Ouderen worden steeds ouder en er komen er ook steeds meer van. Deze dubbele vergrijzing zet het groeiend personeelstekort in de zorg nog meer onder druk. Maar niemand lijkt het daarover te willen hebben, vertelt verslaggever Oscar Vermeer. Waarom is dat zo en vooral: wat is de oplossing?
Een paleontoloog vergelijkt op zijn hand een schedel van een vogel (boven) met die van Navaornis hestiae, een uitgestorven fossiele vogel van 80 miljoen jaar oud. Wetenschappers onder leiding van de beroemde paleontoloog Luis Chiappe beschrijven het fossiel dat in 2016 in Brazilië gevonden werd in een artikel in Nature. Het onderzoek aan de intacte schedel van deze vogel – daterend van het einde van het dinosaurustijdperk – werpt volgens hen een fascinerende nieuwe kijk op de evolutie van vogels en hun hersenen.
„Een van de opwindendste momenten van dit onderzoek was toen we erachter kwamen dat dit fossiel van een pre-moderne vogel was, ondanks zijn moderne uiterlijk”, schrijft Chiappe in een briefing over het onderzoek in Nature. Navaornis bleek te behoren tot de zogeheten Enantiornithines (letterlijk: tegenovergestelde vogels), een gevarieerde onderklasse van vogels die in het Krijt leefden, maar niet direct verwant zijn aan de moderne vogels (Neornithes).
De vondst overbrugt de kloof in kennis die bestond over de anatomie van de primitiefste vogels als Archaeopteryx (ongeveer 150 miljoen jaar oud) en die van moderne vogels. Van vogelfossielen blijft door de tere bouw van de botten doorgaans niet meer bewaard dan een platgedrukt skelet tussen de aardlagen. Maar door een gelukkig toeval heeft bij deze Navaornis vooral de schedel zijn oorspronkelijke driedimensionale structuur behouden.
Dat stelde de onderzoekers in staat om met geavanceerde scans van de schedelvorm en -inhoud te achterhalen hoe de hersenen van het dier eruit hebben gezien. Net als zijn lichaam (met nog klauwtjes aan de vleugels) vertoont de hersenstructuur van Navaornis een mix van primitieve en moderne kenmerken. De relatief grote hersenen wijzen volgens de onderzoekers op geavanceerder cognitieve vaardigheden dan die van Archaeopteryx. Tegelijkertijd was het cerebellum (de kleine hersenen) van Navaornis waarschijnlijk kleiner dan dat van moderne vogels, wat de onderzoekers interpreteren als een minder ver ontwikkelde controle over complexe vliegbewegingen. Interessant is daarnaast dat Navaornis tevens een groot evenwichtsorgaan had dat mogelijk verband houdt met zijn vliegende bestaan.
En, wat wil je later worden? Tip voor alle jonge mensen die dat een irritante vraag vinden: ze kunnen gewoon ‘mantelzorger’ zeggen. Levensgrote kans dat ze het worden. En misschien wel sneller dan ze denken. Er zijn nu al forse personeelstekorten in de zorg terwijl het aantal zorgbehoevende mensen in Nederland alleen maar doorgroeit.
Neem de kwetsbaarste groep, de 85-plussers. In 2018 waren dat er 375 duizend, in 2030 zullen dat er bijna 560 duizend zijn. En het probleem is: het leeftijdscohort dat de meeste mantelzorgers levert, de 50- tot 75-jarigen, groeit al jaren veel minder snel. Dit jaar zijn er op elke 85-plusser veertien 50- tot 75-jarigen. Over tien jaar is die ratio geslonken tot een op acht. En dat daalt verder.
En dat is alleen nog maar de demografie. Vervolgens is de vraag of elke vijftiger of zestiger of jonge zeventiger daadwerkelijk overgaat tot het leveren van mantelzorg. Misschien schuiven zij hun hulpvaardige kinderen van in de twintig wel naar voren. Die weten dan in elk geval wat ze worden.
Er is een opgave van jewelste op komst. Sterker, de opgave van nu zorgt al voor problemen, zoals NRC vanaf deze woensdag beschrijft in een serie artikelen. Honderdduizenden mantelzorgers zijn overbelast, meldt het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) elk nieuw zorgrapport weer. Vergelijkingsplatform Independer repte deze maand op basis van data van CBS en RIVM over 309 duizend „zwaar- tot overbelaste” mantelzorgers, ruim anderhalf keer zoveel als tien jaar eerder.
Lees ook
Opeens waren Mariam (26) en Kadi (22) mantelzorger voor hun moeder. ‘Ik moet nu ook weer voor mezelf gaan zorgen’
Vrouw en niet meer de jongste
Neem Annette aan de Stegge (69) uit het Twentse dorp Enter, ze komt voorbij in deze NRC-serie. Aan de Stegge woont naast haar vader van 100. Ze ontbijt, luncht en dineert met hem, ze haalt hem uit bed in de ochtend en ook na zijn middagslaap. Zelfs ’s nachts is ze beschikbaar: ze slaapt een paar keer per week in zijn huis en stapt uit haar bed zodra hij haar roept. Ze doet het met liefde, in het verpleeghuis zal ze haar vader snel zien afglijden, dat weet ze zeker. Maar intussen kampt ze zelf met een aandoening aan haar ogen en is ze vermoeid. „Mijn ogen nekken me”, zegt ze.
Aan de Stegge voldoet aan het typische profiel van de mantelzorger: vrouw en niet meer de jongste. Vrouwen zijn meer dan mannen geneigd om hulp te bieden: ze voelen zich vaker verantwoordelijker voor zorgtaken, blijkt uit onderzoek van het SCP en werken ook vaker parttime. En al moet gezegd dat ook een kwart van de twintigers en dertigers weleens mantelzorg levert, vanaf middelbare leeftijd wordt het statistisch menens. De kans dat je eigen vader of moeder iets mankeert wordt nu eenmaal steeds groter, en met het klimmen der jaren geldt dat ook voor je partner. Mantelzorgers doen de administratie, maken schoon, rijden hun naasten naar de dokter, verzorgen soms zelfs hun wonden en begeleiden hen naar douche of toilet.
Zeker met dementie in het spel is overbelasting nooit ver weg. Zo’n 70 procent van de mensen met dementie woont thuis. Ruim twee op de drie mantelzorgers vindt het moeilijk alle ballen in de lucht te houden, blijkt uit de Dementiemonitor 2024, een deze maand verschenen onderzoek van Alzheimer Nederland en Nivel, een wetenschappelijk instituut dat de gezondheidszorg onderzoekt. Eén op de vijf mantelzorgers van mensen met dementie is minder gaan werken. Verlichting is niet in zicht. Het aantal mensen met dementie groeit van driehonderdduizend nu naar ruim een half miljoen in 2040.
Mantelzorg gaat bovendien over zoveel meer dan hulp aan ouderen. Het gaat ook over zorg aan chronisch zieke kinderen, aan een buurvrouw met een angststoornis, een zwager met een depressie.
Wat te doen?
‘Zorgzwaarte’
De zorgsector heeft zo zijn eigen problemen. Er is een groot tekort aan ‘handjes’ – en dat groeit. Zo zijn er nu al veertienduizend verpleeghuismedewerkers nodig en over een kleine tien jaar ruim vijftigduizend. Het beleid van de overheid is bovendien al jaren om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Voor een plek in een verpleeghuis moet je ‘zorgzwaarte’ inmiddels zo hoog zijn opgelopen dat het thuis ook echt niet meer gaat.
Het kabinet-Schoof echoot in het hoofdlijnenakkoord wat voorgaande kabinetten ook zeggen: versterk de positie van de mantelzorger. Aan lokale cursussen voor mantelzorgers is inmiddels geen gebrek. Het zijn trainingen die je leren je in te leven in de belevingswereld van mensen met dementie, cursussen waar je steunkousen over het scheenbeen trekt van een levensgrote pop, avonden waarop je andere mantelzorgers ontmoet om even stoom af te blazen, workshops, masterclasses, enzovoort. Het Maastricht UMC+ heeft speciale ‘instructieverpleegkundigen’ die zich bezighouden met de begeleiding van mantelzorgers.
We kunnen niet blijven doen alsof de tijd van mantelzorgers gratis is
Heikel punt blijft dat mensen de mantelzorg moeten zien te combineren met al hun andere verplichtingen. Dezelfde overheid die een beroep doet op mantelzorgers, verlangt ook dat mensen meer uren per week gaan werken en verplicht hen op steeds hogere leeftijd met pensioen te gaan. Vakbond FNV pleitte eerder deze maand voor een betaald verlof voor mantelzorgers. „Bij ouders van pasgeboren kinderen vinden we het volstrekt normaal dat we ze financieel in staat stellen voor hun kinderen te zorgen”, zei vice-voorzitter Kitty Jong in het persbericht. „We kunnen niet blijven doen alsof de tijd van mantelzorgers gratis is.”
Ingeklemd
De ‘sandwichgeneratie’, zo heten de mensen die ingeklemd zitten tussen werk, de opvoeding van hun kinderen en mantelzorg. Zoals Jenny ter Wee (48) uit Arnhem. Zij is mantelzorger voor haar twee zussen met een verstandelijke beperking die in een instelling in Zwolle wonen – de een functioneert op het niveau van een vierjarige, de ander op het niveau van een baby. Tot het overlijden van haar moeder vorig jaar, die alvleesklierkanker had, was ze ook háár mantelzorger. Haar elfjarige zoon is net naar de middelbare school, een overgang waar ze voor haar gevoel soms te weinig aandacht aan kan geven „terwijl hij een van de grootste stappen maakt in zijn leven tot nu toe.”
Lees ook
Als werken én mantelzorgen te zwaar wordt: ‘Ik kon wel janken’
Ze is de wettelijk vertegenwoordiger van haar zussen, wat betekent dat zij de beslissingen neemt over onder meer het al dan niet aanpassen van medicatie. Ze spreekt met orthopeden, fysiotherapeuten en plastisch chirurgen (een van haar zussen moest een operatie ondergaan). Maar er zijn ook reguliere besprekingen met begeleiders over hoe het met de zussen gaat. Ter Wee werkt zelf drieënhalve dag per week, de besprekingen over haar zussen zijn meestal op een ‘vrije’ dag of „een halfuurtje tussendoor, online op het werk”.
Kunnen jullie vaker bijspringen? Vaker langskomen?
De instelling waar haar zussen wonen stelt bovendien tegenwoordig regelmatig de vraag die zorgorganisaties overal in Nederland aan mantelzorgers stellen: kunnen jullie vaker bijspringen? Vaker langskomen? Mee-eten zodat er toch een ‘extra iemand’ aan tafel zit? De kamer schoonmaken, uitjes organiseren? Aan Jenny ter Wee wordt ook gevraagd kleding uit te zoeken voor haar zussen – eerder deed het personeel dat. „Soms ben ik de hele dag weg en wil ik ’s avonds het liefst met m’n kind op de bank zitten of een serietje kijken, maar zit ik in plaats daarvan Zalando af te struinen.” Dat wil niet zeggen dat ze de oproep van de instelling niet begrijpt: „Mijn zussen worden ontzettend goed verzorgd, maar het personeel daar zit ook klem. Iedereen zit klem.”
Bureaucratische hindernissen
De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 zinspeelt op een slimme combinatie van wonen en zorg als mogelijke oplossing. Denk aan de zogenoemde ‘knarrenhofjes’, woongemeenschappen waar ouderen elkaar helpen en ook jongere, hulpvaardige mensen een woning mogen betrekken. Of denk aan mantelzorgwoningen voor een oudere moeder of vader in de tuin van hun volwassen kind. Al komen mensen die zo’n mantelzorgwoning willen neerzetten, geregeld bureaucratische hindernissen tegen. Toen de moeder van de 41-jarige Bram de Jong uit Stolwijk meer en meer hulp nodig had, ging De Jong zelf in het ouderlijk huis wonen en verhuisde zijn moeder (73) naar een mantelzorgwoning op het erf. Hij werd van het ene naar het andere gemeentelijke loket gehuurd, kreeg hulp van een jurist, overwoog een rechtszaak, en werd uiteindelijk geholpen door een nieuwe, jonge ambtenaar die zijn verhaal begreep.
Je komt er niet met een verlof hier en een cursus daar, schreef het SCP in het najaar van 2023 aan de Tweede Kamer. Mantelzorgbeleid draait volgens het planbureau uiteindelijk om twee essentiële waarden: gelijkheid en solidariteit. Wil je een eerlijker verdeling van zorgtaken tussen mannen en vrouwen? Dan is een veel breder scala aan steunmaatregelen nodig, van betere kinderopvang tot flexibeler pensioenregelingen. En qua solidariteit: op hoeveel hulp van mantelzorgers mag de overheid eigenlijk rekenen en hoeveel moet de overheid toch collectief zien te regelen? Hoog tijd, zei het SCP, voor een integrale visie op mantelzorg.
Sinds de zestiende eeuw werden koloniale veroveraars op de voet gevolgd door missionarissen die het christelijke geloof kwamen verkondigen. Verovering en prediking gingen niet altijd hand in hand. In Nederlands-Indië moesten zending en missie zich van de autoriteiten terughoudend gedragen in islamitische delen van de kolonie.
Zulke beperkingen golden niet voor het ‘heidense’ oosten van de archipel. Tot het einde van de negentiende eeuw beschouwde Nederland het onherbergzame Nieuw-Guinea, op de westelijke helft waarvan het aanspraak maakte, louter als natuurlijke barrière tegen buitenlandse indringers. Enige bestuursactiviteit bleef achterwege. De eerste Europeanen die er zich blijvend vestigden, waren geen bestuurders, maar protestantse zendelingen. Pioniers waren twee Duitsers, Carl W. Ottow en Johann G. Geissler, die in 1855 landden op het eilandje Mansinam. Dat ligt in de Dorehbaai, op het ‘achterhoofd’ van de Vogelkop, het meest westelijke schiereiland van Nieuw-Guinea.
Ottow stierf in 1862 zonder dat hij, zoals hij op zijn sterfbed verzuchtte, „eene ziel uit de Papoea’s mede naar de hemel mocht nemen”. In zijn plaats stuurde de Utrechtse Zendingsvereniging (UZV) in 1863 de Nederlander J.L. van Hasselt. Hij hield het veertig jaar vol en zolang duurde het tot – in 1898 – een Nederlandse bestuurspost werd geopend in de Dorehbaai. Van Hasselt kreeg in de loop der jaren hulp van andere UZV’ers en de actieradius van de zending werd voorzichtig uitgebreid van Mansinam naar andere gemeenschappen aan de westkust van de Geelvinkbaai.
Aan die veertig jaar zendingswerk in onbestuurd gebied wijdde de Amsterdamse historica Geertje Mak de studie Huishouden in Nieuw-Guinea. ‘Huishouden’ slaat hier op de leefgemeenschap van Van Hasselt en zijn vrouw waarin zij hun pupillen grootbrachten, maar ook – als werkwoord – op de inbreuk die de zendelingen maakten op cultuur en samenleving van de Papoea’s. Mak komt uit een domineesgeslacht en kijkt met dit boek kritisch naar het verschijnsel zending.
De schrijfster dook in de archieven van de UZV, met daarin de correspondentie tussen de zendelingen en het thuisfront en de periodieken waarin zij verslag deden aan de Nederlandse kerkgemeenten die het zendingswerk steunden. Mak kent Nieuw-Guinea niet uit eigen ervaring en voor informatie over de Papoeaculturen ging zij te rade bij antropologen.
De bewoners van Mansinam en het dorp Doreh op het naburige vasteland waren Biakkers en Numforezen, volken afkomstig van twee grote eilanden in de Geelvinkbaai, de lange ‘nek’ van de Vogelkop. Het waren kustbewoners die bivakkeerden op paalwoningen in zee. De houten prauwen onder hun huizen waren rijker bewerkt en versierd dan hun onderkomens, want zij waren vooral nomadische zeevaarders. De mannen ondernamen regelmatig rooftochten langs de kust, waarbij zowel goederen als mensen werden buitgemaakt. Geroofde vrouwen en kinderen werden beschouwd als slaven en moesten werken in de tuinen.
UZV’ers waren zendeling-werklieden die door handarbeid in hun eigen onderhoud moesten voorzien. De eerste decennia vonden zij in de gemeenschappen van Mansinam en Doreh geen gehoor voor hun evangelische boodschap. Ze kregen ook nauwelijks hulp bij de bouw van huizen en een kerk. Zulk werk gold in de Biakse samenleving als slavenarbeid. De zendelingen beschikten via aanvoer per schip uit de Molukken over werktuigen, messen en kookgerei, en daar hadden hun Papoeaburen wel belangstelling voor. Zij kochten die voor rijst die zij weer haalden uit naburige dorpen. Soms boden ze als betaling voor de luxegoederen van de nieuwkomers slaafgemaakte kinderen aan. Van Hasselt en zijn medezendelingen gingen daar op in. Aan het thuisfront werd dit uitgelegd als ‘vrijkoop’ van elders geroofd kroost.
Religieuze liederen
Deze kinderen werden opgenomen in het grote huishouden van de Van Hasselts. Daar werden hun haren geknipt en werden ze in de kleren gestoken. Zij kregen les in het Maleis en leerden religieuze liederen zingen. In huis en in de tuinen van de zendingsnederzetting werden deze pupillen aan het werk gezet om zo te leren dat arbeid adelt. Hun Papoeaburen vonden dat heel gewoon; dit waren immers slaven. De eerste generatie van zending-Papoea’s waren dus bedienden. Wel legden er een paar belijdenis af waarna ze werden gedoopt. Een enkeling mocht met de Van Hasselts mee op verlof naar Nederland, waar de steungemeenten geestdriftig reageerden op de ‘uit slavernij bevrijde’ en bekeerde Papoea’s.
Mak maakt aannemelijk dat de handel en wandel van de zendelingen mensenroof in de hand werkte, waardoor Biakkers en Numforezen toegang kregen tot deze nieuwe bron van rijkdom. Ze beschouwt de zendingsposten als een heuse kolonie, die al functioneerde voordat Nederland werk maakte van zijn aanspraken op Nieuw-Guinea.
De kracht van Maks boek is de reconstructie van een kleine halve eeuw zendingswerk, opgeschreven met veel oog voor detail. Jammer is dat ze voorbijgaat aan de invloed die dit project had op de latere kolonisering van Nieuw-Guinea. De rapportage van de zendelingen wees niet alleen de Nederlandse resident in de Molukken maar ook het lezerspubliek in Nederland op misstanden aan de noordkust van Nieuw-Guinea. Zo heeft de zending ertoe bijgedragen dat het gouvernement zijn reserves tegen rechtstreeks bestuur in deze streken geleidelijk opgaf.