De maffe, erudiete mistroostigheid van Hilary Mantel

De elfjarige Hilary Mantel sprak ‘niet netjes’ (bedoeld werd: ‘plat’) en aangezien de beroepskeuzevoorlichter haar hoger inschatte dan haar accent werd ze naar een spraakinstituut gestuurd. Deze ‘kraamkamer van mijn klinkers’, zou haar jaren later een enerverend verhaal ontlokken dat ze ‘Goed leren praten’ noemde. Terwijl ze weer voelt hoe de woorden als ‘bloederig als losse tanden’ in haar mond lagen, beschrijft ze de fratsen van belachelijk serieuze volwassenen die in het met alle middelen afdwingen van de juiste tongval hun levensdoel zien.

Het levert behalve een prachtig verhaal voor Mantel een gouden kans op voor vertalers Harm Damsma en Niek Miedema. De klankriedels waarmee de leerlingen worden gedrild laten zich niet één op één vertalen. Ze moesten nieuwe maken en dat deden ze verrukkelijk: ‘De meid krijgt weinig vrije tijd, maar ijvert in bescheidenheid…’, en ‘Vooruit!, riep luid de therapeut, buiten bloeit het fluitenkruid…’

Spraakkunstexamen

Dat dit verhaal de titel voor een verhalenbundel leverde is niet voor niets want ‘Goed leren praten’ mondt uit in de eerste aanzet tot Mantels schrijverschap. Terwijl ze zich door het spraakkunstexamen worstelt, afgenomen door een man die ‘eruit zag of hij normen had zien vervagen’, vraagt de benarde Hilary zich af waarom het niet mogelijk is om je mond te houden en de dingen op te schrijven.

De volwassen Mantel voerde dat verlangen uit. Ze hield haar mond dicht en ze schreef. Waardoor ze helemaal haar mond niet hield maar zich ontplooide tot de beste Engelse auteur van haar generatie. Stilistisch onovertroffen, meesteres van de montere ergernis. Inhoudelijk graaft ze onbarmhartig door, tot waar het pijn doet. Filosofisch gesproken doordrenkt ze haar proza, van haar dartele essays tot de trilogie Wolf Hall die haar twee maal de Bookerprize bezorgde, met maffe, erudiete mistroostigheid. Dat doet geen collega haar na en het laat geen lezer onberoerd.

Sinds haar overlijden in 2022 poetst uitgeverij Meridiaan haar oeuvre op met mooie Nederlandse vertalingen, nu dus van de verhalenbundel Goed leren praten. Die lijkt autobiografisch, in vervolg op haar bundel De geest geven. Een uitbreiding van bekend terrein, gebaseerd op dezelfde autobiografische elementen, zoals Mantels ongewone achtergrond als kind van een moeder met twee mannen, haar eigen vader en een nieuwe vader. Hier beschrijft ze wat het is om gedwongen te worden een andere achternaam, die van de stiefvader, aan te nemen. In vervolg daarop loopt het woord ‘dochter’ vol verdriet, het is nu ‘lang, bleek en treurig en steunt met zijn hoofd in zijn hand.

Dwalen als wapen

Maar deze bundel is toch anders. Mantel waarschuwt dat deze verhalen ontstonden ‘vanuit vragen die ik mijzelf stelde over mijn jonge jaren’ en laat doorschemeren dat ze in deze verhalen fictie toeliet, wanneer er spoken opdoemden die het beschrijven niet konden velen.

Mantel gaf vaker blijk van een bijzonder geheugen voor sfeer, wrange huiselijkheid en wonderbaarlijke incidenten en roept weer trefzeker op hoe het was om klein kind, scholier, puber, jonge vrouw te zijn in een verleden tijd toen ‘het heel lang duurde voor je ergens was’.

Dwalen is haar wapen. Opzettelijk verdwalen om stoer te doen, verdwalen om weg te wezen, verdwalen om je vervelende, kleine broertje bang te maken, verdwalen als ontsnapping, verdwalen als voedsel voor de verbeelding.

Al dat gedwaal samen symboliseert de chaos van haar meisjesleven. Dat wil ze doorgronden met de kennis van nu, maar zonder de sensaties van toen op te offeren. In het eerste verhaal worstelt de kleine, plat pratende Hilary met de volwassen wereld en voelt ‘voor het eerst en zeker niet voor het laatst dat de dood niet moeilijk doet’ – en deze observatie kruipt daarna in elk verhaal door het gras.

Opnieuw duikt de notie op dat de spoken uit haar verleden de woorden ontwijken, hoe zorgvuldig ze ook formuleert. En Mantel is de spoken terwille, in het slotverhaal heeft ze ‘alles opgeschreven wat je kunt bedenken om te voorkomen dat het verhaal dat punt zou bereiken’. Maar ze is daar nu toch aangeland, bij het grootste spook. Nee, geen ‘ontboezeming over seksueel misbruik’ schrijft Mantel haastig, ‘mijn gruwel is vager’. Wat dán? Er is een suggestie van geweld. Voorbarig denkt de lezer aan de stiefvader, maar dat staat er niet. Er staat van alles en er staat niets anders dan dat haar leven in ‘een wurggreep’ zit. ‘En ik weet niet hoe of wat het was’.

Met die zin neemt ze afscheid en stuurt ze ons ons eigen duister in.


Lees ook
Wee je gebeente! Je zult maar een personage zijn in een historische roman van Hilary Mantel

Hilary Mantel na het winnen van The Booker Prize voor Wolf Hall in 2009.