De oesterzwam gaat in de pan

De wilde tuin Duizenden lezers reserveren één vierkante meter van hun tuin voor het NRC-project ‘De Wilde Tuin’. gaat op inspectie. Deze keer: Zeeland

Eric en Marianne Tauecchio in hun Le Roy-tuin.
Eric en Marianne Tauecchio in hun Le Roy-tuin.

Foto’s Annabel Oosteweeghel

Wie denkt dat het laten verwilderen van je tuin een hype is van de laatste paar jaar, heeft het mis. Al in de jaren zeventig schreef de Amsterdamse tuinarchitect Louis le Roy (1924) het boek Natuur inschakelen, natuur uitschakelen waarin hij pleit voor een ‘wilde tuin’ waarin de tuinder weliswaar voor een gevarieerde aanleg zorgt in plant en grond, maar voor de rest de natuur zoveel mogelijk zijn gang laat gaan.

Dit boekje namen Eric (78) en Marianne (68) Tauecchio ter hand toen zij in 1976 vanuit het centrum van Rotterdam verhuisden naar een arbeiderswoning in Rilland in Zeeland. Want al was de woning zelf niet groot, er hoorde wel een tuin bij van zo’n driehonderd vierkante meter.

Groot grasveld

De tuin was nog volgens de principes van de jaren vijftig ingericht: een groot grasveld met aan weerskanten bloemenborders en in het midden van het gazon een spichtig boompje dat met touwtjes aan de grond was verstevigd.


Een grote verbouwing begon. In huis vervingen Eric en Marianne de doorzonruiten voor oorspronkelijke schuiframen. In de tuin namen zij het grasveld op de schop. Eric wilde in het midden van de tuin een klein bos aanleggen, zoals hij had gezien bij het plantsoen in Rotterdam. In plaats van wilgen plantte hij iepen, maar al gauw verving hij deze door een els en lijsterbes, omdat de iepen zoveel zaad afgaven dat ze in de winter nog de vliesjes terugvonden onder de bank. Marianne haalde inheemse planten uit bermen zoals smeerwortel en fluitenkruid. Ze legden bouwpuin neer voor hoogteverschillen. De eerste beginselen van een tuin à la Le Roy waren gezet.

In de jaren die erop volgden, vulden Marianne en Eric hun tuin aan met souvenirs van hun reizen. Graspollen vanuit de bossen waar ze graag in wandelden. Daslookknolletjes en varens uit de Belgische Ardennen. Zaad van de sonchus congestus, een geelbloemige struik uit de Canarische Eilanden. Eric legde een vijver en moeras aan, Marianne een wilde kruidentuin. Natuurlijk zijn er ook fouten gemaakt. Eric nam van één van de vakanties een stengel van de Japanse duizendknoop mee. Maar algauw overwoekerde dat ene kleine stekje de rest van de tuin. Het duurde tien jaar voordat Eric de laatste scheut had verwijderd.


Nu meer dan veertig jaar later is van het oorspronkelijke grasveld niets meer te zien. In de tuin staat een es van meer dan zes meter hoog. In het midden groeien verschillende meidoorns en sleedoorns die in de lente de tuin wit kleuren. Er is een stuk Ardennen en in de vijver leven tientallen salamanders.

Marianne en Eric kennen inmiddels ieder plantje uit hun tuin. Het echtpaar reist niet meer ver, toch zorgt de tuin voor eigen inbreng. Onder de es groeiden zomaar de zeldzame eenbes, Italiaanse aronskelk en de tere salomonszegel.

Zelfs december heeft haar verrassingen. Tijdens de rondgang in de tuin, vinden Marianne en Eric oesterzwammen op een boomstronk. Dikke sappige, beige zwammen. Die kunnen vanavond ‘de pan in’.