De mens voelt vertedering voor pinguïns maar misbruikt ze ook

Een oploop van ‘kleine mannetjes’, zo lijkt het voor de Vlaamse zeevaarder Sebald de Weert als hij in 1600 bij Vuurland een menigte vogels ziet. ‘Dese voghels worden Pinguins ghenoemt van weghen hare vettigheydt,’ schrijft hij. ‘Vet’ is in het Latijn pinguis. De huid van de ‘vetganzen’ is zo dik als die van een zwijn, weet hij ook. De bijzondere vogelsoorten laten zich zonder weg te lopen vangen en doden. Ze blijken uitstekend voedsel voor zeelieden die lijden aan scheurbuik.

Zo prijst ook Olivier van Noort, de eerste Nederlander die rond de wereld weet te varen, de voedingswaarde van de pincke wijn. Na in 1599 langs de kust van Brazilië te zijn afgezakt, doden hij en zijn mannen op Pinguïneiland vijftigduizend vogels. ‘Waermede wy seer gesterct wierden, ende opte been quamen.’

In de Straat van Magellaan volgt een bijzonder treffen met Vuurlanders. Als de roeiboten van de Hollandse zeelieden een van de vogeleilanden naderen, zien ze boven op de steile kliffen veel volk staan. ‘Die ons wencten dat wy souden wech gaen, worpende met Pinguins van boven neder.’ Drie zeelieden leggen het loodje, ze worden ‘doodt ghesmeten’.

De werpers zouden hun daden overigens met bloed bekopen.

Het is maar één zaak uit de rijke geschiedenis van de mens en deze zeevogel. In Pinguïns en de mensen schetst NRC-redacteur Marcel Haenen de problematische omgang met deze volgens hem welgemanierde en schone wezens. Als jongetje kreeg hij kennis van het bestaan van zoiets als pinguïns via uitgaven voor de jeugd als geschenk in de schoot geworpen.

‘De pinguïn veroorzaakt bij mij een levenslange fascinatie. Na elke ontmoeting met de vogel vlindert het in mijn buik. (…) Geen vogel is zo aantrekkelijk, levenslustig, grappig, kwetsbaar, onverzettelijk en inspirerend.’

Als ervaren redacteur pinguïns van NRC beschrijft hij nu de betrekkingen tussen mensen en pinguïns. Hij begeeft zich ook zelf in de veelvormige wereld van deze krill- en viseters, hun liefhebbers en onderzoekers. Op het nu Chileense eiland Magdalena herkent Haenen het decor dat de Hollandse zeevaarders vier eeuwen eerder beschreven. Het is alleen wat leger. ‘Het foldertje dat we uitgereikt krijgen belooft een schouwspel van maar liefst vijftigduizend broedparen magelhaenpinguïns. Die informatie is nogal gedateerd, geeft de lokale gids toe. Op Magdalena sloffen deze ochtend hooguit enkele tientallen pinguïns rond. Een lager aantal dan de over het algemeen jonge buitenlandse toeristen die met drie boten zijn aangevoerd.’

Kookpotten

Een rode draad in zijn boek is de liefde, vertedering of verwantschap die mensen bij het zien van deze vogels voelen. Zo vreedzaam levend onder barre omstandigheden leken zij bij kennismaking bijna betere mensen, ook voor hun soms schuldbewuste belagers. Een aansprekend en ‘vrolijk volkje’.

Vooral het historische materiaal biedt mooi zicht op dat bijzondere talent van mensen: diersoorten vertederend of bewonderenswaardig vinden en die tegelijkertijd waar het zo uitkomt fantasievol misbruiken. Zo was er de pinguïnkokerij op industriële schaal, voor oliewinning. Vele miljoenen pinguïns vonden zo, zelf door de vangfuiken naar de ketels waggelend, hun einde. Officieel werden de dieren eerst gedood, maar het vermogen van deze vetrijke duikvogels om na schijnbaar sterven wat later toch weer weg te waggelen stelt niet gerust. Na ooggetuigenverslagen groeit vanaf 1904 in Engeland de verontwaardiging over de pinguïnvernietiging en die mondt uiteindelijk uit in de eerste succesvolle internationale natuurbeschermingscampagne.

Ver voorbije tijden? Nog in 1982 was er een ambitieus Japans plan voor de commerciële exploitatie van de magelhaenpinguïns van het Argentijnse Punta Tombo. Men wilde jaarlijks 48.000 ‘boventallige’ pinguïns oogsten. De huiden van pinguïns zouden worden verwerkt tot golfhandschoenen en luxe handtassen. Natuurbeschermers hebben die plannen maar net verijdeld.

Inmiddels heeft datzelfde Japan een enorm zeeaquarium waar zo’n 120 pinguïns broedend en zwemmend te zien zijn. Het is de vraag of de dieren hier blij mee moeten zijn, maar het illustreert wel onze indrukwekkend flexibele blik op het wilde dier.

Zo’n tegenstelling in houdingen blijkt ook bij een bezoek van Haenen aan Zuid-Afrika. Vogelbeschermers proberen daar met allerhande kunstgrepen weer meer jonge zwartvoetpinguïns te krijgen. De overbevissing ten koste van deze vogels wordt ondertussen niet echt aangepakt.

Er zijn meer moderne bedreigingen, zoals olie- en plasticvervuiling, en natuurlijk, klimaatverandering. Menig pinguïnonderzoeker werd onbedoeld klimaatspecialist. Jongen van de Nieuw-Zeelandse geeloogpinguïn sterven nu soms door hittestress. Voor de kuikens van de echte zuidpoolsoorten is vooral het vochtiger worden van de vroeger ijzig droge omgeving fnuikend. De meeste van de achttien verschillende soorten worden in hun voortbestaan bedreigd.

Geen heroïsche heilige

Het boek is een sympathieke ode, zij het meer aan de naar pinguïns kijkende mens dan aan de dieren zelf. Over hun gedrag, leefwijze en mentale capaciteiten is de informatie wat verbrokkeld. Talloos zijn de verhalen of citaten waarin deze vogels ‘koddig’, ‘wellevend’, dan wel een statig, zelfvoldaan heertje of waggelende kleuter lijken. Haenen doet er weinig aan om die oppervlakkige vertedering te ontkrachten, terwijl je toch ook erg van die dieren kunt houden als je door het schijnbaar mensachtige heen kijkt. Gelukkig vermeldt hij wel het lang geldende pinguïn-taboe. Onderzoekers lieten gegevens achter slot en grendel over de aanvechtbaar bevonden seksuele moraal van sommige soorten, met bijvoorbeeld verkrachtingen door de letterlijke randgroepjongeren van de kolonie. Deze vogels vertonen wel meer aardse trekjes, die ze alleen maar menselijker maken.

De opbouw is, ook per hoofdstuk, niet altijd doorzichtig, en als ware aficionado laat Haenen niet altijd na de lezer te melden dat een ervaring ‘ontroerend’ of ‘magisch’ is – terwijl dat indirect meegeven beter werkt. Maar ondertussen is dit wel een schatkist voor de liefhebber van uitgelichte mens-dierrelaties.

Het winnende citaat? ‘What’s the point of a penguin’, de verwonderde vraag van Namibische journalisten na een olieramp en de geuite zorgen bij beschermers van Afrikaanse zeevogels. Nummer twee komt van de Engelse uitgever Allen Lane. In 1935 wil hij zijn nieuwe fonds naar een dier vernoemen. ‘What about penguins?’ moet zijn secretaresse Jane Coles hebben geroepen. Lane gaat ervoor, want een pinguïn heeft immers ‘a certain dignified flippancy’.