N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Evolutie Veel genetische mutaties die als uniek voor de mens werden beschouwd, blijken ook voor te komen bij andere primaten.
De mantelbrulaap, de oostelijke gorilla, de mongozmaki, de bruine baviaan en het vingerdier: allemaal maken ze deel uit van een groot internationaal project dat afgelopen week in een speciale editie van Science verscheen. Daarbij is het volledige genoom van 233 primatensoorten in kaart gebracht – bijna de helft van de ruim 500 soorten wereldwijd. Alle zestien families zijn vertegenwoordigd, inclusief enkele vaak onderbelichte halfapenfamilies. Uit de analyse blijkt onder meer dat een groot deel van de mutaties die als ‘uniek voor de mens’ werd beschouwd, óók bij andere soorten voorkomt.
Primaten vormen een omvangrijke orde van zoogdieren, die grofweg is onder te verdelen in de halfapen enerzijds en de apen anderzijds. Tot de halfapen behoren bijvoorbeeld de Aziatische lori’s, de Afrikaanse galago’s en de op Madagaskar levende lemuren: families met een spitsere snuit, een beter ontwikkeld reukvermogen en een kleiner brein dan de apen.
Tot de apen behoren onder andere de staartloze Hominidae (mensapen als de chimpansee, de gorilla en de mens), maar ook de apen van de Oude Wereld (uit Afrika en Azië) en apen van de Nieuwe Wereld (uit Zuid-Amerika). Naar schatting wordt 60 procent van de primatensoorten met uitsterven bedreigd, onder andere door habitatverlies en illegale handel.
Risico op uitsterven
Om die reden wilde het team onder andere onderzoeken of er een samenhang is tussen genetische diversiteit en risico op uitsterven. Immers: minder genetische variatie zou kunnen leiden tot meer inteelt, en dat is nadelig voor het voortbestaan van de soort.
Hoewel de primaat met de laagste diversiteit, de Zuid-Chinese gouden stompneusaap, inderdaad op de Rode Lijst van het IUCN staat als ‘bedreigd’, was er verder geen duidelijke correlatie te zien. De mens heeft bijvoorbeeld een zeer lage mediane genetische diversiteit – slechts vijftien soorten, waaronder het vingerdier, scoren lager – en desondanks is het verreweg de meest voorkomende soort.
Geen wonder wellicht in een wereld waarin de mens zichzelf centraal stelt, maar elders kwam evenmin een samenhang naar voren. Sommige lemuren hebben bijvoorbeeld een heel hoge genetische diversiteit, maar zijn bijna uitgestorven, terwijl voor de bruine baviaan juist geldt: lage diversiteit, maar (nog) niet bedreigd. Vermoedelijk gaat het uitsterven van sommige soorten de laatste decennia zó snel dat die afname nog niet terug te zien is als verlies van genetische diversiteit.
Evolutionaire scheiding
Een andere uitkomst uit het onderzoek is dat de evolutionaire scheiding tussen apen en halfapen vermoedelijk tussen de 63,3 en 58,3 miljoen jaar geleden plaatsvond, en dat de mens en de chimpansee pakweg tussen de 9 en 6,9 miljoen jaar uit elkaar groeiden – een fractie vroeger in de geschiedenis dan tot nu toe werd gedacht.
Tot slot blijkt dat er in de analyse weliswaar nieuwe ‘mens-specifieke’ mutaties zijn aangetroffen, die bijvoorbeeld inzicht kunnen geven in het ontstaan van ziektes, maar dat enige relativering wel nodig is. Want honderden mutaties waarvan eerst gedacht dat ze uniek zijn voor de mens blijken ook bij ten minste één andere primatensoort voorkomen.