Het ambachtelijke stoepbord is een vorm van direct marketing die bijna uit het straatbeeld is verdwenen. Maar de laatste exemplaren, die vaak letterlijk op hun laatste geveerde pootjes staan, houden nog verrassend lang stand. De stoepborden zijn waarschijnlijk het uitvloeisel van de oermarketing uit de Middeleeuwen, toen het gros van de bevolking nog analfabeet was. Toen werkte de middenstand al met afbeeldingen van varkens, een brood en een vis aan de gevel. Een big met een slabbetje om is anno 2025 natuurlijk nog steeds een eenduidige boodschap. Slager Edwin Wiebrands in Bellingwolde heeft nog een opvallend gaaf exemplaar langs de weg, maar dat stond er ook al toen zijn ouders de zaak nog hadden, en dat is al meer dan 25 jaar geleden. Hetzelfde geldt voor de vrolijke kok van Cafetaria de Venne in Winschoten. Die zat ooit bij de inboedel toen de huidige eigenaar Johan Sneijders de zaak overnam. Ruwe schatting: 40 jaar oud. De meeste borden staan pal voor de winkel waarbij ze horen, maar in de Van Eeghenstraat in Amsterdam wijst al jaren een bloemenmeisje de weg naar de kraam van Barry de Bie, vijftig meter verderop in de straat. De Bie: „Zij heeft zelfs nog een keer geholpen bij een fietsongeluk. Knalden er twee op elkaar, eentje kwam precies tegen het bord aan, maar ze veerde rustig mee en ving de fietser dus gewoon op. Die mensen kwamen mij nog bedanken, haha.”
Hé las je dat, zei iemand, makreel is nu ook overbevist. Ik had het nog niet gelezen en dacht meteen: ‘dat las ik niet, en dat ga ik niet lezen ook, ik wil het niet weten’. Hier zien we een plaatje van een struisvogel. Maar wie wil een struisvogel zijn, wie kán het zijn, aangezien nieuws je nu eenmaal van alle kanten bereikt, ook makreelnieuws.
Wat jammer nu toch. In alle opzichten natuurlijk, niet alleen voor de eter die het heerlijke roggebroodje met makreel, mayonaise en kappertjes (in kleine stukjes bij een koud borreltje) moet gaan missen en nog veel meer bereidingswijzen, waarover later, maar ook voor de vissen zelf, voor goedwillende vissers, voor de oceanen en eigenlijk voor alles en iedereen.
Er waren goede afspraken, er zijn goede afspraken, maar Noorwegen, de Faeroër en het Verenigd Koninkrijk houden zich er niet aan, zegt Tim Heddema, voorzitter van de Pelagic Freezer Trawler Association (PFA), de brancheorganisatie voor de visverwerkende industrie, die net als de Visfederatie, waarin de visgroothandels zich verenigd hebben, niet erg content is met het besluit van de Viswijzer. De vissector meent dat vooral de genoemde landen het probleem hebben veroorzaakt, want die hebben doodleuk eigen afspraken gemaakt die geen rekening houden met wat verantwoord is volgens wetenschappelijk onderzoek. Hun afspraken houden voornamelijk rekening met bedrijfsresultaten en verdienmodellen, die op deze manier natuurlijk nooit zo heel lang verdienstelijk kunnen blijven. Je vraagt je meteen maar weer eens af waarom de mens zo dom en inhalig is, en zo kortetermijnachtig enzovoort, maar dat is meer het soort vragen dat zich laat bespreken bij het al genoemde borreltje (met dat roggebroodje nu zonder makreel – bah).
Makreel, zo’n schitterende vis met z’n blauw en grijs gestreepte rug, zijn dynamische vormgeving en zijn fraai gevormde staart, was lang een zeer gezonde vis. Als soort. Grote scholen alom, we konden er best wat van eten en je voelde je dus ook altijd heel deugdzaam met een makreeltje: gewoon uit de Noordzee, ruim voorradig, goedkoop, geen opscheppersvis, en ook nog vol gezond vet, wat wil je meer. Maar nu slaat de Viswijzer alarm, een kantelpunt nadert, nog even en de makreelstand gaat hard teruglopen. Stoppen dus. Makreel krijgt een rood waarschuwingsteken op hun lijst, wat betekent dat consumenten wordt afgeraden de vis te kopen.
Zelfs een zo talrijk aanwezige vis als makreel dreigt uitgeroeid te worden.
De PFA raadt consumenten desondanks aan voorlopig vooral makreel te blijven eten. „Wij begrijpen en delen de grote zorgen die er zijn over makreel, maar de Viswijzer wijkt hiermee af van de huidige wetenschappelijke adviezen. De wijzigingen hebben mogelijk een grote impact op de Nederlandse vissector, die op een verantwoorde manier makreel vangt en verhandelt”, zegt voorzitter Heddema.
Illustratie Sara-Noor ten Cate
Consumenten moeten gewoon kijken op de verpakking of de vis in Noorwegen of in de Nederlandse Noordzee is gevangen, want de EU-vissers gedragen zich goed, meent hij. De andere landen moeten dus gestraft worden en niet alle vissers: „Wij zeggen: zet een rood merkje op die landen die zich niet aan de afspraken houden.”
Dat klinkt eenvoudiger dan het is. De Marine Conservation Society, bekend van het wereldwijd gebruikte MSC- en ASC-keurmerk voor respectievelijk in het wild gevangen en gekweekte vis, heeft net als Viswijzer ook drie stoplichtkleuren om aan te geven hoe verantwoord een vis gekocht kan worden, maar die zijn dan weer onderverdeeld in ieder twee niveaus. Bij de makreel is dat geel en oranje, waarbij oranje geldt voor in de buurt van Cornwall gevangen vis en geel voor in het zuidoosten van het VK gevangen vis, maar er is ook nog een oranje melding voor álle vis in het noordoostelijke Atlantische gebied én een rode stip voor datzelfde gebied en die beoordelingen hebben dan ook weer te maken met vangstmethodes, overigens net als bij de Viswijzer.
Je begrijpt niet makkelijk hoe een consument met één blik op een verpakking (welke verpakking trouwens? Op de markt is die er niet) zou moeten vaststellen wat precies de stand van zaken is met betrekking tot de aan te schaffen makreel. Dan is het advies van de Viswijzer wel zo duidelijk: niet doen.
Andere vette vis op rood
Al moet ik toegeven dat het advies van de visserijbranche wel veel aantrekkelijker klonk. Van Heddema mogen we nog wel tot september of oktober makreel eten, van door EU-vissers gevangen makreel, omdat dan pas de nieuwe wetenschappelijke beoordeling over de stand van de makreel beschikbaar komt. Hoera! Maar ook: hmm. Want het is wel duidelijk dat er met veel vis iets aan de hand is.
Andere vette vis, zoals de paling, staat onomstreden op rood, die dreigt echt uit te sterven als we niet ophouden de paling te bevissen. Kweekzalm veroorzaakt, zoals we nog onlangs in NRC konden lezen, veel narigheid voor wilde zalm, onder meer de gevreesde zeeluis, en zalm is ook niet zo erg duurzaam omdat de vis weer gevoerd wordt met andere vis, of met krill die voor de neus van sommige walvissen en pinguïns wordt weggevist. Verder verspreiden de antibiotica die de zalm gezond moet houden zich door het zeewater met ook weer gevolgen voor andere vissen. Mijn visverkoper zegt dat je eigenlijk geen zalm moet eten, kweekzalm dan, en dat is verreweg de meeste zalm, maar hij verkoopt ’m wel. Er is simpelweg te veel vraag naar dan dat hij zich kan permitteren om steeds ‘nee’ te verkopen. Vindt hij als koopman. Als visser denkt hij anders.
Het is wel duidelijk dat er met veel vis iets aan de hand is
Dus daar komt de consument toch weer in beeld, die weliswaar geen vangstafspraken kan afdwingen, maar wel de verkopers kan beïnvloeden en die kunnen, als ze groter zijn dan de visstal op de markt, wel degelijk invloed uitoefenen.
Albert Heijn overweegt al een makreelstop.
Niet dat ik de makreel meestal daar kocht, want die van de markt is veel lekkerder, koud gerookt, niet gestoomd (warm gerookt). Overigens rook ik zelf verse makreel wel warm, en dan vind ik dat ook weer geweldig lekker. Vette vis leent zich zo goed voor roken, juist vanwege dat vettige denk ik, daar blijft de rooksmaak lekker in hangen en vette vis droogt ook niet uit als je geen boter of olie toevoegt.
Maar daar zit ik alweer in de bereidingswijzen, en het punt is nu juist dat we op moeten houden met het bereiden van makreel, als het niet uit braafheid is omdat de Viswijzer het zegt, dan toch minstens om Albert Heijn en andere supermarkten aan te moedigen om te dreigen met een verkoopstop als er geen goede afspraken gemaakt worden.
Visslaatje
Maar wat dan nu? Vanwege die narigheid met de zalm eet ik die niet meer, alleen soms een stukje wilde, en koop ik ook geen blikjes meer (al vindt Viswijzer zalm dan weer niet zo héél erg, die krijgt een oranje beoordeling). Tonijn is ook al niet zo’n beste keus, overbevissing en schade aan de habitat, onder meer door de bijvangst van dolfijnen, dus die blikjes gebruik ik ook alleen nog maar als ze erop zweren dat deze tonijn goed gevangen is. Daarom was ik voor een lekker visslaatje voor op een toastje, dat dan weer goed smaakt bij een glaasje witte wijn, overgestapt op makreel (een stengeltje bleekselderij héél fijn snijden en ook wat lente-ui en dille fijngehakt toevoegen aan de mayonaise doet veel goed), maar nu zitten we met de handen in het haar.
De Good Fish Guide raadt aan om ansjovis of haring te nemen, maar gerookte ansjovis ben ik nog nooit tegengekomenen juist die rooksmaak is zo lekker. Spekbokking (koud gerookte haring) dan? Die is zouter dan makreel en ook veel ‘vissiger’. Dat hoeft geen bezwaar te zijn natuurlijk, ook die zal zich ongetwijfeld met wat ingrepen laten temmen tot iets dat iedereen graag geserveerd krijgt, maar tot nu toe koop je die uitsluitend op de markt en dan met alles er nog in, ingewanden enzo. Hoeft geen bezwaar te zijn (kun je zelfs wel een leuk werkje vinden als je zo iemand bent die graag mooie werkjes doet in de keuken) maar dat visje blijft wat grofstoffelijker en meer aangelegd op wodka en oude jenever dan de gebruiksvriendelijker makreel, laat staan dan de elegante zalm.
Nu ja. Het is ook maar waar je aan wilt denken. Je kunt je altijd concentreren op wat je dan niet meer ‘mag’ – toch al het verkeerde woord –, of je kunt denken aan scholen zilverige makrelen in de oceaan, aan hoe we die gaan redden, misschien wel heel eenvoudig door gewoon een poosje verder te leven zonder makreel bij de borrel.
Moeder: „Mag mijn zoon (10) zelf bepalen met wie hij afspreekt, ook als dat betekent dat dit niet met zijn beste vriendje is? Ik heb nu al drie keer meegemaakt dat de moeder van dat vriendje boos op mij is omdat haar zoon niet mee wordt uitgenodigd op een afspraakje na school. Mijn zoon wil dan met iemand anders iets doen, of we hebben al kinderen van vrienden te spelen. We zeggen dan tegen dat vriendje: ‘Kom jij volgende keer weer.’ Maar hij moet dan heel hard huilen. Zijn moeder zegt dat ik ‘niet inclusief’ ben. Dat haar zoontje thuis nog anderhalf uur gehuild heeft. Zij is van mening dat iedereen altijd mag meedoen, ongeacht de individuele behoefte van kinderen. Zelf denk ik dat het heel normaal is om soms behoefte te hebben aan de een en dan aan de ander. Omdat het vriendje best aan hem hangt, voelt mijn zoon zich soms beklemd door die vriendschap.”
Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.) Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Empathie leren
Amaranta de Haan: „Ja, uw zoon mag zelf bepalen met wie hij speelt. Op de leeftijd van uw zoon veranderen vriendschappen. Die uit de kindertijd kunnen aflopen, en nieuwe komen in het vizier. Het is belangrijk dat uw kind die vrij kan kiezen.
„Gebruik deze situatie voor de empathie-ontwikkeling van uw zoon. Vraag hem zich te verplaatsen in het vriendje dat ‘nee’ te horen krijgt, en zich voor te stellen hoe hij zich zelf zou voelen.
„Leer hem empathisch ‘nee’ zeggen, dus niet: ‘Ik heb geen zin in jou’, maar: ‘Vandaag even niet, het komt niet uit. Volgende keer weer.’ Dit betekent overigens niet dat hij een andere beslissing hoeft te maken, en ook niet dat hij zich moet verontschuldigen. Dat zou suggereren dat hij iets doet wat niet klopt.
„Wees zelf een rolmodel in empathie door de moeder van dit vriendje niet te veroordelen. Laat blijken dat jullie niet weten waar deze reactie uit voortkomt, en dat dit met pijnlijke gebeurtenissen te maken kan hebben.
„Dat het vriendje huilt kan door de felle reactie van zijn moeder komen, want dat doet ook iets met de emoties van het kind. Het zou mooi zijn als ze met andere ouders over die heftige gevoelens kan praten.”
Nee accepteren
Stijn Sieckelinck: „‘Inclusie’, iedereen de ruimte geven om mee te doen, is een mooi principe, en een teken van beschaving. Maar vriendschappen kun je geen maatschappelijke principes opleggen. Oprechtheid is het sleutelwoord.
„Op deze leeftijd is het concept ‘beste vriendje’ heel veranderlijk, net als het ‘BFF’ dat je steeds hoort. Als je ziet hoe snel kinderen in deze ontwikkelingsfase vriendjes inruilen, geeft het een te zware lading aan relaties die nog volop in ontwikkeling zijn.
„Mooi dat u en uw zoon het ‘nee’ niet uit de weg gaan. Een eerlijk ‘Het komt nu niet uit’ of: ‘Ik heb met iemand anders afgesproken’ is beter dan smoesjes verzinnen om de gevoelens van het vriendje en zijn moeder te sparen. En natuurlijk zegt dit niks over de waarde van het vriendje.
„‘Nee’ te horen krijgen hoort bij het leven. Kinderen moeten leren dat ze maar zelden nummer één zijn. Kunnen omgaan met het verdriet daarover maakt weerbaar. De moeder van het vriendje kan een belangrijke rol spelen om haar zoon met die teleurstelling te leren omgaan. Met het frame ‘onrecht’ helpt ze hem in ieder geval niet.
„Als je in een vriendschap te vaak niet op de positie staat die je zou willen, ga je andere vriendschappen aan. Dat is ook een kwaliteit.”
Orthopedagoog Amaranta de Haan is als bijzonder hoogleraar Versterking van de pedagogische basis verbonden aan het Nederlands Jeugdinstituut en de Rijksuniversiteit Groningen. Stijn Sieckelinck is opvoedfilosoof en lector jongerenwerk aan de Hogeschool van Amsterdam.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Het begon allemaal met Killers, het tweede album van de Britse heavymetalband Iron Maiden. „Da’s niks voor jou”, zei de verkoper van een platenzaak in Venray tegen de vijftienjarige jongen die zijn karige krantenwijkloontje wilde stukslaan aan een elpee die hij totaal niet kende, maar waarvan de hoes een onweerstaanbare aantrekkingskracht had: een langharige zombie stond te zwaaien met een bijl waar het bloed vanaf droop. Niet kopen, waarschuwde de verkoper nogmaals: „Want da’s net zo hard als beton.”
Walter Hoeijmakers (59) weet nog precies wat hij toen dacht („dan is het zéker iets voor mij”) én deed („ik kocht de plaat zonder te luisteren”). „Toen ik hem thuis op de draaitafel legde, was ik meteen verkocht. Daar is de liefde begonnen.”
Destijds was hij „een iel, tenger, onzeker en zenuwachtig mannetje dat ook wel onderwerp was van pesterijen” maar tegelijkertijd „iedereen op stang wilde jagen”. Gillende gitaren van Motörhead en AC/DC ontdekte hij via Betonuur, de radioshow van dj Alfred Lagarde. Hardrock werd een harnas waarmee hij zich kon wapenen tegen de buitenwereld. Het zat als gegoten.
„Door mijn T-shirts van Motörhead en Iron Maiden leerde ik andere jongens op school kennen die ook van die muziek hielden. Bij een optreden van een Thin Lizzy-coverband in het lokale jeugdcentrum kwam de jongen die me het meest pestte op me af. Oh jee, dacht ik, nu gaan we het krijgen. Hij zei: ‘Ik wist helemaal niet dat jij hier ook van hield… Biertje?’ En fast forward naar vierenveertig jaar later: we zijn nog steeds heel goed bevriend.”
Vierenveertig jaar later is Hoeijmakers de artistiek directeur van het toonaangevende festival Roadburn, de vierdaagse hoogmis van alle mogelijke soorten heavy muziek. Maar hij is meer dan dat. Behalve creatief brein en boeker van oorverdovende sludge-, doom- en blackmetalbands is hij tegelijkertijd een zachtaardig boegbeeld voor de eigenzinnige, internationale gemeenschap van headbangers die jaarlijks naar Tilburg trekt om duisternis en decibellen te omarmen en – echt waar – troost te zoeken bij acts met namen als Full of Hell, Blood Incantation en Wiegedood.
Donderdag tot en met zondag voltrekt zich de 29ste editie van het festival. Bijna alle bands zullen dan vanaf het podium uitbundig „Thank you, Walter!” brullen en zodra bezoekers hem zien langslopen zullen ze hem naroepen of op de schouders slaan. Zo gaat dat namelijk altijd.
Alleen is er de laatste jaren iets veranderd. Door een zeldzame zenuwziekte is Hoeijmakers nagenoeg blind geworden.
„Natuurlijk ben ik vreselijk in paniek geweest”, zegt hij in een Utrechtse koffiezaak op een steenworp afstand van zijn woning. Zodra hij zit, vouwt hij zijn blindenstok op, legt die in de vensterbank en sipt van zijn citrus-basilicum-limonade. „Ik was letterlijk de weg kwijt.”
Foto Merlin Daleman
Het begon in januari 2021, met zijn rechteroog. „Doordat de zenuwen zijn aangetast, komt de informatie niet meer aan in mijn hersenen. Ik zag weliswaar nog maar de helft, maar kon nog gewoon functioneren. Niks aan de hand, dacht ik. De aandoening is zo zeldzaam dat het vaak maar in één oog voorkomt. Maar in oktober gebeurde hetzelfde in mijn linkeroog. Binnen drie dagen was mijn zicht bijna helemaal weg. Mijn arts, een zeer gerenommeerde, oudere man, noemde me een ‘grote pechvogel’. Ik was de derde patiënt uit zijn lange carrière bij wie beide ogen waren getroffen.”
Het weinige wat hij nog wél ziet, wisselt voortdurend. „Mijn centrale gezichtsveld is zo goed als verdwenen: dat is misschien nog twee procent. In de periferie van mijn ogen is het hooguit tien procent. Soms zie ik nog contouren van mensen. Maar alles hangt af van omgeving, licht en contrast. Elke stap die ik zet kan een compleet nieuwe situatie opleveren: als ik een bocht omga, kan ik opeens volledig in de mist staan en zie ik alleen nog maar schimmen. Dat is slopend.”
Het ergste is dat hij bijna niemand meer kan herkennen. „Ik zie geen ogen meer, terwijl ik altijd heel erg goed was in het lezen van mensen en non-verbale communicatie. Ik moet nu alles op gehoor doen. Er is een leven voor en een compleet nieuw leven na oktober 2021.”
Hoe dat nieuwe leven eruitziet? Na een zucht volgt een lange stilte.
„Ik ben vooral bezig geweest een nieuwe weg te vinden met mijn handicap. Het is een soort overlevingstalent: je probeert alles aan te grijpen. Bij Bartiméus, een stichting voor blinden en slechtzienden, hebben ze me weer zelfstandig leren leven. Dat traject heb ik in no time doorlopen. Daar kreeg ik weer zelfvertrouwen van.
„Ik kan niet meer online leven, dat vind ik een zegen. Ik heb de digitale wereld voor de echte verruild en vind die – ondanks alle gekte en chaos – heel interessant. Ik ben vol overgave in podcasts en luisterboeken gedoken, waardoor ik er een hele wereld voor me is opengegaan, groter dan die voorheen was.”
Foto Merlin Daleman
Dwalend in de mist stuitte hij telkens op die ene akelige vraag. „Kan ik Roadburn nog wel blijven doen?” De twijfel knaagde aan hem, maar hij bleef.
„Ik moest een nieuwe rol aannemen. Waar ik vroeger de gids was, de lijnen uitzette en bands boekte, ben ik nu volledig afhankelijk van het team om me heen. Zij moeten mij vertellen wat er op het podium gebeurt, hoe bands eruitzien, wat voor publiek er is, hoe de reacties zijn. Dat is een grote verandering en ik ben daar lang onzeker over geweest. Maar bij deze editie heb ik echt het idee dat ik weer terug ben, als artistiek directeur en als mens. Dat voelt echt als een overwinning.”
Wat voor buitenstaanders misschien oogt als een verzameling van obscure bands die trommelvliezen teisteren, ondergaan Roadburners als sonische safari en troostende therapie.
„Het is allemaal muziek geboren uit duisternis en pijn, met een helende kracht. Er zit altijd een bezwerend element in: het zuigt je naar binnen en neemt je mee op reis in jezelf. Het stelt je in staat om bij de kern te komen: bij je verdriet en vreugde, bij wie je bent als mens.”
Vroeger waren het buitensporig volume en headbanggehalte doorslaggevende factoren om bands te boeken, maar de laatste jaren is het festival opgeschoven. „Je hoort hier niet meer uitsluitend ultrazware gitaar-riffs maar een breed palet aan heaviness. Die donkere, hypnotiserende kant hebben we ook gevonden in elektronica, ambient, jazz, folk, noem maar op. Die nieuwsgierigheid past bij onze voortrekkersrol. We willen een urgente dwarsdoorsnede zijn van al spannende wat de heavy underground te bieden heeft.”
Die ontdekkingsdrang heeft van Roadburn een bedevaartsoord gemaakt voor duizenden trouwe pelgrims uit tientallen landen. En hoe ruig zij er soms ook uitzien, van binnen ze zijn allemaal even zacht. „Het is een community van mensen die door allerlei factoren het leven zwaar vinden en hier samen met gelijkgestemden volledig zichzelf kunnen zijn. Iedereen begrijpt je en jij begrijpt iedereen. Ik ben zelf ook iemand die het festival om die reden nodig heeft.”
Hij zucht en glimlacht tegelijk: „Al klinkt dat allemaal heel hippieachtig…”
Maar toch: met een beetje gevoel voor drama zou je kunnen zeggen dat Roadburn er nooit was geweest als Hoeijmakers niet zelf was getroffen door mentale problemen. „Ik heb twee keer een heel zware inzinking gehad en daar ben ik beschadigd uit gekomen. Ik liep vast in onzekerheid en angst over wat andere mensen van me dachten. Ik durfde niet te laten zien wie ik echt was en waar ik voor stond. Onder druk van de buitenwereld en mijn ouders, die me uiteraard een goede toekomst wensten, ben ik dingen gaan doen die niet bij me pasten.
Foto Merlin Daleman
„Na mijn hbo-studie sociaal-cultureel werk begon ik als jongerenwerker. Daar zag ik veel heftige dingen – drugshandel, zware criminaliteit – waardoor ik dacht: dit is het niet. Het ene moment zit er een groep jongens in je centrum, even later stormt de Bijzondere Bijstandseenheid binnen met de vraag: ‘Waren zij hier net? Want we zijn de buurt aan het uitkammen.’ Ik trok dat niet. Daar ben ik als mens niet tegen opgewassen.”
Ouderzorg dan maar. „Ook daar kon ik mijn draai niet vinden. Dat leidde tot tweespalt: wat moest ik met mijn leven? Ik kon mijn ei veel beter kwijt in een artistieke omgeving en was altijd bezig met muziek en het organiseren van concerten. Maar met die diploma’s op zak wilde toch ook een maatschappelijk relevant beroep. Ik wist het gewoon niet meer. Dat leidde tot een meltdown. Een jaar of zeven heb ik maar mondjesmaat gewerkt en héél veel therapie gehad.”
Na de nodige omzwervingen belandde Hoeijmakers als muziekjournalist bij hardrockmagazine WATT. Hij leek er op zijn plek, tot het blad er in 1997 plotseling mee ophield. Doodzonde, vonden hij en collega Jurgen van den Brand: er waren nog zoveel mooie verhalen te vertellen. Een vriend bouwde, nogal revolutionair voor die tijd, een website waarop ze bleven publiceren. Hoeijmakers wist wel een naam die hij gehoord meende te hebben in het nummer ‘Johnny’s Last Race’ van de Amerikaanse stonerrockband Drag Pack. „Zulke bands zongen altijd over snelle auto’s en illegale straatraces enzo. ‘Roadburn’ past dus perfect bij onze site. Pas veel later kwam ik erachter de werkelijke tekst luidt: ‘Rug burn’. Totaal verkeerd begrepen dus.”
De site groeide uit tot het epicentrum van de stonerrock en doommetal. „Steeds meer bands begonnen ons te benaderen. Zo werd Roadburn een soort hub waardoor de wereldwijde scene eindelijk van elkaar wist wat iedereen aan het doen was.” Bevriende boekers sloten zich aan. Vanaf 1999 begonnen de concerten, eerst nog als avonden door het hele land, maar vanaf 2005 in Tilburg als meerdaags festival. Met het aantal bezoekers groeide ook het besef bij Hoeijmakers dat hij zichzelf aan zijn eigen haren uit het moeras had weten te trekken, helemaal toen concertzaal 013 hem een uitvalsbasis aanbood en zo de kans gaf zich fulltime op het festival te storten.
Foto Merlin Daleman
„Eindelijk had ik een plek waar ik kon functioneren. Doordat ik zoveel gelijkgestemden tegenkwam, van bands tot bezoekers, kwam opeens het besef: ik mag er wél zijn. Ik heb ontzettend hard geprobeerd om in de echte wereld te functioneren en dat is niet gelukt, maar dat is niet erg. Ik kon een andere weg bewandelen en een veilig toevluchtsoord creëren voor mezelf en heel veel anderen. Roadburn is echt een support system geworden, een vrijplaats voor buitenbeentjes.”
Met trotse grijns: „Uiteindelijk ben ik toch nog steeds welzijnswerker.”