Bestaat-ie nou wel of niet? Het mysterie van de ‘kill switch’ groeide de afgelopen dagen uit tot een veelbesproken onderwerp in internationale media. Zijn de VS met het spreekwoordelijke schakelaartje ertoe in staat Europese F-35-straaljagers vanaf een afstand aan de grond te houden?
Het antwoord bleef onduidelijk, maar de discussie toont op pijnlijke wijze de situatie waar het Europese continent zich sinds twee weken in bevindt: twijfel over de traditionele Amerikaanse bondgenoot, terwijl het continent zelf nauwelijks tot oorlogsvoering en verdediging in staat is.
Dat moet veranderen, zo is de conclusie na twee tumultueuze weken, waarin Trump en Zelensky ruzie maakten, Duitsland met een enorm defensiepakket kwam en ook Brussel zich op het thema stortte. Anderhalve week geleden presenteerde voorzitter van de Europese Commissie Ursula von der Leyen een plan dat de komende vier jaar ruim 800 miljard euro moet vrijspelen voor defensie-investeringen. Ter vergelijking: in 2024 investeerden lidstaten gezamenlijk zo’n 100 miljard euro in nieuw defensiematerieel.
Al dit nieuwe geld moet expliciet niet naar Amerikaanse defensieproducten, maar naar Europese. Het continent geeft zichzelf daarmee een enorme taak: snel een betere, grootschalige, onafhankelijke defensie-industrie opbouwen.
Is dat realistisch? Europa is op dit moment nog erg ver verwijderd van een ideale situatie. Maandag nog verscheen een rapport van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) dat uitlichtte hoezeer de Europese en Amerikaanse wapenindustrie verbonden zijn.
Toch zijn de pogingen van Europa om zelfvoorzienend te worden niet per se gedoemd, vertellen experts die NRC spreekt. De Europese defensie-industrie heeft veel capaciteiten, „Er is in Europa geen schip of onderzeeboot die buiten het continent wordt gemaakt”, zegt Dick Zandee, hoofd defensie en veiligheid bij denktank Clingendael. De kwaliteit van scheepswerven is hoog, en de Amerikanen zijn op dit gebied „ontzettend duur”, aldus Zandee.
Ook in veel ander materieel is Europa prima thuis. Tanks van Rheinmetall en Leonardo, infanterie- en pantservoertuigen van BAE Systems Hägglunds in Zweden, tankervliegtuigen van Airbus. „Allemaal pico bello”, zegt Zandee. Straaljagers: er zijn goede Zweedse Gripen-toestellen, goede Franse Rafale-toestellen. Fabrikanten als het Noors-Finse Nammo maken munitie, evenals het Britse Chemring. Zandee: „Noem maar op.”
Een joint venture van radartechnologiebedrijf Thales, dat een belangrijke vestiging heeft in Hengelo, en MBDA bouwt de SAMP-T-systemen: dit zijn raketsystemen vergelijkbaar met het Amerikaanse Patriot-systeem, dat Oekraïne nu veel gebruikt. Op 6 maart kondigde Leonardo ook nog eens aan in Italië samen met het Turkse Baykar drones te gaan bouwen.
Zo kom je in theorie al een heel eind met je verdediging. Maar dit betekent niet dat er geen enorme uitdagingen zijn voor de Europese defensie-industrie. Wat zijn de grote struikelblokken?
Capaciteit
Hij kon zijn fabriek wel uitbreiden, zei Tommy Gustafsson-Rask vorig jaar tegen NRC. Hij had er de orders voor, en het geld. Maar kon zijn leverancier van schietkoepels dat dan ook? En van alle andere onderdelen die hij nodig had?
De directeur van landvoertuigenfabriek Hägglunds in Noord-Zweden zag genoeg problemen bij het opschalen van de Europese defensie-industrie. De hele keten moet meer gaan produceren, niet alleen zijn eigen bedrijf. En waar haalde hij in het dunbevolkte Noord-Zweden genoeg personeel vandaan?
De competenties mogen dan op het continent aanwezig zijn, dat betekent niet dat de capaciteit er is. Nadat er decennialang weinig vraag was naar defensiematerieel, kan Europa dit slechts op kleine schaal en traag fabriceren.
Leveranciers moeten dus gaan uitbreiden – en willen dat ook. „Productiecapaciteit volgt van nature de hoeveelheid contracten”, zei Thales-topman Patrice Caine begin maart. Om uitdagend te vervolgen: „The proof is in the pudding. Als de bestellingen komen, zullen we klaar zijn.”
„Bedrijven willen echt wel opschalen, maar er moet zekerheid zijn dat een investering zich gaat terugbetalen”, zegt Ron Stoop, geo-economisch analist bij The Hague Center for Strategic Studies (HCSS). „Ze willen niet nu een fabriek bouwen en over drie jaar moeten afschalen.”
Overheden moeten wat Stoop betreft dus geloofwaardige investeringen voor de lange termijn presenteren. Je gaat geen extra fabriekshal voor tanks bouwen als je maar één keer een nieuwe bestelling krijgt.
Voor dit risico waarschuwden woensdag ook drie economen in een uitgebreid stuk in economenvakblad ESB: „Om investeringen rendabel te maken is een gelijkmatige bezetting van de productiecapaciteit gedurende langere tijd nuttig.” Anders – en cynischer – gezegd: duurzame wereldvrede is „een van de grootste bedrijfseconomische risico’s van de defensie-industrie”.
In de sector bestaat nog een levendige herinnering aan de afgelopen decennia, toen ontslagrondes aan de orde van de dag waren: Gustafsson-Rask van Hägglunds maakt dan nu wel gouden tijden mee, in 2012 moest hij vlak na zijn aantreden driehonderd mensen ontslaan.
Met zekerheid kan het bedrijfsleven ook makkelijker dat andere knelpunt oplossen: werknemers vinden, doordat hun meer geld of bonussen geboden kunnen worden. Dit hoeft trouwens niet in elk land even complex te zijn: in Nederland wordt gespeculeerd over dronefabricage in de oude autofabriekshal van VDL Nedcar in Limburg, waar recent meer dan vierduizend mensen hun baan verloren.
In Duitsland lijkt de defensie-sector bij opschaling te kunnen profiteren van de malaise in andere delen van de industrie: er komen mensen en capaciteit vrij. Zo aast radarfabrikant Hensoldt op overtollig personeel van auto-toeleveranciers Bosch en Continental, liet het bedrijf in januari aan de Financial Times weten. Rheinmetall maakte eind februari bekend minder auto-onderdelen te gaan maken en de capaciteit in te zetten voor de defensie-industrie. Tankfabrikant KMW kocht een wagonfabriek van Alstom in Görlitz eerder dit jaar, om er tanks te gaan bouwen.
Misschien nog wel belangrijker dan capaciteit is snelheid, denkt Zandee. Hij is een voorstander van voorrang voor de defensie-industrie bij vergunningsprocedures, en zelfs bij toegang tot grondstoffen als grafiet of staal. Een „gevoelig onderwerp”, zegt hij er zelf meteen bij. „De EU is gebouwd op vrijemarktprincipes en dan ga je juist ingrijpen.”
Toch is dit wat hem betreft nodig, als Europa daadwerkelijk wil versnellen. „Het is makkelijk dat te zeggen, maar het ontbreekt vervolgens aan maatregelen om dat mogelijk te maken.” Defensiebedrijven staan volgens hem anders mogelijk als laatste in de rij voor een portie staal: omdat het gaat om overheidsorders en relatief kleine series, kunnen ze niet makkelijk hogere prijzen bieden. En pogingen van Denemarken om de munitieproductiecapaciteit op te schroeven, liepen in 2024 vast op lokale weerstand en bureaucratie.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data129398428-4ca0e4.jpg|https://images.nrc.nl/OW-quRn4AcsUFNpY2QPxHl6-8oo=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data129398428-4ca0e4.jpg|https://images.nrc.nl/OT9yuNQt3kLz3w5eDa33A3knV64=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data129398428-4ca0e4.jpg)
Fragmentatie
Europa kan eigenhandig drie soorten straaljagers bouwen: de Zweden bouwen de Gripen, de Fransen de Rafale, en er is het project van een aantal landen voor de Eurofighter. Ondertussen gebruiken verschillende landen, waaronder Nederland, de deels met de VS gebouwde F-35. „We moeten naar één of twee leveranciers”, zegt Zandee. Zelfs met alle nieuwe vraag is de markt te klein voor de vele huidige fabrikanten.
De situatie op de straaljagermarkt illustreert een tweede uitdaging voor de Europese defensie-industrie: deze is gefragmenteerd en bestaat uit veel relatief kleine bedrijven. „Nationale overheden trekken vaak hun eigen industrieën voor”, zegt Stoop van HCSS. „Dat heeft ertoe geleid dat veel landen eigen granaten hebben, eigen artillerie, eigen tanks.” In 2023 kocht Frankrijk eigen straaljagers, eigen artilleriesystemen en eigen pantservoertuigen.
Systemen kunnen niet met elkaar communiceren en samenwerking is lastig
Wil Europa een effectieve defensie opzetten, dan moet dit anders, zegt Stoop. Op dit moment kunnen systemen niet met elkaar communiceren en is samenwerking lastig. ‘Interoperabiliteit’, heet dat in jargon. Er zijn zestien soorten ‘main battle tanks’ (MBT) actief binnen de Europese NAVO-landen, waaronder oude Joegoslavische typen en zelfs aangepaste Sovjet-tanks. De VS hebben één soort tank. Hetzelfde geldt voor fregatten: zeventien in Europa, één in de VS.
Door de fragmentatie treden er geen schaalvoordelen op bij de productie, die hierdoor inefficiënt is. In een paper over het onderwerp merkt Stoop op dat het niet uitgesloten is dat verschillende Europese landen aan dezelfde innovaties werken. Sterkere concentratie in de industrie is nodig, zei ook de afzwaaiende Duitse bondskanselier Olaf Scholz eerder deze maand: „We hebben een groot fusieproces nodig in de Europese defensie-industrie.”
Stoop ziet de fragmentatie en de eigen belangen van landen als een van de grootste uitdagingen, maar benadrukt de noodzaak dit te veranderen. „Ga gezamenlijk inkopen en één systeem kiezen.” De Europese Commissie deed donderdag in een gelekt document het voorstel op te treden als gezamenlijke inkoper, meldde de Financial Times, maar het is nog de vraag hoe lidstaten daarop reageren.
Eerdere samenwerkingsprojecten tussen landen waren vaak lastig. Stoop: „De Eurofighter, bijvoorbeeld. Dan krijg je allemaal landen die aan het stuur zitten te trekken, landen die uit de samenwerking vallen.” Frankrijk stapte uit het Eurofighter-project om zelf de Rafale te ontwikkelen.
Toch zijn er ook goede voorbeelden: tussen 2016 en 2019 gingen Duitsland, Nederland, Noorwegen, België, Luxemburg en Tsjechië een samenwerking aan om negen Airbus-bijtankvliegtuigen te kopen. Er staan er nu vijf in Nederland en vier in Duitsland. Opvallend: het project werd gecoördineerd vanuit de European Defence Agency, en was daarmee een vroeg voorbeeld van wat er op EU-niveau mogelijk is bij het inkopen van materiaal.
Hoog in de lucht
Op een gebied is Europa ronduit „zwak”, meent Dick Zandee: heel hoog in de lucht. „Tot tien, twaalf kilometer kunnen wij mee. Ga je nog hoger, dan ga je de dampkring in. Daar is niks Europees en zijn we volkomen afhankelijk van de Amerikanen.” Denk aan satellietsystemen, waaronder Starlink, en onbemande surveillancevliegtuigen als de Global Hawk.
Deze laatste zijn bijvoorbeeld cruciaal bij het verzamelen van inlichtingen. Europa kan deze capaciteiten wel opbouwen, maar „dan moet je er veel geld tegenaan gooien en het kost veel tijd”. Het gaat om meer dan alleen de vliegtuigen: je moet ook lanceersystemen maken, bijvoorbeeld. „We blijven hier echt nog wel een tijdje Amerikaans kopen.”
Eenzelfde probleem doet zich voor bij satellieten en GPS. GPS is in feite een Amerikaans systeem dat draait op Amerikaanse satellieten. Europa is er sterk van afhankelijk in militair opzicht. „Als de Amerikanen de schakelaar omzetten omdat Trump boos is, heb je dus wel een probleem.”
Europa beschikt wel over een eigen systeem: Galileo. Maar dat wordt alleen civiel gebruikt, bij het positioneren van vaartuigen, bussen, vrachtverkeer. Dat is een gevolg van het feit dat de EU zich van oudsher niet bezighoudt met defensie, terwijl Galileo een EU-project is. Zelfs op dit moment gebruikt de EU nog een geitenpaadje om massaal te investeren in defensie, zegt Zandee: „De EU heeft wel een belangrijke taak in het bevorderen van de industrie. Nou, de defensie-industrie is ook industrie, dus op die juridische basis doen ze het.”
Galileo kan in theorie opengesteld worden voor militaire doeleinden. Een voordeel is dat het signaal wel versleuteld is. „Omdat de Fransen het wel nodig hebben voor hun kernwapens is dat destijds ingebouwd”, aldus Zandee.
Dit systeem volledig integreren met militaire systemen is tijdrovend, waarschuwt Ron Stoop van HCSS. „Maar je zou er een begin mee kunnen maken.” Zandee raadt aan om zolang het kan wel gewoon GPS als back-up te houden. „Als er eentje uitvalt, dan heb je de andere nog.”
