ulma en Orona was volgens hem ook minder groot voorstander van uittrede. Maar bij de jongere generatie leefde het idee van coöperativisme volgens hem minder. Voor hen draait het minder om het opbouwen van een Baskische economie, minder om de gemeenschap, en meer om ‘gewoon’ een baan voor zichzelf.

In het kantoor van plasticfabrikant Erreka, ingesloten tussen heuvels die het gebouw bijna lijken plat te drukken, zegt ook president Kepi Belaustegi dat hij zich zorgen maakt dat jongeren iets minder om het coöperatie-idee lijken te geven. Maar voorlopig is de instroom nog goed, mede dankzij de ‘huisuniversiteit’ van Mondragón, waar veel jongeren uit de regio gaan studeren.

Uiteindelijk gaat het er ook gewoon om goed te blijven uitleggen wat de voordelen zijn, denkt hij. „Ik werkte zelf bij Fagor toen het failliet ging”, vertelt hij. Het was een stressvolle tijd, ondanks de garanties die het model bood was hij onzeker over zijn toekomst. Totdat bleek dat hij bij Erreka aan de slag kon. „Mijn dochter heeft me geen dag werkloos gezien.”