N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Moeder zijn In wat voor wereld heb ik je gezet, vraagt Annemarije Hagen zich af als ze naar haar dochtertje kijkt. Voor haar moederrol zoekt ze houvast in de feministische literatuur.
Ik zit aan tafel, voor me ligt de krant opengeslagen. De tafel is bezaaid met broodkruimels. De vloer trouwens ook. Mijn dochter is net uit haar kinderstoel geklommen en eet onder de tafel het laatste stukje van haar krentenbol.
De eetkamer is het laagste punt van onze ongelijkvloerse benedenwoning. Ik zit met mijn rug naar het raam waarvan alleen de bovenste helft boven straatniveau uitkomt en kijk uit op het trappetje naar de woonkamer. Voor de doorgang hangt een gordijn dat niet alleen warmte vasthoudt, maar ook een plek is voor mijn dochter om in te verdwijnen.
Nadat ze haar laatste hap heeft genomen, werpt ze zich vol enthousiasme in het witte doek. Ze heeft zich een paar keer rondgedraaid zodat de stof haar helemaal omklemt. Nu moet ik vragen waar ze is. We hebben dit spel al eindeloos vaak gespeeld. Hoe lang gelooft ze nog dat ze onzichtbaar is als ze zelf de wereld niet ziet?
Ik kijk naar mijn dochter. Haar geschater vertedert me. Geen enkele emotie ervaar ik zo fysiek als vertedering voor mijn kind. Het maakt me zacht en week.
Tot mijn hoofd het weer overneemt. Weet je wel in welke wereld je bent gezet?
Zwaarte overvalt me. Het is deze zwaarte die sinds het moederschap op de loer ligt, die ik met me mee lijk te dragen. Hoewel in concrete zin de niet aflatende zorgtaken mijn leven het meest op zijn kop hebben gezet, heeft het gevoel van zorgelijkheid mij het meest wezenlijk veranderd.
Lichtheid
„Waar verlang jij het meest naar terug”, vroeg mijn vriend toen we laatst in het buurtcafé op de hoek van de straat een biertje dronken, doelend op de tijd voor de komst van onze dochter. Op de bar stond de babyfoon zijn geruststellende gele licht (‘ja er is verbinding, nee er wordt niet gehuild’) te knipperen. We hadden net tot in detail uitgewisseld wat onze dochter de laatste dagen had gedaan en gezegd, of nou ja, had proberen te zeggen. Nu was het tijd voor een echt gesprek. „Naar lichtheid.” Terwijl ik dit zei voelde ik vooral de gewichtige zwaarte die het woord lichtheid in zich draagt. Alsof met het uitspreken ervan de onbereikbaarheid werd bevestigd.
De twee betekenissen van zorgen in relatie tot het ouderschap, de zorgtaken en de zorgelijkheid, worden door de Franse schrijfster Marguerite Duras onderscheiden als „de uiterlijke en innerlijke orde in een huis”. In het essay ‘Huis en Thuis’ uit 1987 stelt ze: „De uiterlijke orde is het zichtbare beheer van het huis, en de innerlijke orde is die van de ideeën, emotionele fasen en eindeloze gevoelens die verband houden met de kinderen.”
Voor Duras is het evident dat deze veeleisende taken op de schouders van vrouwen terechtkomen. Ze laat zich in stellige beweringen uit over de uiterlijke orde, het zichtbare beheer, van een huis. Het vereist veel herhaling en inspanning om de discontinuïteit, de chaos die het gezin met zich meebrengt, om te zetten in een stille en onopvallende continuïteit. Stel opruimen daarom nooit uit. Later bestaat niet. Ook geeft ze een uitgebreide lijst van producten om op voorraad te hebben (‘een schuursponsje!’).
Maar hoe veeleisend de uiterlijke orde van het huis ook is, het is de innerlijke orde van het huis waar vrouwen volgens Duras jarenlang op broeden. „De rivierbedding waar hun gedachten langs stromen terwijl de kinderen nog klein zijn is hoe ze te beschermen tegen kwaad.” Ze geeft geen praktische tips dit keer, maar constateert: „Ze broeden meestal tevergeefs.”
Waar zorgtaken een duidelijke functie hebben, is dat bij zorgelijkheid veel minder het geval. Ik denk toch niet werkelijk dat ik met mijn zorgen het kwaad op afstand kan houden? Waar wil ik mijn dochter tegen beschermen? Tegen mensen die haar kwaad willen doen, maar ook tegen het lot, waarvan ik niet weet hoe het ons gezind is. Tegen de toekomst, die er gezien de klimaatcatastrofe en de politieke instabiliteit weinig hoopvol uitziet.
Maatschappelijke verwachtingen
Hoewel ik geenszins wil impliceren dat het alleen moeders zijn die zorgen, vind ik om tot begrip te komen van mijn eigen ervaring houvast bij feministische literatuur die de zorgende rol van moeders thematiseert. Hierbij is niet alleen aandacht voor de veeleisendheid van de zorgtaken, maar ook voor de specifieke maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van moeders. Zo laat de Britse feministe en literatuurwetenschapper Jacqueline Rose zien dat het gevoel van zorgelijkheid een nieuwe dimensie toevoegt aan de feministische bewering dat er van moeders te veel wordt gevraagd. Rose stelt in Mothers, ‘een essay over liefde en wreedheid’, dat moeders op een specifieke manier worden overvraagd: aan hen wordt de onmogelijke eis gesteld om een veilige ruimte te creëren voor hun kinderen in een onveilige wereld. Moeders moeten met andere woorden een buffer zijn tussen de wereld en hun kinderen. Zij zijn de plek waarin alles dat onopgelost is, moet worden gladgestreken. De moeder moet de imaginaire pleister plakken, een kusje geven, zeggen dat het goed komt. Rose spreekt van „een vorm van waanzin” om te verwachten dat moeders te allen tijde kunnen kalmeren.
Volgens Rose wordt hiermee voorbij gegaan aan het feit dat eigen angsten en verlangens invloed hebben op de mogelijkheden van een moeder om te kalmeren. Dit wekt de onterechte suggestie op dat de moeder geen binnenwereld, geen innerlijk leven heeft om mee te worstelen, en daarom instinctief haar kroost kan troosten en beschermen.
Ook stelt ze dat de maatschappij van moeders verwacht dat zij met hun liefde en kalmte alle narigheid daadwerkelijk buiten de deur kunnen houden. Rose spreekt van een wrede verwachting. De wereld is immers gevaarlijk. En deze onmogelijke eis leidt er niet alleen toe dat moeders zullen falen, maar legt ook de last op de schouders van moeders om de leugen in stand te houden dat de wereld een veilige plek is, terwijl „als iemand weet dat dit onzin is, het wel een moeder is”.
Hoe groot die last is, of kan voelen, lees ik in het gedicht Good Bones van de Amerikaanse dichter Maggie Smith.
The world is at least
Fifty percent terrible, and that’s a conservative
Estimate, though I keep this from my children
In dit fragment maakt Smith de balans op van de wereld. Haar perspectief is somber en beangstigend: de wereld is ten minste voor de helft verschrikkelijk. Ze lijkt zich tot haar kinderen te richten wanneer ze een consequentie van haar inschatting belicht: voor elke vreemdeling die vriendelijk is, is er een die je pijn wil doen. De zwaarte van deze constatering is overweldigend.
Hoewel ze doordrongen is van het gevaar dat overal de kop kan opsteken, zwijgt Smith erover tegen haar kinderen. Ook op haar schouders valt de last om de leugen in stand te houden dat de wereld veilig en goed is. Het is tekenend voor de zorgelijkheid die zij als moeder ervaart. „Ik draag mijn angst voor de wereld waar ik ooit mijn kinderen droeg.”
Een blik op het nieuws is genoeg om te weten dat de beoordeling van Smith (‘fifty percent terrible’) inderdaad een voorzichtige is. In een poging het onheil af te wenden, of toch ten minste mezelf van het onheil af te wenden, sla ik de krant dicht en leg de achterpagina naar boven. De paginagrote wijnaanbieding (‘nu met gratis decanteerkaraf’) suggereert dat er weinig aan de hand is, maar de krantenkoppen over natuurrampen, oorlog en onrecht hebben zich in mijn hoofd genesteld en zijn gestold tot angstige onmacht. In mijn poging om de gevaarlijke wereld op afstand te houden, lijkt datgene wat ik probeer af te stoten zich in mijn lijf op te slaan.
Veilige ruimte
Ik wil de tafel afruimen en koffie zetten. Mijn dochter draait in en uit de gordijnen en lijkt volledig op te gaan in haar spel, maar zodra ik opsta verstart ze. In één klap verliest ze al haar interesse in de witte wereld waar ze zojuist nog in werd opgeslorpt. Huilerig stapt ze achter mij aan naar de keuken. Terwijl ik koffie maal, klampt ze zich vast aan mijn been.
„Het was alsof er een onzichtbare draad strak ging staan tussen ons en brak, en het kind zich op een ontroostbare manier verlaten voelde als ik me bewoog in een gebied dat viel buiten ons nauw omschreven samenzijn.” Zo beschrijft de Amerikaanse schrijfster en dichteres Adrienne Rich in het toonaangevende feministische boek Uit vrouwen geboren het beklemmende beroep dat haar kind op haar doet, wanneer ze probeert om zich voor een klein ogenblik los te maken uit de gesloten kring, „het magnetische veld”, waarin ze samen bestaan.
Rich laat zien dat de maatschappelijke verwachting ten aanzien van moeders om een veilige ruimte te creëren voor hun kinderen meer behelst dan het buitenhouden van de vijandige buitenwereld. Moeders moeten zelf de veilige ruimte zijn. Dit doet me denken aan Duras, aan een opmerking die terloops klinkt, maar is geponeerd met de haar kenmerkende stelligheid: „De moeder is het huis.” Dit zinnetje blijft in mijn hoofd hangen. Ik ben niet alleen de buffer, de stevige muren die afschermen, maar ook de ruimte zelf, die warmte en beschutting biedt.
Het is volgens Rich precies deze beschutting, de „warmte, tederheid, continuïteit, stevigheid”, waarvan haar kind zichzelf moet overtuigen dat dit blijft bestaan in haar persoon. Maar dit verlangen, benadrukt Rich, is te groot om door een enkel mens te worden bevredigd. Ook hierin kan de moeder niet anders dan falen.
Ik ben het huis. Mijn muren zijn poreus en de kamertemperatuur schommelt. Het liefst zou ik mijn gordijnen dichthouden, want het uitzicht boezemt me angst in. Maar binnen wordt het bedompt. Er zit niets anders op dan de gordijnen te openen. Ik moet accepteren dat ik mijn dochter geen uitzicht kan bieden op een wereld waarin alles goed is of goed komt. Het enige dat ik kan doen om de zwaarte het hoofd te bieden, is tussen alle ellende datgene dat mooi is en betekenisvol uitlichten.
Ik schenk het laatste restje opgeschuimde melk in de drinkbeker van mijn dochter. De deksel mag ik er niet meer op doen. Voorzichtig tilt ze de beker naar de tafel. Verdund met water drinkt ze de lauwe inhoud in een paar teugen op. Een smalle zonnestraal schijnt de eetkamer in. Hij scheert over tafel en maakt een dunne verlichte streep op de vieze vloer. In deze periode van het jaar weet de zon maar kort zijn weg naar binnen te vinden.
Nadat ik mijn koffie op heb, stel ik voor om een stukje te gaan fietsen. Mijn dochter sprint naar de deur. We trekken onze jassen aan. Voordat ik de voordeur achter ons dichttrek, gris ik haar fietshelm van de kapstok. Het is een stralende dag.