De lessen van een jaar voor de klas: ‘Wat doe ik als ze weer gaan gillen?’

Reportage

Een jaar lesgeven Waarom willen zo weinig mensen leraar worden, vroeg onderwijsredacteur Patricia Veldhuis zich af. „Probeer het eens zelf”, zei een docent. Verslag van een jaar lesgeven op een middelbare school in Rozendaal.

Patricia Veldhuis voor de klas op middelbare school Het Rhedens in Rozendaal.
Patricia Veldhuis voor de klas op middelbare school Het Rhedens in Rozendaal. Foto Dieuwertje Bravenboer

Ik baan me een weg door honderden pubers die tussen de lessen door van het ene naar het andere lokaal sjokken. Brugklassers met veel te zware tassen. Uitgelaten zestienjarigen, het weekend in zicht. De geur, een indringende mix van natte gymschoenen, zweet en oude boeken, brengt me in één klap terug naar m’n eigen middelbareschooltijd.

Even later zit ik aan een ronde houten tafel bij directeur Gerard Jager om kennis te maken. Hij pakt een groot vel papier en tekent twee cirkels. De ene cirkel is mijn „comfortzone”, zegt hij. De andere stelt mijn „leerdoel” voor. Dan trekt hij met zijn blauwe ballpoint een ferme lijn tussen de cirkels. Dat is „de weg” die ik de komende maanden zal afleggen als stagiair op zijn school. „En die weg”, zegt Jager terwijl hij me indringend aankijkt, „gaat pijn doen.”

Het is de laatste vrijdag van november en mijn stage als docent Nederlands op Het Rhedens Rozendaal is begonnen.

Als onderwijsredacteur schrijf ik sinds vier jaar over alles wat er op scholen gebeurt. Over kansenongelijkheid, dalende leesvaardigheid, prestatiedruk – én over de enorme crisis die het basis- en voortgezet onderwijs in Nederland teistert en die alle andere problemen erger maakt: het groeiende lerarentekort.

Basisscholen hebben bijna tienduizend leraren extra nodig. In het voortgezet onderwijs gaat het om een tekort van ongeveer tweeduizend leraren, vooral bij de vakken Nederlands, Duits en wiskunde.

Leerlingen op de trappen van de school.

Er zijn niet alleen te weinig mensen die leraar willen worden, ook de uitstroom is groot. Ruim een kwart van de docenten verlaat het onderwijs weer binnen vijf jaar.

Het gevolg is inmiddels pijnlijk zichtbaar: basisscholen die complete klassen naar huis moeten sturen of noodgedwongen nog maar vier dagen per week lesgeven. Middelbare scholen waar leerlingen soms maandenlang geen Frans of natuurkunde krijgen.

Hoe kan het dat zo weinig mensen voor dit vak kiezen, vraag ik me steeds vaker af. En waarom haken zoveel leraren af?

„Probeer het eens zelf”, zegt Adriënne Nijboer, een bevriend docent Nederlands. „Je kunt zo bij ons aan de slag.”

En zo beland ik in het najaar van 2022 op Het Rhedens, een scholengemeenschap voor havo en vwo in Rozendaal, aan de rand van Arnhem en Velp. Met directeur Gerard Jager en de sectie Nederlands spreek ik af dat ik als ‘speciaal stagiair’ aan de slag ga. Ik mag het vak in de praktijk leren zonder dat ik het traject heb gevolgd dat leraren in opleiding normaal gesproken afleggen.

De eerste weken kijk ik mee met de vaste docenten Nederlands, daarna ga ik zelf voor de klas staan. Dat betekent ook: zelf lessen voorbereiden en huiswerk nakijken. Ik mag overal bij zijn – net als een gewone stagiair.

Locatiedirecteur Gerard Jager en docent Adriënne Nijboer.

Jager drukt me op het hart er niet te licht over te denken. Ik zal een nieuw vak moeten leren. Een moeilijk vak. En om dat goed te doen, zegt hij, zal ik mezelf „kwetsbaar” op moeten stellen. Want alleen dan kan ik „verbinding zoeken” met de leerlingen. Dat is het allerbelangrijkste, benadrukt hij. „De kinderen die straks tegenover je zitten, werken voor jóú. Niet voor zichzelf, niet voor hun vrienden of hun ouders – ze moeten het voor jou willen doen. Je moet proberen volledig jezelf te zijn voor de klas. Ze prikken er dwars doorheen als je je anders voordoet dan je je voelt.”

Het valt me tijdens mijn eerste weken in vrijwel elke les Nederlands die ik observeer op: hoeveel tijd er gaat naar zaken die niets met kennisoverdracht te maken hebben en alles met de relatie en de verbinding tussen docent en leerling.

De eerste tien minuten van een les voltrekken zich ongeveer zo: de leerlingen komen het lokaal binnen, waar Adriënne Nijboer hen opwacht bij de deur.

„Goeiemorgen!”

„Goeiemorgen, mevrouw”, bromt een leerling, de baard nog maar net in de keel.

„Hoe gaat het?”

„Moe.”

„Nu al? Dit is je eerste uur!”

„Mevrouw, ik ben mijn boek vergeten.”

„Sorry mevrouw, ik heb mijn huiswerk niet af.”

„Ik heb het ook niet af, mevrouw, maar ik was ziek. Oprecht.”

Uit het raam klimmen

Op de ochtend van mijn eerste echte lesdag fiets ik om kwart voor acht ’s ochtends door de stromende regen naar school. Het is nog donker en de slingerende rij fietslampjes voor me wordt steeds langer. Het zijn leerlingen uit Arnhem en de omliggende dorpen, allemaal op weg naar Het Rhedens. De Eastpak-rugzakken hangen zwaar op hun rug of liggen scheef en wiebelend op hun bagagedrager.

Ik heb slecht geslapen. Piekeren, woelen: kán ik dit wel? De afgelopen dagen ben ik uren bezig geweest met de indeling van mijn lessen en het maken van PowerPoints. Ik had geen flauw idee waar ik moest beginnen. Wat weten mijn leerlingen al? Hoelang kan ik iets vertellen zonder dat ik hun aandacht verlies? Waarmee krijg ik in godsnaam vijftig minuten gevuld?

Als ik mijn eerste les aan de puber thuis laat zien, is zijn commentaar na een snelle blik vernietigend.

„Saai.”

„Saai?”

„Je moet er grappige plaatjes in stoppen.”

Terwijl ik mijn fiets parkeer in de rekken achter de school, komt er een beeld op uit mijn eigen schooltijd. Hoe we tijdens wiskunde uit het raam klommen en op het grasveld voor de school gingen zitten. De leraar, piepjong en net van de opleiding, bleef smekend achter in het lokaal.

Ik schaam me dood bij de herinnering en maak me op voor het ergste: straks ben ík de leraar die er zo bij staat.

In de lerarenkamer wordt laconiek gereageerd op mijn nachtmerrie-scenario.

„Je hoeft in elk geval niet bang te zijn dat ze uit het raam klimmen”, zegt een van de docenten. „Die kunnen hier niet open.” Een ander vertelt over passers die door het lokaal vlogen. Het gaat al snel over twee beruchte havo-klassen – ze hebben er hun handen vol aan.

Een van die twee klassen zit over tien minuten voor mijn neus, denk ik paniekerig.

Relax, bezweren de andere docenten in koor, meestal vallen ze reuze mee.

„Ze zijn hartstikke lief”, zegt Nijboer als we naar haar lokaal lopen. Ze zegt ook iets wat ik nog vaak zal horen: „Als je het hier niet redt als docent, red je het nergens.”

Het Rhedens is een kleine school, met momenteel 767 leerlingen uit Arnhem en omliggende dorpen, die hier na een gecombineerde brugperiode van twee jaar uitwaaieren naar havo, vwo of gymnasium.

Leerlingen tijdens de pauze in de aula.

Ze komen grotendeels uit „gezinnen waarvan de ouders heel betrokken zijn”, zoals directeur Gerard Jager het tactvol omschrijft. Hij bedoelt: ze zitten er vaak bovenop. De positieve kant daarvan is dat ze hun kind helpen en aanmoedigen. De keerzijde is „een zekere mate van overstimulering”. Leerlingen lopen hier soms op hun tenen omdat hun ouders graag willen dat ze naar het vwo gaan, terwijl ze eigenlijk beter op de havo of het vmbo passen. Docenten kijken niet vreemd op als ze na het geven van een onvoldoende een boze mail van een ouder krijgen.

Gemiddeld genomen komen ze uit redelijk welvarende gezinnen. Je ziet het aan de kleding: Tommy Hilfiger, Gaastra. Aan de manier waarop ze vol zelfvertrouwen praten over hun toekomst: arts willen ze worden, of rijk. Het liefst een eigen bedrijf.

Als ik een groepje leerlingen uit 5 vwo eens vraag of ze leraar willen worden, barsten ze in lachen uit. „Écht niet, mevrouw!” zegt er een. Een ander: „Waarom zou je er vrijwillig voor kiezen om na je diploma opnieuw elke dag naar school te gaan?”

Een aangekondigde ramp

Met bonkend hart installeer ik me iets voor half negen in lokaal 11, waar havo 3 straks aanschuift.

„Wil je dat ik help?” vraagt Nijboer. „Of zal ik gewoon achter in de klas gaan zitten en mijn mond houden?” Dat laatste, besluiten we. Met de belofte dat ze zal ingrijpen als het onverhoopt uit de hand loopt.

Als de laatste leerlingen duwend en lachend binnenkomen en hun mobieltjes in de speciale opbergzak bij de deur stoppen, haal ik diep adem.

„Oké”, zeg ik terwijl ik voor de klas ga staan, „we gaan beginnen.”

En verdomd: ze zijn stil en kijken me afwachtend aan.

De les loopt als een trein. Na de uitleg van de opdracht – schrijf één echt en één nep nieuwsbericht – gaan ze voortvarend en geconcentreerd aan de slag. Ze zijn geïnteresseerd, stellen vragen, zijn scherp en grappig, en leren mij ook iets: hoe zij naar de wereld en naar nieuws kijken.

Na afloop haal ik opgelucht adem, drink snel een slok koud geworden koffie en laat de volgende klas binnen.

Met bonkend hart installeer ik me iets voor half negen in lokaal 11, waar havo 3 straks aanschuift

Het lerarentekort is een aangekondigde ramp. Kwestie van demografie: de leraren die in de jaren tachtig en negentig voor de klas stonden, gaan nu met pensioen en er zijn niet genoeg jonge leraren om ze te vervangen.

Al decennia verschijnen alarmerende voorspellingen en analyses en buitelen stuurgroepen, aanjagers en adviescommissies over elkaar heen. Telkens klinkt dezelfde boodschap – let op: de leraren raken op.

In 1993 waarschuwt een commissie onder leiding van Andrée van Es: het vak moet aantrekkelijker worden. Leraren zijn overbelast en hun maatschappelijke status is te laag.

In 2001 is het de beurt aan een nieuwe commissie en klinken dezelfde waarschuwingen en aanbevelingen: de lerarensalarissen moeten flink omhoog, anders gaat het mis.

Het tweede paarse kabinet onder leiding van Wim Kok belooft miljarden euro’s voor salarisverhogingen. Maar korte tijd later gaan die plannen overboord. In plaats van geïnvesteerd in wordt er bezuinigd op de arbeidsvoorwaarden van leraren.

In 2007 verschijnt het rapport LeerKracht! Daarin schetst een commissie onder leiding van Alexander Rinnooy Kan de gevolgen van het lerarentekort op de langere termijn. Over vijftien jaar, stelt Rinnooy Kan met vooruitziende blik, zouden klassen zonder leraren komen te zitten en zouden bepaalde vakken niet meer gegeven worden.

Ze stellen vragen, zijn grappig en leren mij ook iets

De noodkreet helpt. Even. Er wordt een miljard euro uitgetrokken voor hogere salarissen. Er komen academische pabo’s om meer vwo’ers voor de klas te krijgen, studiebeurzen voor de bijscholing van docenten en een reclamecampagne om het vak te promoten.

Maar als in 2008 de economische crisis uitbreekt, voert het kabinet een ‘nullijn’ in en komen de inkomens van docenten snel achter te liggen bij die in andere sectoren.

In 2019 is het de beurt aan Merel van Vroonhoven. De voormalig bestuurder van de Autoriteit Financiële Markten, NS en ING is net als zij-instromer begonnen aan een baan als leerkracht in het speciaal onderwijs als ze wordt gevraagd om als ‘onafhankelijk aanjager’ oplossingen voor het lerarentekort te bedenken.

Het schoolplein van middelbare school Het Rhedens. Foto Dieuwertje Bravenboer

De salarissen moeten omhoog, zeker in het basisonderwijs, waar leraren minder verdienen dan hun collega’s in het voortgezet onderwijs. Deze ‘loonkloof’ wordt in 2021 gedicht – maar met haar andere aanbevelingen, zoals betere begeleiding van beginnende docenten en betere samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen, is vier jaar later nog niet echt iets gedaan.

Het gaat steeds hetzelfde: een commissie slaat alarm, het kabinet belooft maatregelen en geld. Maar dan dreigt een economische crisis en is het onderwijs terug bij af.

Kortetermijndenken, zeggen critici: politici zijn over het algemeen niet goed in staat over hun eigen regeerperiode heen te kijken, terwijl onderwijs een langetermijnvisie vereist.

Daar komt nog iets bij: de afgelopen jaren worden telkens nieuwe plannen bedacht die het werken in het onderwijs juist zwaarder maken. Zo worden kinderen sinds de invoering van het ‘passend onderwijs’ in 2014 minder snel naar het speciaal onderwijs gestuurd – een bezuinigingsmaatregel die ertoe leidt dat de werkdruk in het reguliere onderwijs stijgt. Gemiddeld heeft elke leraar nu drie kinderen in de klas met gedrags- of leerproblemen. Leraren zijn bovendien steeds meer tijd kwijt aan administratie. Alles moet worden gemeten en bijgehouden in leerlingvolgsystemen.

Er komen vakken en taken bij, omdat maatschappelijke thema’s vaker op het bord van scholen worden gelegd. Gemiddeld, becijferde de Onderwijsraad vlak voor de zomer, krijgen leerlingen in Nederland zo’n honderd lesuren meer dan leerlingen in andere landen.

Lees ook: Onderwijsraad ziet het lerarentekort na 2030 nog groeien. Dan maar minder lesuren voor scholieren

Geen wonder dat leraren vaker burn-outklachten hebben dan werknemers in andere sectoren, zoals onderzoeken van CBS en TNO al jaren laten zien.

Het beeld van de sappelende, overbelaste leraar helpt niet om meer docenten voor de klas te krijgen.

Ik merk dat zelf ook in de maanden voor de klas. Mensen die ik erover vertel, zijn enthousiast en verrast, maar er klinkt vrijwel altijd een lichte huiver door in hun reactie.

„Wat dapper”, hoor ik vaak. Of: „Wat stoer!”

„Zou ik ook wel willen”, mijmert een vriendin. „Maar het betaalt zo slecht – en dan zit je ook nog de hele dag tussen de stinkende pubers.”

Wie jaar in, jaar uit alleen maar sombere berichten over het onderwijs leest en hoort, zoekt liever een baan met minder gedoe en meer geld. Zelfs bínnen het onderwijs is die trend zichtbaar: honderden leraren verlieten de afgelopen jaren het klaslokaal om onderwijsadviseur te worden. Minder werkdruk, meer salaris. Vijftien jaar geleden waren er ongeveer 450 bedrijven die zich bezighielden met onderwijsadvies, nu zijn het er bijna 3.000. Het heeft ertoe geleid dat steeds meer mensen práten over onderwijs, terwijl de leraar voor de klas zo ongeveer met uitsterven wordt bedreigd.

In de gesprekken die ik tijdens mijn stage voer met leraren die zijn gestopt met lesgeven, noemen ze werkdruk bijna altijd als belangrijkste reden. „Het onderwijs vroeg gewoon te veel van me”, zegt een van hen. „Je staat elke dag als een performer voor de klas. Vier, vijf lesuren lang moet er een leuke, interessante, energieke leraar staan. Alsof je een popster bent die elke dag op tournee is.”

Weggekochte docenten

Tot vorig schooljaar ging het lerarentekort tamelijk ongemerkt aan Het Rhedens voorbij. Er waren vacatures, maar die werden telkens snel ingevuld. De school is geliefd bij leraren: Het Rhedens is klein, mooi gelegen tussen de uitlopers van de Veluwe, en heeft weinig lastige leerlingen.

Maar in de loop van 2023 vallen ook hier gaten. Nu is iedere zieke docent, elk aangekondigd vertrek en elk zwangerschapsverlof ineens een ingewikkeld probleem.

Begin mei, als de formatie voor het nieuwe schooljaar eigenlijk al rond moet zijn, verschijnt er een frons op zijn voorhoofd als ik directeur Gerard Jager vraag hoe het gaat. Hij voert bijna elke dag sollicitatiegesprekken. Voor het nieuwe schooljaar zoekt hij nog docenten Duits, wiskunde, natuurkunde en Frans. En o ja, ook voor muziek en lichamelijke opvoeding zijn nieuwe mensen nodig.

„Komt goed”, zegt Jager optimistisch. Maar helemaal zeker lijkt hij er niet meer van.

Het is het gesprek van de dag in de lerarenkamer. „Er wordt om ons gevochten”, grapt een van de leraren tijdens de pauze. Een andere leest een bericht voor dat ze kreeg via LinkedIn: of ze een kopje koffie wil drinken met een recruiter.

Vier, vijf lesuren lang moet er een leuke, interessante, energieke leraar staan. Alsof je een popster bent die elke dag op tournee is

Sommige leraren worden letterlijk weggekocht door andere scholen: twee docenten stappen na de zomer over naar een middelbare school in de buurt. Daar krijgen ze wat op Het Rhedens niet lukt: ze komen in de hoogste schaal van de cao voor leraren, waarmee je meer salaris krijgt en langer kunt ‘doorgroeien’. „Kan zomaar 500 tot 600 euro schelen”, zegt Jager. „Netto.”

Een andere docent gaat na de zomervakantie aan de slag voor Maandag, een uitzendbureau dat leraren tijdelijk verhuurt aan scholen. Weer een ander zwichtte een paar weken eerder voor een soortgelijk bureau.

Ook hier is geld de reden. Leraren kunnen simpelweg meer verdienen als zzp’er. En dan zijn er nog de extraatjes waarmee de uitzendbureaus hen over de streep trekken: een auto van de zaak, meer flexibiliteit om je werkweek in te delen, minder administratie en vergaderingen. Het pijnlijke is: de scholen die hen straks inhuren, betalen veel meer aan het detacheringsbureau dan wanneer ze in vaste dienst zouden zijn.

„Kun je je leraren niet vasthouden door ze een hogere salarisschaal aan te bieden?” vraag ik aan Jager. „Dat is dus het ingewikkelde”, antwoordt hij. „Ik zou het dolgraag willen, maar we hebben al relatief veel docenten in de hoogste schaal. Ik loop tegen de grenzen aan van wat ik kan uitgeven.”

Pure euforie

Net als ik denk dat ik het vak een klein beetje in de vingers begin te krijgen, gaat het vlak voor de meivakantie mis.

Ik heb inmiddels tientallen lesuren achter de rug en heb zowel brugklassers als leerlingen uit de bovenbouw, havisten en vwo’ers voor mijn neus gehad. Ik begin hen te herkennen en zij mij. Soms weten ze zelfs nog wat we in een vorige les hebben behandeld. Ze maken de opdrachten die ik geef, schrijven prima reportages na een les over creatief schrijven en houden hilarische en originele presentaties voor de klas.

Het zijn momenten van pure euforie en werk voelde niet eerder zó zinvol.

Overmoedig geworden stel ik de sectie Nederlands voor een aantal lessen te geven die wat verder van mijn eigen vak af staan. Minder journalistieke vaardigheden, meer hardcore Nederlands.

De brugklassers zijn dit semester onder andere bezig met literatuur. Mijn lessen zullen gaan over de literaire begrippen ‘personages’ en ‘perspectieven’, besluiten we. De leerlingen moeten leren wat die betekenen en hoe ze ze kunnen duiden en toepassen.

Hoe ik de lessen en de opdracht invul, mag ik zelf verzinnen.

Leerlingen bij middelbare school Het Rhedens in Rozendaal.

Foto Dieuwertje Bravenboer

Mijn gebrek aan vakkennis speelt nu echt op. Ik worstel me door jaaroverzichten en kerndoelen en pieker me suf over een originele invulling van de les, als mijn oog op een oude uitgave van het dagboek van Anne Frank in mijn boekenkast valt. Gekregen van mijn ouders voor mijn dertiende verjaardag.

Ineens valt alles op zijn plek: over twee weken is het 4 en 5 mei, dodenherdenking en Bevrijdingsdag. Ik zou een les over personages en perspectieven kunnen invullen met het verhaal van Anne Frank, leeftijdsgenootje van mijn brugklassers.

Als eindopdracht kruipen de leerlingen in de huid van een ander personage dan Anne en schrijven ze vanuit dat andere perspectief zelf een dagboekfragment.

Op de laatste vrijdagmiddag voor de meivakantie is het zover. De klas is moe, merk ik, maar het eerste halfuur doen de leerlingen goed mee. We praten over Anne Frank, kijken een video over haar tijd in het Achterhuis. Ik leg de literaire begrippen uit en wil het laatste kwartier van de les gebruiken om een begin te maken met de opdracht die ze als huiswerk meekrijgen.

Ter plekke besluit ik dat ze zelf groepjes mogen maken.

En dat had ik niet moeten doen. Voor ik het weet, is het totale chaos. Iedereen begint heen en weer te lopen, er wordt geroepen en geschreeuwd. Ik doe hopeloze pogingen de klas weer rustig te krijgen.

„Jongens, ga even op je eigen plek zitten.”

Geen effect.

Ik verhef mijn stem: „Nog even jullie aandacht!”

Nul respons.

Ik klap in mijn handen. „Jongens! Stilte!”

Het lukt me niet om de geest weer in de fles te krijgen. Het zweet breekt me uit en ik weet niet meer wat ik moet doen. Achter in de klas kijkt Ilse, een van de andere docenten Nederlands, geamuseerd toe.

Ik besluit om door de klas te lopen en de groepjes een voor een tot rust te manen. Hier een hand op een schouder, daar een strenge blik. Het helpt, even. Maar als het aan de ene kant van het lokaal rustig is, begint het gedonder aan de andere kant opnieuw.

De leerlingen lijken bovendien niet goed te weten wat ze precies moeten doen.

„Moeten we allemaal een stukje schrijven, mevrouw?”

„Is het voor een cijfer?”

„Komt het in het leesdossier?”

„Mag je ook doen alsof je Hitler bent?”

Als de leerlingen stuiterend het lokaal verlaten, ben ik uitgeput. En bovenal voel ik me een mislukkeling.

„Er is helemaal niks mislukt”, zegt Ilse. „De eerste dertig minuten gingen prima. Ze vonden de les leuk, deden goed mee. De onrust ontstond daarna pas, toen je de groepjes ging maken. Ze wisten gewoon niet goed wat ze moesten doen.”

Ik schaam me als ik even later mijn hart uitstort in de lerarenkamer. Ben ík nu die docent die geen orde kan houden?

Mijn collega’s reageren lief en begripvol.

Als de leerlingen stuiterend het lokaal verlaten, ben ik uitgeput. En bovenal voel ik me een mislukkeling

„Gebeurt mij nog steeds weleens, hoor”, merkt een van de meest ervaren leraren op.

„Ze hebben bijna vakantie”, zegt een ander geruststellend. „Dan is er sowieso geen houden aan. Maak je niet te druk.”

Maar dat doe ik natuurlijk toch. Na de meivakantie moet ik dezelfde les geven aan een andere brugklas. Ik zie ertegen op. Wat moet ik doen – of laten – om te voorkomen dat het weer zo’n chaos wordt?

„Hou het zoveel mogelijk in eigen hand”, zegt Nijboer als ik haar om raad vraag. „Laat de leerlingen niet zelf groepjes maken, dat is vragen om problemen.”

„En als het weer uit de hand loopt en ze door elkaar heen gaan gillen?” vraag ik.

„Dan pak je de controle terug. Je benoemt wat er gebeurt: ‘Jongens, stop. Dit gaat niet goed. Jullie gaan nu rustig aan de slag en ik loop langs om vragen te beantwoorden.’ Wees ferm en zeg wat je van hen verwacht.”

De lerarenkamer.

Hou het dicht bij jezelf, lees ik ook in de boeken over didactiek die ik er na mijn afgang op nasla. Wees vriendelijk, maar duidelijk. Zet je stem en je lichaam in om je boodschap kracht bij te zetten. Stevig staan, voeten iets uit elkaar, schouders naar achteren, hoofd omhoog. Rustig praten, maar wel met kracht en volume.

Wat is een goede leraar? Ik vraag het een paar dagen na de mislukte les aan Marcel Schmeier, die van het coachen en trainen van leraren zijn vak heeft gemaakt. Hij stond zelf tien jaar voor de klas in het speciaal onderwijs en werd daarna onderwijs-adviseur, om vanuit die rol leraren les te geven. Hij heeft intussen, is zijn voorzichtige schatting, meer dan duizend leraren begeleid en schreef verschillende boeken over onderwijs en didactiek.

„Ik hoopte dat je die vraag niet zou stellen”, lacht hij.

„Waarom niet?” vraag ik.

„Omdat leraren allemaal verschillende personen zijn, met hun eigen karakter. Sommigen zijn heel grappig, anderen heel precies. Wat goed is voor de ene leerling, werkt niet bij de andere. Die eigenheid moet je zien te behouden als je lesgeeft.”

Wat een goede lés is, kan hij wel zeggen. Die begint met een veilig „lesklimaat” en goed „klassenmanagement”. Er moeten duidelijke regels zijn, waar iedereen zich aan houdt.

De les zelf moet vooral duidelijk zijn, en als docent moet je controleren of je leerlingen je uitleg begrijpen door veel vragen te stellen.

„Jij bent de verbindende factor tussen de leerdoelen en de leerlingen”, benadrukt Schmeier. „Er moet interactie zijn tussen jou en de klas. Jij moet hen activeren, aanzetten. Dat doe je door hen voortdurend actief te houden: laat hen vertellen, laat hen schrijven. Je moet ze vooral niet alleen maar laten luisteren. Dat slaat de boel compleet dood.”

Als ik hem vertel wat er gebeurde tijdens mijn les over Anne Frank, luistert hij aandachtig. Hij vindt dat ik een mooie les heb gemaakt voor mijn klas, maar bij de uitvoering heb ik een paar cruciale stappen overgeslagen.

„Ik denk dat je last had van de vloek van kennis” zegt hij. „Jij bent heel goed in Nederlands, je bent journalist. Als expert vergeet je weleens dat de leerlingen beginners zijn. Voor brugklassers is zelf een tekst schrijven, op een losse, creatieve manier, best pittig. Daarvoor moeten ze eerst de basis beheersen.”

Ik heb te snel een te grote stap willen zetten, denkt hij. „Jouw leerlingen kunnen pas goed aan het werk als jij heel precies laat zien wat ze moeten doen. En daarvoor moet jij heel precies weten wat je leerlingen aankunnen. Je moet hun leerlijn kennen, weten waar ze op dat moment staan en wat ze de rest van het jaar nog moeten leren.”

En dan nog is het de vraag of het lukt. „Je kunt prachtige lesdoelen formuleren”, zegt Schmeier, „maar in de complexe realiteit van de klas gaan dingen soms anders dan je van tevoren had bedacht.”

Een goede docent weet dat en is in staat voortdurend te schakelen en de instructie af te stemmen op de leerlingen. Die weet wie er nog wat extra uitleg nodig heeft en wie er al zelf met de stof aan de slag kan. „Maar dan heb je het echt over de allerbeste docenten.”

Wat vinden de leerlingen zélf een goede leraar, vraag ik aan een groepje uit havo 3.

„Ze moeten humor hebben”, vindt Nikky. „Sommige docenten staan als een robot voor de klas. Dat werkt niet. Als een leraar enthousiast is over zijn vak, word je dat zelf ook.”

Lucas: „Het is fijn als je een goed gesprek met ze kunt voeren.”

Fay: „Maar niet de hele tijd, alsjeblieft! Ze moeten ook wel iets kunnen uitleggen.”

Merel: „Sommige leraren leggen zó traag uit.”

Fay: „Dan val je in slaap.”

Lucas: „Soms is dat juist wel grappig, omdat ze zelf niet doorhebben hoe traag ze zijn. Dan vragen wij: ‘Meneer, wilt u het nog een keer uitleggen?’”

Merel: „Ligt de hele klas in een deuk.”

Piekmomenten

En dan is het de eerste vrijdagmiddag na de meivakantie en moet ik opnieuw mijn les over personages en perspectieven geven. Gestut met alle tips en trucs haal ik diep adem, terwijl 27 brugklassers lokaal 11 binnenstommelen. Als ze zitten, vertel ik wat we gaan doen deze les. Rustiger deze keer. Geen haast.

Ik zoek de klas bewuster op, stel meer vragen en merk dat ik nu veel meer een gesprek met ze voer. De leerlingen zijn geconcentreerd, luisteren naar elkaar, doen mee. Het maken van de groepjes hou ik in eigen hand en gaat nu zonder chaos.

Vier jongens discussiëren geestdriftig over de motieven van hun personage, de verrader van de familie Frank. „Mevrouw”, vraagt een van hen met grote ogen als ik aanschuif, „ik snap het gewoon niet. Waarom zou je iemand verráden? Waarom zou je dat dóén?”

„Volgens mij ging het nu beter”, zeg ik als de laatste leerling het lokaal heeft verlaten.

„Je had contact”, bevestigt Nijboer. „Omdat je interactie zocht met de klas en iedereen actief aan het denken zette. Dan komen ze uit zichzelf met vragen en opmerkingen.’

Lesgeven gaat stukken beter als je weet wat je aan het doen bent, zegt ze. En dat kost tijd. „Toen ik zelf als beginneling voor de klas stond, zeiden oudere collega’s dat het minstens vijf jaar duurt voordat je een goede docent bent. Dat is écht zo. Sterker, ik leer nog steeds nieuwe dingen. Elke dag.”

Onderwijs, merk ik in de maanden op Het Rhedens, kent een strak en voorspelbaar ritme waarin rustige en hectische periodes elkaar gestaag afwisselen. Opstarten, doorstampen, oplopende stress bij leerlingen en docenten, en hop, daar is de toetsweek.

Het is een vak met piekmomenten, zeggen mijn collega-docenten. Je werkt van vakantie naar vakantie, net als de leerlingen. Ik voel het aan de energie op school. In de laatste weken voor een vakantie is iedereen moe. De klassen – zelfs de braafste – zijn onrustiger en de stemming in de lerarenkamer is net wat minder opgeruimd.

Pieken en dalen? Werkdruk? Terwijl je elke dag voor vieren klaar bent en twaalf weken vakantie per jaar hebt? Waar zeuren die leraren over? Het is een vooroordeel dat breed leeft. Als de lerarenvakbonden vlak voor de zomervakantie van 2023 aankondigen dat ze in de herfst gaan staken voor hogere salarissen vanwege de inflatie, is het commentaar op sociale media niet van de lucht. Leraren zijn rupsjes-nooit-genoeg, klinkt het. Ze moeten niet zo zeuren, met hun zomervakantie van zes weken.

Maar wie zelf voor de klas staat, weet al na een halve dag dat lesgeven intensief en pittig is. Als leraar sta je permanent aan. Je kunt niet even tussendoor verdwijnen om een kwartiertje te kletsen met een collega.

Groepjes leerlingen tijdens de les over het dagboek van Anne Frank.

De lesuren volgen elkaar vanaf half negen ’s ochtends op en in de pauzes staan er leerlingen voor je neus die nog snel iets willen weten of regelen: „Kan ik mijn presentatie een week later inleveren, mevrouw?” „Mevrouw, heel even, ik snap dus totaal niet wat we moeten doen voor de volgende les!”

Om vier uur thuis? Vergeet het maar. Er zijn vergaderingen – met de sectie, met de staf, met de onderbouw of de bovenbouw. Er zijn leerlingbesprekingen en mentor- of coachingsgesprekken. Er moeten gegevens van leerlingen worden ingevoerd in een van de administratieve systemen. Er zijn telefoontjes en mails van ouders die beantwoord moeten worden. En als dat allemaal gedaan is, liggen er toetsen, werkstukken en essays klaar die nagekeken moeten worden en zijn er nieuwe lesmodules die moeten worden opgezet voor het volgende blok.

Zelfs ik, met mijn minuscule onderwijstaak van een paar uurtjes les per week, ben uren bezig met het voorbereiden van mijn lessen – veel meer dan ik van tevoren had gedacht. Het nakijken van één schrijfopdracht kost me drie uur: lezen, beoordelen hoe de leerling op de verschillende onderdelen scoort en invoeren in het systeem, met daarbij het liefst een korte toelichting waarom ik dat cijfer geef.

Eén keer denk ik een tussenuur te kunnen gebruiken om een volgende les in de steigers te zetten, maar blijk ik plotseling ingeroosterd om met havo 4 mee te gaan naar een theatervoorstelling over online pesten. Superleuk, maar een uur later sta ik totaal onvoorbereid voor de volgende klas en moet ik alles uit de kast trekken om de leerlingen al improviserend aan het werk te krijgen.

„Welkom in het onderwijs”, lacht Nijboerals ik haar dit vertel. „Lesgeven doen we er allemaal gewoon bij.”

Structureel overwerken

Hoe doen leraren het die dit werk elke dag doen? Wanneer bereiden zij hun lessen voor? Het antwoord is ontluisterend: verreweg de meeste docenten die ik tijdens mijn stage spreek, zijn ’s avonds en in het weekend bezig met voorbereiden en nakijken. Ze werken – op een enkeling na – meer uren dan waarvoor ze worden betaald.

Voor een deel is dat ingecalculeerd. Want om die twaalf weken vakantie te compenseren, werken leraren in de overige veertig weken van het jaar een aantal uur extra. Hiermee is meteen een wijdverbreid misverstand uit de wereld geholpen: al die vrije dagen, daar werken leraren dus gewoon voor.

Maar ook bovenop die extra uren wordt er structureel overgewerkt in het onderwijs. Onderwijsvakbond AOb rekende het een paar jaar geleden uit door de gegevens van duizenden leraren in het basis- en voortgezet onderwijs te verzamelen. Omgerekend naar fulltime bleken leraren op basisscholen gemiddeld bijna 47 uur per week te werken, en leraren in het voortgezet onderwijs ruim 45 uur.

In de praktijk, concludeerde de vakbond, werken leraren met een contract van vier dagen per week veelal vijf dagen, en leraren met een fulltime aanstelling bijna zes dagen per week.

Zelfs de meest ervaren docenten op Het Rhedens hebben een contract voor vier dagen, maar werken er in de praktijk vijf.

Neem Domenique Saoulidis, hij is wiskundedocent en werkt al meer dan dertig jaar op Het Rhedens. Hij heeft een aanstelling van 0,8 fte, vier dagen, maar werkt vrijwel standaard ook op zijn vrije maandag. Dan bereidt hij nieuwe lessen voor, kijkt huiswerk na of geeft bijles aan leerlingen die wat extra uitleg kunnen gebruiken. En als ze op maandag niet kunnen, is Domenique niet te beroerd om op zondagochtend even met hen te gaan zitten, „net zo lang tot ze het snappen”.

Welkom in het onderwijs. Lesgeven doen we er allemaal gewoon bij

Als hij de werkweken van nu vergelijkt met die van twintig, dertig jaar geleden, ziet hij een enorme verschuiving. Vroeger was hij 10 procent van zijn tijd kwijt aan administratie en vergaderingen, nu is dat 40 procent.

Ook Klaas van Hees, docent biologie, technologie en algemene natuurwetenschappen, werkt „ongeveer vijftig uur per week”, terwijl hij een aanstelling heeft voor vier dagen. „Zonder die extra uren trek ik het niet.”

Hij wil graag tot zijn pensioen voor de klas staan, zegt Klaas. „Maar het is pittig. Ik ben nu 46. Soms denk ik: zou ik niet moeten overstappen naar een baan waar het wat minder hectisch is?”

En? Hij is even stil en zegt dan: „Nee. Ik hou van dit werk. Het is het leukste wat er is. Leerlingen vragen soms: ‘Meneer, waarom bent u in godsnaam leraar geworden?’ Dan antwoord ik: ‘Er zijn een heleboel beroepen waar je elke dag een beetje doodgaat. Dat gevoel heb ik hier niet. En dat komt door jullie.’”

Op de laatste dag voor de zomervakantie zit het bijna voltallige team van Het Rhedens op het terras van restaurant de Houtplaats in Rheden. Er zijn worstenbroodjes en er is wijn.

Het is traditie om op de laatste dag van het schooljaar feestelijk afscheid te nemen van de stagiaires en docenten die na de zomer niet terugkeren. Dit jaar zijn er extra veel speeches en bossen bloemen voor de vertrekkers: nog nooit gingen er zoveel docenten tegelijk weg. De gaten die ze achterlaten, zijn bijna allemaal gevuld. Er staat nog een vacature bij aardrijkskunde open en de verzuimcoördinator heeft net aan Gerard Jager laten weten dat ze een andere baan heeft.

„Wij moeten ook maar eens op de A12 gaan zitten”, zegt een van de blijvers. „Net als de klimaatactivisten. Maken we spandoeken met: ‘Zonder onderwijs loopt alles vast’.”

Haar collega’s knikken. Het lerarentekort is een ramp, vinden ze. Niet te vergelijken met de klimaatcrisis, maar ook ontwrichtend en schadelijk voor een hele generatie.

„We hebben alleen geen tijd om actie te voeren”, zegt een ander. „Dat is misschien wel het probleem: we zijn te aardig. We laten onze leerlingen niet in de steek.”

Het boek Wie wil er voor de klas? Wat er misgaat in het onderwijs en hoe het beter kan van Patricia Veldhuis verschijnt 3 oktober bij Nijgh & Van Ditmar.
Fotografie Dieuwertje Bravenboer
Fotografie Dieuwertje Bravenboer