N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Boeken
Oekraïne In De dood van een soldaat verteld door zijn zus geeft de Oekraïense historicus Olesya Khromeychuk niet alleen woorden aan de intieme rouw over haar gesneuvelde broer. Ze laat een internationaal publiek ook zien wat de oorlog in brede zin teweegbrengt.
In het centrum van Kyiv, vlakbij het Onafhankelijkheidsplein, vind je de uitgestalde portretten van de ‘Hemelse Honderd’. Zo worden de demonstranten genoemd die gedood werden bij de Majdanrevolutie in 2014. Het waren er eigenlijk meer dan honderd, maar naar beneden afgerond klinkt het beter.
De portretgalerij is indrukwekkend, en nog net behapbaar. De bezoeker kan bij veel portretten even stil staan, het gezicht in zich opnemen, zich voorstellen wat voor leven er achter schuilging. Maar het roept een gemengd gevoel op. Direct ervaar je als passant hoe bar weinig er van deze mensen rest. Zo’n monument ontroert vooral in zijn tekortschieten. Een naam, een datum, soms een beroep, in een rijtje van velen.
Slachtoffers van oorlog, of autoritaire regimes, mogen geen kille statistieken worden. Die oproep hoor je zowel uit de monden van politici als historici, maar hoe meer doden er vallen hoe moeilijker het wordt de verhalen bij de aantallen te blijven vertellen. In Oekraïne moet dit inmiddels tegen de klippen op. Na de meer dan 100 doden op Majdan, vielen er bij de oorlog in de Donbas tussen 2014 en 2022 14.000 doden. Over de aantallen sinds de grootschalige invasie op 24 februari lopen de cijfers nog uiteen, maar het gaat in ieder geval om honderdduizenden doden en gewonden.
Tegen zulke aantallen valt nauwelijks op te gedenken. Niet alle doden kunnen een eigen fotomonument in de hoofdstad krijgen. Hoe breng je deze getallen terug naar de schaal van het individu? En hoe ga je in een steeds dodelijker én gruwelijker oorlog om met de dood van één specifieke soldaat?
De Oekraïense historicus Olesya Khromeychuk (1983) doet al schrijvend haar eigen poging tot het herdenken van één zo’n soldaat. Het kleine boekje met de klare titel De dood van een soldaat verteld door zijn zus, heb je in een middag uit. Dat is dan wat er van een leven overblijft, zou je andermaal kunnen denken, in die zin schiet het evenzeer tekort als elk monument. En tegelijkertijd is het een wonderbaarlijke prestatie die Khromeychuk levert. Het lukt haar zowel woorden te geven aan haar intieme rouw, als licht te schijnen op de specifieke oorlog in Oekraïne, op het falen van de internationale gemeenschap én te reflecteren op de dood van een soldaat op een manier die haar eigen situatie ver overstijgt.
Lees ook: Een Oekraïense millennialroman – in de sfeer van Thomas Mann
Mythologiseren
Volodya Pavlin werd geboren in 1974 in Lviv, en stierf aan het front in Loehansk. Niet in 2022 maar in 2017, toen we in Nederland nog elke 4 en 5 mei plechtig dankbaarheid uitten over hoe fijn het was dat we in Europa al zo lang vrede hadden. Voor de soldaten die in die fase van de oorlog omkwamen in de Donbas was er, anders dan bij doden van Majdan, al geen aparte bijnaam meer. Gesneuvelde soldaten waren helden van het vaderland, zoals alle soldaten dat zijn.
Want dat is wat de overheid met hun nagedachtenis doet: mythologiseren. Khromeychuk doet daar niet laatdunkend over, het is een begrijpelijke neiging. Maar ze verzet zich er wel tegen. Ze wil het platte proces van militaire heroïsering weerstaan, en het leven van haar broer zijn complexiteit terug geven.
Khromeychuk groeide op in Lviv, en verhuisde op haar zestiende naar Engeland, waar ze zou promoveren aan University College London, gespecialiseerd in Oekraïense geschiedenis en de Tweede Wereldoorlog. In Londen is ze lid van een theatergezelschap, en de basis van haar boek was het toneelstuk dat ze voor hen schreef. Daardoor bestaat het boek uit korte hoofdstukken, losse scènes en schetsen die heen en weer springen door de tijd. Van beschrijvingen van haar jeugd, het leven van haar broer Volodya en zijn begrafenis, tot de video’s die hij daags voor zijn dood in de loopgraven op zijn telefoon maakte.
Volodya was negen jaar ouder dan Olesya. Hij was met allerlei omzwervingen net als zij in het buitenland terechtgekomen, in Nederland. Daar deed hij allerhande baantjes, werkte een tijdje op Schiphol. Op een gegeven moment had hij genoeg van het harde leven als immigrant, en verhuisde hij terug naar zijn geliefde Lviv. In 2015 meldde hij zich vrijwillig aan het front, twee jaar later was hij dood. Het was duidelijk geen makkelijke man, en tussen de regels wordt duidelijk dat Olesya niet altijd een makkelijke relatie met hem had.
Als hij sneuvelt valt Khromeychuk terug op haar vertrouwde modus operandi als historicus, en probeert grip te houden op de situatie door alles wat ze meemaakt op te schrijven in haar blocnote. Daarbij wordt ze geconfronteerd met de eigenaardigheden die komen kijken bij overlijden aan het front. In plaats van de klassieke klop op de deur van een politieman die het slechte nieuws komt brengen, is het 21ste-eeuwse equivalent een bericht op Facebook, van iemand die op zoek is naar het adres van haar moeder. Krijgsgevangenschap, schiet meteen door haar hoofd. Dat lijkt haar het ergste denkbare. Het eerste wat ze voelt als ze hoort van zijn dood, is de opluchting dat hij in ieder geval niet bij de Russen gevangen zit.
Waterdichte laarzen
Elke twee pagina’s staat wel een rake observatie, die in het klein vat wat de onbevattelijk grote oorlog voor zo veel mensen op dagelijkse basis betekent. Droogkomisch schrijft ze over haar vreemde facebookalgoritmes en reclamesuggesties, nadat ze eindeloos legerdumpsites heeft afgestruind op zoek naar waterdichte laarzen die ze naar het front wil sturen, maar die ze maar niet in de goede maat te pakken krijgt. De staat zorgde in die fase van de oorlog nog niet goed voor de soldaten, dus komt veel op de schouders van vrijwilligers en familie. De oorlog hangt aan elkaar van gehannes rond praktische zaken.
Volodya krijgt een plek op het historische Lychakiv kerkhof in Lviv. Maar de begrafenis blijkt geen privé aangelegenheid, zoals de dood van geen enkele soldaat nog privé is. Er zijn politici die visitekaartjes aan haar uitdelen, veel aanwezigen die haar familie niet eens kent, flitsende camera’s van journalisten. ‘Helden sterven nooit!’, begint de menigte te roepen als ze het graf naderen. Ze bedoelen het goed, weet Khromeychuk. ‘Maar hij is wél dood!’ wil ze terug schreeuwen.
Ze krijgt steeds meer moeite met de manier waarop Volodya onderdeel wordt van de militaire heldenverering. In de necrologieën van gevallen soldaten ontdekt ze een patroon. Hun levens worden opgesmukt, met veel nadruk op de kinderen als het gaat over een vrouw, en nadruk op carrière of militaire wapenfeiten als het om mannen gaat. Voor de verhalen van mensen die uit financiële nood het leger in gingen is geen ruimte. En dan is er de plichtmatige beschrijving van een heldhaftige dood. ‘Alleen is er meestal weinig heldhaftigs aan omkomen aan het front.’
Ze herkent Volodya dan ook niet in zijn eigen onnauwkeurige necrologie. ‘Niet dat hij niet dapper was of niets om zijn land gaf. Hij was wel dapper en hij gaf zeker om zijn land. Het punt is dat het allemaal veel prozaïscher was.’ Ze weet niet precies waarom hij zich vrijwillig bij het leger meldde. Zijn dood was niet glorieus, de laatste woorden die een andere soldaat van hem over de telefoon hoorde waren gevloek en getier. Hij stierf alleen in een loopgraaf terwijl hij coördinaten doorgaf, werk dat eigenlijk door een drone had moeten worden gedaan – als het leger er maar genoeg van had gehad.
Langzaam moet Khromeychuk het laagje ‘eervolle pijn’ van haar verdriet afpellen. ‘Mijn broer had op verschillende momenten in zijn leven allerlei verschillende doden kunnen sterven – toen hij zonder de juiste papieren in verre landen gevaarlijk werk verrichtte, aan een niet tijdig gediagnosticeerde longontsteking, toen hij in de moeilijkste periode van zijn leven als dakloze op straat leefde, in een dronkenmansgevecht, of in een moment van wanhoop waarop hij zijn polsen doorsneed. De plek waar hij stierf was uiteindelijk min of meer toevallig op het slagveld.’
Het is eerlijk en dapper dat ze dat opschrijft. Ze weerstaat de verleiding terug te vallen op simpele troostende verhalen. En het boek is al even dapper en eerlijk omdat Khromeychuk een kritische blik richt op de geplaagde Oekraïense staat, (al betekent dat absoluut niet dat ze de West-Europese landen spaart).
Aan het front doen vrouwen alles
Ze is kwaad over het feit dat vrijwilligers aan het begin van de oorlog alle steken recht moesten breien die de overheid liet vallen. Ze heeft oog voor de harde realiteit van de veteranen die niet in loondienst komen, omdat mensen bang voor ze zijn. Ze is kritisch op Oekraïners die van alle oorlogsellende een wedstrijdje leed maken, en het haar niet ‘gunnen’ zich dit verdriet ‘toe te eigenen’ omdat ze al sinds haar zestiende in het buitenland woont. Ze beschrijft de eindeloze bureaucratie waar ze mee te maken krijgt, waarbij niet iedereen even aardig is tegen haar familie. Oekraïne is geen sprookjesland.
En dan is er nog het seksisme. Khromeychuk heeft keer op keer een scherp oog voor de genderverhoudingen in oorlog. Een vriendin van haar voerde actie om het leger van binnen uit te veranderen. Aanvankelijk deden vrouwen aan het front alles, van koken tot vechten, maar genoten ze geen bescherming als ze gewond raakten, kreeg de familie geen compensatie als ze sneuvelden, en stonden ze ‘uiteraard veelvuldig bloot aan seksueel wangedrag en geweld van hun eigen mannen, om maar te zwijgen van de vijand als ze de pech hadden gevangen te worden genomen.’
Lees ook: Verkrachting in oorlog heeft met lust niets te maken
Ook haar eigen positie bekijkt ze kritisch. Haar identiteit als zus komt in conflict met die van antimilitaristische, goedgeïnformeerde academicus. Eerst weigerde ze principieel te doneren aan vrijwilligersinitiatieven voor het front, omdat ze daarmee de apathie van de overheid zou faciliteren – tot het om haar broer ging. ‘Ik besefte dat je op hetzelfde moment gelijk en ongelijk kunt hebben. Dat doet oorlog met ons.’
En dan is er nog haar scherpe blik op Nederland, waar Volodya woonde. Een land dat symbool staat voor ‘het niet zo gastvrije, maar betrekkelijk veilige West-Europa.’ Haar broer vond het vreselijk om ‘voortdurend aan zijn buitenlanderschap te worden herinnerd.’
Maar het felst is ze over de internationale desinteresse in haar land, die duurde tot de grootschalige invasie losbarstte. En zelfs dan moet ze steeds de meest basale vragen beantwoorden, over of Oekraïners niet eigenlijk Russen zijn. Haar aanklacht tegen de buitenlandse media, de aanvankelijk ‘veelal in Moskou gestationeerde verslaggevers met weinig kennis van het land waarover ze berichtten’ is bitter, en dat is begrijpelijk. Inmiddels mag zij op verschillende podia de emotionele stem van de Oekraïners vertolken, maar wordt ze ‘epistemologisch gewantrouwd’ door haar persoonlijke betrokkenheid.
En dat is zonde. Want ja, haar rauwe verdriet straalt aan alle kanten uit dit kleine gele boekje. Ze vertelt over Volodya’s dood zoals alleen een jonger zusje dat kan. Maar door Khromeychuks relaas alleen af te doen als persoonlijke inkleuring van een nieuwsgebeurtenis, bewijzen journalisten hun publiek geen dienst. Het feit dat een eerdere versie van dit pijnlijk heldere en gelaagde boek, aanvankelijk in het Engels en helemaal gericht op de lezers buiten Oekraïne, er al voor de grootschalige invasie lag, maar de oorlog in de Donbas toch een blinde vlek bleef voor velen in Europa, is wrang.
‘Hedendaagse Kassandra’s’, doopt ze zichzelf en anderen die in het buitenland vergeefs aan de bel trokken over de oorlog. En je kan haar moeilijk ongelijk geven. Hadden we dit boek allemaal maar veel eerder gelezen.