De mens moet leren leven als korstmos en koraal

De geologen zijn het er nog altijd niet over eens of de aarde zich al in het ‘antropoceen’ bevindt – het door de mens overheerste geologische tijdperk. Maar wat verschillende hedendaagse denkers betreft stomen we maar beter meteen door naar een volgend era: het ‘symbioceen’. De term antropoceen is symbool komen te staan voor de parasitaire, destructieve aard van de mens, terwijl de mensheid zoveel meer in zich heeft. Volgens de Australische filosoof en milieu-activist Glenn Albrecht, bedenker van de term symbioceen, wordt het tijd dat we weer in balans komen met alles om ons heen op aarde. Filosoof Jos de Mul, die vorig jaar met emeritaat ging aan de Erasmus Universiteit, leent Albrechts term voor zijn nieuwste boek Welkom in het Symbioceen. Maar in deze essaybundel toont hij zich op een cruciaal punt met Albrecht oneens: het symbioceen is wat De Mul betreft geen tijdperk om naartoe te bewegen, het is er altijd al geweest. We zitten er al sinds mensenheugenis middenin.

Dit besef begint langzaam door te dringen, schrijft De Mul, dankzij het werk van de tegendraadse Amerikaanse biologe Lynn Margulis. Zij ging al in de jaren zeventig hard in tegen de toen dominante ‘neodarwinisten’ zoals Julian Huxley en Richard Dawkins en hun betoog dat evolutie puur drijft op keiharde natuurlijke selectie en zelfzuchtige genen. Margulis stelde daar tegenover dat er juist veel draait om samenwerkingen. Het ultieme voorbeeld hiervan zijn onze eigen lichaamscellen, die ontstonden doordat bacteriën andere bacteriën in zich opnamen. Die laatste fungeren sindsdien als de mitochondriën, de energiefabriekjes van onze cellen. Margulis’ ideeën hierover werden lang verguisd, maar zijn inmiddels wetenschappelijk geaccepteerd. En ook de mede door haar vormgegeven Gaia-hypothese wordt tegenwoordig door gerenommeerde wetenschappers aangehaald: het idee dat de aarde met alles erop en eraan een zelfregulerend systeem is dat leven mogelijk maakt – zolang het niet té zeer verstoord raakt. Margulis bracht haar visie niet alleen als wetenschappelijke, maar ook als maatschappelijke tegenhanger van het volgens haar kapitalistische en individualistische neodarwinisme. Dat tegengeluid vindt anno 2024 weerklank.

Natuur en cultuur

In elk geval bij De Mul. Als je het eenmaal doorhebt, zie je die symbiotische voorbeelden in de natuur overal, schrijft De Mul. Neem bijvoorbeeld koraal, wat één grote coöperatie is van verschillende organismen. En korstmos, een innige samenwerking tussen een schimmel en een groenwier of een blauwwier (cyanobacterie). Als mens leven we in symbiose met miljarden micro-organismen op ons lijf en in onze darmen. Allemaal elegante, maar ook kwetsbare samenwerkingen waar we zuinig op moeten zijn.


Lees ook

Alles is vergeefs, alles wordt gras

Filosoof Wouter Oudemans in zijn arboretum: ‘Echt krankzinnig. Zestig grote treurbeuken, dat heeft nog nooit iemand gezien.’

Ietwat vervreemdend is de constatering van een allang aangevangen symbioceen wel. Alsof je op een borrel wordt welkom geheten terwijl die al uren aan de gang is, of de gids na uren wandelen vertelt in welk landschap je je bevindt. De Mul heeft zich duidelijk laten inspireren door Bruno Latours Wij zijn nooit modern geweest (2016). Latour stelde dat wij moderne mensen ten onrechte onderscheid maken tussen natuur en cultuur (en onszelf als modernen op afstand plaatsten van de natuur), terwijl die in de praktijk continu door elkaar heen lopen.

De Mul ziet ook niet alleen symbioses in de natuur. Als van nature kunstmatige wezens, schrijft hij, zijn we ook altijd al cyborgs geweest, een verstrengeling van natuur, cultuur en techniek. We kunnen dus maar beter niet blijven steken in ‘heilloze begripsmatige opposities’ zoals die tussen natuur en cultuur, natuur en techniek en cultuur en techniek, maar inzetten op een gezonde samenwerking hiertussen.

Op de schop?

Uiteindelijk verschilt de boodschap van De Mul niet eens zoveel van die van Albrecht en andere eco-denkers van deze tijd: wanneer we ons meer bewust worden van ons symbiotische en coöperatieve karakter, kunnen we de balans met onze natuurlijke omgeving hervinden.

De lezer blijft door het relativeren van de tegenstellingen tussen natuur, cultuur en techniek wel enigszins in verwarring achter en in de hoofdstukken over techniek wordt De Muls betoog ook wat abstract. Moet onze levensstijl nu wel of niet op de schop? Kunnen we de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie gewoon omarmen omdat die ons vast weer nieuwe symbiotische vormen zal opleveren?

De Mul toont zich in zijn aan het denken zettende boek gematigd optimistisch: hij pleit voor een politieke ecologie die de symbioses omarmt. Dat wil zeggen: het ‘uitbreiden van ideeën van politiek en rechtvaardigheid in de richting van het niet-menselijke levende en het levenloze’ met als concrete uitingsvorm het erkennen van de rechten van dieren, rivieren en andere kwetsbare ecosystemen.

Dat vergt een fundamentele hervorming van ons op extractie gerichte economische systeem. Daar zijn risicovolle politieke en technologische ingrepen voor nodig, maar het leven herbergt nu eenmaal risico’s, aldus De Mul. Welke stappen precies nodig zijn behalve het bekende overschakelen op niet-fossiele brandstoffen en minder vlees eten, consumeren en voortplanten, laat hij in het midden. Liever houdt hij het bij een algemene levenshouding: overleven kan alleen door samen te werken, met alle mede-organismen.

De Mul waarschuwt wel voor een al te sterke romantisering van de beoogde symbiotische wereld. Immers, ook als wij zelf onze destructieve neiging weten af te zweren, kan Moeder Aarde nog altijd meedogenloos zijn. Gelukkig hebben we dan nog onze cultuur en techniek om ons te hulp te schieten.