Ik heb niks tegen muizen. Heus. Op een bepaalde manier heeft het zelfs wel iets gezelligs, zo’n diertje dat terwijl jij onder een dekentje op de bank televisie zit te kijken doodgemoedereerd voorbij trippelt op weg naar zijn favoriete foerageerplek annex jouw voorraadkast. De eerste maanden had ik er eerlijk waar best een beetje schik in om onze huismuis in de avondlijke uurtjes te horen scharrelen in een keukenla. Op een zeker moment was het hem – of haar, of hun: het komt er steeds maar niet van naar persoonlijke voornaamwoorden te informeren – gelukt een zak paranoten open te knagen en dat gaf gewoonweg echt een knus kabaal, alsof mijn kinderen weer klein waren en in de weer met hun houten knikkerbaan.
Uit het feit dat hij zijn intrek heeft genomen bij de grootste hamster van het noordelijk halfrond, kunnen we niet anders dan concluderen dan dat hier om een bijzonder pienter beestje gaat. Mijn lades zakken chronisch door hun hoeven door de veel te grote voorraden voedsel die ik erin bewaar voor je-weet-maar-nooit. Als in: je weet maar nooit wanneer je ineens iets wilt bakken en hoe fijn is het niet als je op zo’n moment zowel witte, lichtbruine als donkerbruine basterdsuiker tot je beschikking hebt, evenals kristalsuiker, kokosbloesemsuiker, honing, agave-, ahorn- én dadelsiroop. Of als in: je weet maar nooit wanneer je plots trek krijgt in een noedelsoepje en dan wil je toch zeker kunnen kiezen uit minimaal zeven soorten noedels, variërend van mihoen tot brede rijstnoedels en van udon tot soba.
Een te jong gestorven tante van me placht niet veel meer in haar keukenkastjes te bewaren dan een blik bonen en een pak spaghetti. „Mijn voorraadkast”, zo zei ze altijd, „is de C1000 om de hoek.” Een bewonderenswaardig nonchalante houding ten opzichte van potentiële toekomstige schaarste, vind ik, maar voor mij onbestaanbaar. Daarom heb ik, hoewel eveneens voorzien van een van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat geopende supermarkt om de hoek, voor de zekerheid thuis mijn eigen winkeltje ingericht. Met niet één pak tarwebloem, maar tweeënhalf. Niet één blik kokosmelk, maar vier. Niet alleen een zak havermout, maar ook een zak havervlokken, haverzemelen én havermeel.
In mijn huis is, kortom, nooit niets te eten. Dat weten niet alleen mijn vrienden en de vrienden van mijn kinderen, dat weet ook onze slimme huismuis. Of, waarschijnlijker, weet de complete muizenpopulatie van Den Haag het. Want welbeschouwd is het nauwelijks voor te stellen dat één enkele muis zo veel keuteltjes kan produceren, zelfs wanneer je meerekent dat hij zich iedere nacht drie keer in de rondte vreet in mijn keukenlades.
U voelt ’m vast al aankomen, de dagen dat muis en ik in betrekkelijke harmonie samenleefden zijn inmiddels wel voorbij. In plaats daarvan zijn we verwikkeld geraakt in een gevecht waar Tom en Jerry nog een puntje aan zouden kunnen zuigen. Als ik nog één keer al mijn zevenentwintig theedoeken in de kookwas moet gooien omdat iemand het zo heerlijk vindt zich daarin te nestelen, als ik nog één keer een berg polenta uit mijn keukenla moet opzuigen, als ik nog één keer…
Enfin, ik vraag het alvast maar even: heeft iemand hier misschien een poes te leen?